Monohybride kruising met een vorm van
bestuivings-incompatibiliteit.

Bij maïs (eenhuizig en eenslachtig) groeien de buizen van de pollenkorrels (=stuifmeelkorrels) met het genotype e langzaam door de stijl naar het vruchtbeginsel in de stamper en die met E snel.
Een plant met het genotype Ee wordt bestoven met zeer veel pollen van een andere plant met hetzelfde genotype. Hoe ziet de F1 en de F2 (kruisbestuiving) eruit ten aanzien van de pollen-groeifactor.

Generaties Genotypen Fenotypen
P Ee x Ee
stampers x meeldraden
N.B.: beide met
1/2 snelle + 1/2 langzame pollen
gameten (1/2 E + 1/2 e) x (E)*
eicellen         pollen
* Alleen E, want e haalt het niet.
F1 1/2 EE + 1/2 Ee Opm.: Hiervan heeft 3/4 snel stuifmeel.
F1 x F1 (1/2 EE + 1/2 Ee) x (1/2 EE + 1/2 Ee)
stampers                     meeldraden
 
gameten (3/4 E + 1/4 e)     x     (E)* * Langzame halen het immers niet.
F2 3/4 EE + 1/4 Ee Opm.: Hiervan heeft 7/8 snel stuifmeel.

Uit het vetgedrukte reeksje (1/2, 3/4, 7/8) betreffende de toename van de fractie snel stuifmeel blijkt dat een dergelijke vorm van bestuivings/bevruchtings-traagheid zich vanzelf "uitmendelt" (= volgens de regels van Mendel vanzelf verdwijnt). In "geitentaal" het langzamere bokje verliest het van het snellere bij de procreatie (= creatie van het nageslacht = voortteling).


M.v.g. van G. Nevenzel.

Vorige pagina - Inhoudsopgave - Volgende pagina