Notatie-afspraken bij kruisingen.
Beperken we ons tot de monohybride kruisingen en ook tot die genen waarvan slechts 2 allelen bestaan. De plaats (locus) waar het gen op het chromosoom ligt doet verder niet ter zake. Voorbeelden hiervan zijn:
Van het gen voor bloemkleur bestaan de allelen rood en wit.
Van het gen voor vachtvorm bestaan de allelen ruw en glad.
Daar allelen in feite chemische varianten zijn van het betreffende stukje DNA daar op die plek (locus), is het niet verwonderlijk dat allelen meestal een verschillend sterke activiteit ontplooien bij het tot uiting komen in het fenotype. De actievere noemen we de dominante, de zwakkere de recessieve. De algemene afspraak is dat de dominante wordt aangeduid met een hoofdletter en de recessieve met dezelfde kleine letter.
Voorbeelden:
oogkleur: | BB = homozygoot bruin | Bb = heterozygoot bruin | bb = homozygoot blauw |
bloemkleur | RR = homozygoot rood | Rr = heterozygoot rood | rr = homozygoot wit |
In een beperkt aantal gevallen zijn beide allelen even actief in het tot expressie komen en krijgt men fenotypen die een tussenvorm, een intermediaire vorm vertonen. Het opvallendste kenmerk krijgt nu de hoofdletter en de andere de kleine, maar wel dezelfde, letter. Erg belangrijk is de keuze niet; over smaak valt te twisten. Tegenwoordig ziet men steeds vaker het gebruik van de letter I van intermediair met een toevoeging. Ook heel vaak neemt men zijn toevlucht tot de letter A van allel, omdat dit typografisch een prettiger letter is.
Hier de volgende notatiemogelijkheden voor de kleur v.d. wonderbloem:
Bij polyhybride kruisingen leiden deze afspraken nogal eens tot een letterbrij. In die gevallen heeft men zijn toevlucht genomen tot een, voor dat doel, overzichtelijker notatie (zie aldaar). In de hiervoor genoemde situatie zal ik me vaak beperken tot de bovenste regel uit het schema, die is immers typografisch het gemakkelijkst.
Wat ook van belang is dat men strakke schema's tracht te hanteren. Als eerste een duidelijke kolom voor de generaties met ouders (P van Parentes), en nakomelingen van de eerste (F1), tweede (F2), etc. generaties (F van Filius). Vervolgens een tweede kolom met de genotypen en dan een derde met de fenotypen. Tussen de generaties wordt een regel vrijgehouden voor de allelen van de gameten. (zie de schema's hierna)