Monohybride kruising met een geslachtsgebonden letale factor.

Bij het fruitvliegje komt en geslachtsgebonden letale factor voor. Een voor deze factor heterozygoot vrouwtje wordt gekruist met een mannetje.
De vele F1 nakomelingen worden onderling verder gekruist en geven een F2.
Bepaal de sex-ratio in de F1 (= S1) en in de F2 (= S2).

De sexratio S = aantal mannetjes / aantal vrouwtjes.

Vanwege het typografisch gemak wordt de notatie zonder X'en en Y's gebruikt.

Generaties Genotypen Fenotypen
P Nn   x   N - vr. (draagster) x mannetje
gameten (1/2 N + 1/2 n)   x   (1/2 N + 1/2 -)  
F1 (theor.) 1/4 NN + 1/4 Nn + 1/4 N -   + 1/4 n -
Daar n - letaal is blijven over:
 
F1 (prakt.) 1/3 NN + 1/3 Nn + 1/3 N - 2/3 vr. + 1/3 mann. (S1 = 1/2)
De helft van de vrouwtjes is draagster en de
mannetjes zijn allen goed voor de
vrouwtjes die F2-nakomelingen baren.
F1 x F1 (1/2 NN + 1/2 Nn)   x   N - vrouwtjes x mann.'s.
gameten (3/4 N + 1/4 n)   x   (1/2 N + 1/2 n -)  
F2 (theor.) 3/8 NN + 1/8 Nn + 3/8 N -   + 1/8 n -
één op de 8 is letaal, dus van
elke 8 blijven er 7 over, waardoor
 
F2 (prakt.) 3/7 NN + 1/7 Nn + 3/7 N - 4/7 vr. + 3/7 mann. (S2 = 3/4)

Bereken zelf dat door onderlinge kruising van de F2 dieren de sex-ratio in de F3 zal worden: S3 = 7/8. Toon aan via S4, S5, etc. dat zo'n letale mutatie in grote populaties na nog enkele generaties zal verdwijnen.


M.v.g. van G. Nevenzel.

Vorige pagina - Inhoudsopgave - Volgende pagina