De Rhesus-factor, ingewikkelder dan vermoed.
De kennis van het Rhesus-systeem is door onderzoek sterk toegenomen. We veronderstellen nu (Fisher) dat er 3 paar gekoppelde genen bij zijn betrokken.
Duidelijke gevallen van crossing-over zijn hierbij (nog) niet gevonden (1979). In de notatie van Fisher kennen we de volgende, in gameten voorkomende, genotypen:Zet je deze gameten in het dambord van Punot tegen elkaar uit dan krijg je tot en met diagonaal 36 mogelijke genotypen. Hiervan zijn er inmiddels 27 serologisch (kijkend naar de eigenschappen en reacties van het bloedserum) te onderscheiden. De meest voorkomende hiervan zijn:
CDE, CDe, cDE, cDe, CdE, cdE, Cde en cdeAntistoffen of antilichamen worden alleen gevormd door personen die zelf niet het ermee corresponderende antigeen bezitten. Dus anti-D kan alleen door een dd-persoon worden gevormd die is ingespoten met cellen die het D-antigeen bevatten (dus DD of Dd cellen).
Rh- de types: cde//cde 14,36% en cdE//cde 1,23% en van Rh+ de types: cDe//cde 2,31% CDe//cDe 2,66% cDE//cde 9,70% CDe//CDe 19,02% CDe//cde 33,06% CDe//cDE 11,16% In het tabelletje zijn de horizontale koppelstrepen vervangen door de deelstreep (tegenwoordig merkwaardigerwijs "forward slash" genoemd)Meer dan 90 % van de gevallen van erythroblastosis (= aangeboren bloedafbraak bij Rh= kinderen van Rh- moeders) zijn te wijten aan de anti-D-factor.
Van het resterende percentage is de anti-C-factor meestal de oorzaak.
M.v.g. van G. Nevenzel.
Vorige pagina - Inhoudsopgave - Volgende pagina