Dihybride kr. met dom./rec. factoren + 2 letale combinaties.


Bij een diersoort komen van twee onafhankelijk overervende genen letale allelen voor: zygoten met het genotype pp en/of qq zijn niet levensvatbaar.
Welk deel van de zygoten van ouderpaar PpQq x PpQq zal niet levensvatbaar zijn? Vermeld dat in een aparte regel!

(VWO 83/2 vr. 37)

Terwille van de bondigheid: G = fenotype groeiend   en   L = fenotype letaal

Generaties Genotypen Fenotypen
P PpQq x PpQq G x G
"P" Pp x Pp en Qq x Qq 'G' x 'G' en 'G' x 'G'
vanwege de onafhankelijkheid
"gameten" (1/2 P + 1/2 p)(1/2 P + 1/2 p) en
(1/2 Q + 1/2 q)(1/2 Q + 1/2 q)
   
 
"F1 (theor.)" 1/4 PP + 2/4 Pp +1/4 pp   en
1/4 QQ + 2/4 Qq +1/4 qq
Deze combinatie levert 3 x 3 = 9 genotypen, nl. 1/16 PPQQ t/m 1/16 ppqq voor de zygoten, maar zullen niet alle levensvatbaar zijn.
3/4 'G' + 1/4'L' en
3/4 'G' + 1/4'L'
"F1
(prakt.)"
1/3 PP + 2/3 Pp en
1/3 QQ + 2/3 Qq

Deze combinatie levert 2 x 2 = 4 fenotypen voor de zygoten, maar niet voor alle nakomelingen.
9/16 'GG' + 3/16 'GL' +
3/16 'LG' + 1/16 'LL'.
9/16 blijven over, 7/16 is letaal
F1 (prakt.) 1/9 PPQQ + 2/9 PPQq +
2/9 PpQQ + 4/9 PpQq
Aan de noemer zien we dat er van elke 16 maar 9 overblijven. Vgl. F1 (theor.)
G.

Dan nog de gevraagde aparte regel:
7/16 van de zygoten komt niet tot ontwikkeling.


M.v.g. van G. Nevenzel.

Vorige pagina - Inhoudsopgave - Volgende pagina