Profielwerkstuk

INSTRUCTIES VOOR DE LEERLING

5 HAVO

  cursusjaar 2000-2001

Staring
College
Dr C. van Disselweg 14
7241 JP Lochem



Voorwoord

Als je dit voorwoord leest is dat heel belangrijke schooljaar inmiddels begonnen. Niet alleen belangrijk, maar ook spannend: schoolexamen, eindexamen, oriëntatie op een eventuele vervolgopleiding maken dat dit schooljaar duidelijk anders is dan voorgaande jaren.

Nieuw is ook het profielwerkstuk.
In het Eindexamenbesluit staat het mooi omschreven:

"Het schoolexamen v.w.o. en h.a.v.o. omvat mede een profiefwerkstuk. Het profiefwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn in het desbetreffende profiel".

Met deze woorden over het profielwerkstuk moeten wij het met zijn allen doen; niet alleen jullie als leerlingen, maar ook wij als docenten.
De school heeft inmiddels het een en ander vastgelegd over het aantal te kiezen vakken, over de groepssamenstelling, over de begeleiding en de beoordeling, enz. Daarnaast kun je gelukkig nog veel zelf kiezen: degenen met wie je samenwerkt, het onderwerp, de presentatievorm. Die vele keuzes die je moet maken, zijn misschien wel moeilijk.
Er is al veel geschreven over het profielwerkstuk. In dit boekje vind je uitgebreide informatie over wat er bij komt kijken. Door deze informatie aandachtig te lezen, zet je in ieder geval een stap op de goede weg!

Alle docenten wensen je veel succes toe in dit examenjaar en ....... probeer van dat profielwerkstuk vooral iets leuks te maken!

Lochem, augustus 2000


 INHOUD
 1.0  Tijdsplanning & beoordeling
 1.1  Inleiding
 1.2  Logboek
 1.3  Bronnen- en materialenboek
 1.4  Een stappenplan: hoe pakje het aan?
      1.4.1  STAP 1: Keuze van onderwerp, vak en partner
      1.4.2  STAP 2: Onderwerp afbakenen en onderzoeksvragen
                     formuleren
      1.4.3  STAP 3: Plan van aanpak opstellen
      1.4.4  STAP 4: Het onderzoek uitvoeren of het ontwerp maken
      1.4.5  STAP 5: De voorlopige versie van het eindproduct maken
      1.4.6  STAP 6: Het definitieve eindproduct presenteren
 1.5  Het schriftelijk verslag
 1.6  De mondelinge presentatie
 1.7  De beoordeling


1.0 Tijdsplanning & beoordeling

Tijdsplanning

Inleveren:

alle schriftelijke verslagen dienen op tijd te worden ingeleverd bij de coördinator Tweede Fase.
Voor sancties bij niet tijdig inleveren wordt verwezen naar het PTA (Programma van Toetsing en Afsluiting.

Beoordeling (zie beoordelingslijsten achterin)


1.1 Inleiding

Een van de onderdelen van het examendossier is het profielwerkstuk. In het profielwerkstuk ligt de nadruk op de algemene vaardigheden. Dit zijn:
- informatievaardigheden (informatie verzamelen en verwerken);
- onderzoeksvaardigheden en/of ontwerpvaardigheden;
- communicatieve of presentatievaardigheden.

In het profielwerkstuk laat je als leerling zien wat je in de loop van je schoolloopbaan aan vaardigheden hebt opgedaan en in welke mate je thuis bent in het gekozen profiel. Je kiest voor het profielwerkstuk één vak uit het profieldeel, eventueel in combinatie met een (deel van een) tweede profielvak.

Het onderwerp van een profielwerkstuk mag je in principe zelf bepalen. Het onderwerp moet natuurlijk wel voldoende niveau en diepgang hebben. Dit moet je met je docent(en) bespreken.

Het profielwerkstuk is in de meeste gevallen een open onderzoeksopdracht. Het onderzoek kan natuurwetenschappelijk of sociaal-wetenschappelijk van aard zijn. Een kritisch literatuuronderzoek mag. In sommige gevallen zal het onderzoek het karakter van een technisch of creatief ontwerp hebben.

Naast het eindproduct wordt ook het proces beoordeeld. Hierbij wordt beoordeeld hoe het eindproduct tot stand komt.

Het profielwerkstuk is groepswerk, in principe wordt uitgegaan van groepjes van maximaal drie leerlingen. Je voert werkzaamheden zo veel mogelijk zelfstandig uit. Het kan echter voorkomen dat je vast dreigt te lopen en dat bijsturing van een docent nodig is. In een dergelijke situatie is het verstandig hulp te vragen. Dat heeft dan niet direct een negatieve beoordeling tot gevolg, tenzij je je begeleider(s) 'overvraagt'.


1.2 Logboek

Een logboek heeft een aantal functies: het is voor jou een hulpmiddel bij het systematisch verzamelen van informatie en voor je docent is het een hulpmiddel om snel inzicht te krijgen in het gevolgde werkproces.

In een logboek staan zaken als datum, tijd, plaats, verrichte werkzaamheden eventueel aangevuld met een resultaat of opmerking en gemaakte afspraken. Het logboek omvat niet meer dan enkele pagina's A4.

Hieronder is een voorbeeld van een logboek afgedrukt.

datumtijdplaatsverrichte werkzaamhedenopmerkingenafspraken
10-1215 min.schoolOverleg met docent    
11-12ochtendbiep Info over ...... gezochtniet gevonden 

In de kolom 'Opmerkingen' kun je kort de opbrengst van de activiteit, of een persoonlijke ervaring bij de betreffende activiteit weergeven. Bij groepswerk maak je elk een eigen logboek.


1.3 Bronnen- en materialenboek

Naast een logboek is het zinvol en verplicht om een zogenaamd bronnen- en materialenboek te maken. Dat is een hulpmiddel bij het systematisch verzamelen en ordenen van de gegevens. Een goed gedocumenteerd bronnen- en materialenboek is onmisbaar wanneer je je presentatie gaat uitwerken. Neem zoveel mogelijk gegevens op, want onbelangrijke details kunnen in een later stadium essentiële informatie blijken te zijn!

In het bronnen- en materialenboek neem je kladblaadjes met aantekeningen, krantenknipsels, tussentijdse resultaten van je onderzoek en een overzicht van geraadpleegde boeken (literatuurlijst) en dergelijke op. Orden de gegevens in het boek vanaf het begin zo veel mogelijk. Afhankelijk van het onderwerp van het profielwerkstuk of je eigen voorkeur kan dit
- chronologisch,
- naar activiteit,
- naar deelonderwerp,
- of naar onderzoeksvraag (of deelvraag).
Zet op zoveel mogelijk materialen een datum en houd bij het ordenen van de gegevens al zoveel mogelijk rekening met de presentatievorm van het profielwerkstuk.


1.4 Een stappenplan: hoe pakje het aan?

Bij het maken van een profielwerkstuk doorloop je drie fasen:
1. de voorbereidingsfase (± 12 uur);
2. de uitvoeringsfase (± 36 uur);
3. de afrondingsfase (± 32 uur);

Het vermelde aantal uren geldt zowel voor het vwo-profielwerkstuk als voor het havo-profielwerkstuk.

Binnen de drie fasen moet je verschillende stappen zetten om tot een goed resultaat te komen. In onderstaand stappenplan zijn zes stappen onderscheiden.

Fasering Stappen
Voorbereidingsfase:

Groepssamenstelling,
onderwerpkeuze,
onderzoeksvraag,
deelvragen,
1e bronnenselectie,
onderzoeksplan

  1. Onderwerp/vakken/partner(s) kiezen. Je orinteert je op interessante onderwerpen/vakken en op geschikte partner(s):
    - overleg met vakdocenten,
    - gesprekken met deskundigen, partner(s),
    - grasduinen in bibliotheek, op Internet, en dergelijke.

  2. (Voorlopige) Onderzoeksvraag formuleren en verdere oriëntatie en afbakening van het onderwerp:
    - deelvragen formuleren;
    - (her)formuleren en bijstellen van de onderzoeksvraag en deelvragen;
    - welke werkwijze/methode ga ik voor mijn onderzoek toepassen?
    - welke informatiebronnen of hulpmiddelen heb ik nodig?
    - welke presentatievorm kies ik?
    - voorlopig plan van aanpak opstellen.
Uitvoeringsfase:

Informatie verwerven
(waaronder het uitvoeren van natuurwetenschappelijke proeven) en verwerken

  1. (Definitie) Plan van aanpak opstellen:
    - onderzoeksplan en tijdplan

  2. Informatiebronnen raadplegen: informatie verzamelen, beoordelen, selecteren, bewerken: literatuurstudie, bezoek aan bedrijven, musea instellingen, vragenlijsten samenstellen, proefopstelling maken, veldwerk voorbereiden en dergelijke.
    Het onderzoek uitvoeren.
    Het ontwerp maken.
Afrondingsfase:
Samenvatting en conclusies;
schriftelijke of mondelinge
presentatie
  1. Informatie ordenen en verwerken en de voorlopige versie van het eindproduct maken.

  2. Definitieve versie van het eindproduct maken en presenteren.


1.4.1 STAP 1: Keuze van onderwerp, vak en partner Welke vakken kun je kiezen?
Dat is afhankelijk van het profiel dat je hebt:

C&M: Bij dit profiel kun je kiezen uit de vakken
nederlands, engels, duits, frans, geschiedenis, wiskunde en CKV 2,3.
Voor havo komt daar het vak economie bij.
E&M: Bij dit profiel kun je kiezen uit de vakken
geschiedenis, economie, aardrijkskunde en wiskunde.
N&G: Bij dit profiel kun je kiezen uit de vakken
biologie, wiskunde, natuurkunde en scheikunde.
N&T: Bij dit profiel kun je kiezen uit de vakken
wiskunde, natuurkunde en scheikunde.

Bij de keuze van een onderwerp voor het profielwerkstuk kun je grofweg op twee manieren te werk gaan:

Ga vooraf na of alle plannen realiseerbaar zijn en hou er rekening mee dat sommige dingen geld kunnen kosten.

De volgende methode kan je helpen bij het bepalen van een onderwerp voor het profiefwerkstuk.

  1. Brainstormen. Schrijf met trefwoorden onderwerpen op waar je interesse voor hebt of een eigen mening over hebt. Gebruik kranten, boeken,tijdschriften, internet, gesprekken met deskundigen om ideeën op te doen.
  2. Streep onderwerpen/trefwoorden weg:
    - die je niet interesseren:
    - die niet voldoen aan het profielwerkstuk;
    - die zo breed zijn dat je er niet diep in kunt duiken:
    - waar moeilijk informatie over te vinden is.
  3. Formuleer zo nauwkeurig mogelijk wat je wilt onderzoeken. Dit is de onderzoeksvraag.
Onderschat het kiezen van een partner niet! De keuze van een partner is van belang omdat je een lange periode moet samenwerken. Het is belangrijk dat partners dezelfde belangstelling voor het onderwerp hebben en dat jullie goed kunnen samenwerken.

1.4.2 STAP 2:
Onderwerp afbakenen en onderzoeksvragen formuleren
Een scherp geformuleerde en goed afgebakende onderzoeksvraag is een noodzakelijke voorwaarde om het profielwerkstuk tot een goed einde te brengen. Het motto luidt: inperken en afbakenen.
Vaak is een onderzoeksvraag opgedeeld in een aantal deelvragen, waarmee je het onderzoek verdeelt in kleinere stappen. Je krijgt daarmee beter zicht op de haalbaarheid en je vergroot de kans dat je alle kanten van de onderzoeksvraag belicht.

Met de onderzoeksvraag en deelvragen maak je duidelijk wat je wel en wat je niet aan de orde stelt.
Wanneer je goed hebt nagedacht over de onderzoeksvraag, word je minder snel verleid zijpaden te gaan bewandelen. Daarnaast kun je uit beschikbare informatie het bruikbare beter selecteren.
Bovendien kun je met een duidelijke onderzoeksvraag beter conclusies formuleren.

In een onderzoeksvraag en de deelvragen wordt gevraagd naar het
wie, wat, waar, welke, wanneer, hoe, waarom, waardoor, waarvoor, waarmee, waartoe, enzovoort.

Hieronder volgt een aantal vragen die je kunt stellen:

Wat is de gangbare definitie? Waar komt het voor?
Welke kenmerken heeft het? Waarop lijkt het?
Waaruit bestaat het? Waaraan is het tegengesteld?
Welke soorten of onderdelen zijn er te onderscheiden? Wanneer is het begonnen of geëindigd?
Waar komt het vandaan? Waartoe behoort het?
Waar gaat het naartoe? Waar is het een onderdeel van?
Hoe ontstaat het of hoe is het ontstaan? Hoe gebeurt het?
Welke waarde heeft het? Welke voorwaarden of omstandigheden maken het mogelijk?
Wat zijn de voordelen? Wat zijn de nadelen?
Welke maatregelen vereist het? Welke argumenten voor of tegen zijn aan te voeren?
Welke gevolgen heeft het? Hoe ontwikkelt het zich?
Welke methode wordt ervoor gebruikt? Wie of wat doet het?
Welk doel dient het? Wie of wat is erbij betrokken?
Welke taak heeft het? Wie of wat ondergaat het?

Onderzoek verrast. Dingen zijn anders dan ze op het eerste gezicht lijken. Wanneer je iets gaat onderzoeken, formuleer je vooraf welke uitkomsten je verwacht. Dit heet het formuleren van een hypothese. Denk erom dat in deze formulering geen vraagteken mag staan.

Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen:

Al lezende of tijdens het maken van een ontwerp of het opstellen van een proefopstelling kun je tot de ontdekking komen dat je de onderzoeksvraag moet aanpassen. Dat moet je dan zeker doen!

1.4.3 STAP 3: Plan van aanpak opstellen Het is niet alleen belangrijk te weten wat je gaat onderzoeken, maar ook wie wanneer wat gaat doen en hoeveel tijd dat zal gaan kosten. Dit staat in een plan van aanpak. Het plan van aanpak bestaat uit een onderzoeksplan en een tijdplan. In het onderzoeksplan wordt achtereenvolgens de hoofdvraag, de deelvragen, hypothesen/verwachtingen, werkwijzen/methode, informatiebronnen/hulpmiddelen, presentatievorm en de taakverdeling opgenomen. In het tijdplan staat hoe lang een activiteit duurt en wie deze uitvoert en wanneer. Wanneer je alle activiteiten in de goede volgorde hebt gezet, zet je er per activiteit het aantal benodigde uren bij wat je denkt nodig te hebben om de activiteit uit te voeren. Daarna plan je aan de hand van een tijdbalk de doorlooptijd (tijdstip van de start en het einde) per activiteit.

Wanneer je het profielwerkstuk met één of meer medeleerlingen maakt, is het van belang te weten 'Wie voert wanneer wat uit?'. Uit het plan van aanpak moet duidelijk naar voren komen wat de bijdrage van ieder van jullie afzonderlijk is. Hiervoor moet je je activiteiten gedetailleerd beschrijven in het plan van aanpak en ervoor zorgen dat jullie individuele planningen op elkaar zijn afgestemd.
Houd het tijdplan zo kort mogelijk: maximaal een halve pagina A-4. Het hele plan van aanpak hoeft niet meer dan één pagina A4 te omvatten. Hieronder is een voorbeeld van een plan van aanpak afgedrukt.

Onderzoeksplan
HoofdvraagWat is de invloed van temperatuur op de snelheid van gisting van glucose?
(vakken: biologie, scheikunde, natuurkunde)
Deelvragen Is er een optimale temperatuur en zo ja, welke is dat?
Welke processen vinden bij vergisting plaats en kunnen wij die processen volgen door het meten van de optische activiteit met een polarimeter?
Hypothesen/Verwachtingen We verwachten dat er een optimale temperatuur is en dat die in de buurt van 40 graden Celsius ligt. Omdat glucose rechtsdraaiend is, verwachten we uit de draaihoek informatie te kunnen halen over het gistingsproces.
Werkwijze - Methode We gaan gist toevoegen aan glucos-oplossingen van verschillende concentraties (0,25 - 1,5 mol/l met stapen van 0,25 mol/l) en die bij verschillende temperaturen (25-50 oC met intevallen van 5 oC) vier uren laten staan. Daarna meten we met twee polaroid filters de optische draaaiing.
Informatiebronnen - Hulpmiddelen Uit boeken, Chemie in theorie en praktijk van H, van Keulen, Gepolariseerd licht in de natuur van G.P. Können. Tijdschriften. Natuur & Techniek 1992, Enzymen, gangmakers in de natuur.
TOA voor de experimentele opstellingen op school.
Presentatievorm Schriftelijk verslag, maar eventueel willen we het voor de klas ook wel mondeling presenteren.
Taakverdeling Bas zal vooral de verwerking van de meetresultaten voor zijn rekening nemen omdat hij goed overweg kan met computerprogramma's en Friso zal vooral de theoretische kant voor zijn rekening nemen. Maar we zullen zoveel mogelijk alles samen doen.

Tijdplan
Activiteit Hoelang?Wanneer? (maand, weeknummer, dagdeel)Wie?
Informatie verzamelen uit de literatuur en inlezen in het onderwerp 12sep.okt.nov.dec.jan. feb.mrt.Friso
Onderzoeksopzet uitwerken en proefopstelling maken. 20sep.okt.nov.dec.jan.feb. mrt.samen
Proeven uitvoeren en gegevens (data) verzamelen 24sep.okt.nov.dec.jan.feb. mrt.Bas
Gegevens ordenen en verwerken 20sep.okt.nov.dec. jan.feb. mrt.samen
Mondelinge presentatie voorbereiden en geven 4sep.okt.nov.dec. jan.feb.mrt. samen

Vanzelfsprekend moet het plan van aanpak en het logboek met elkaar sporen. Toch kan het gebeuren dat je van het oorspronkelijk plan van aanpak afwijkt. In de kolom 'Opmerkingen' van het logboek motiveer je dan waarom je bent afgeweken van je oorspronkelijke plan.
Spreek met je docent af waar en op welke tijdstippen het logboek en het plan van aanpak voor je docent beschikbaar is. Je docent moet in principe te allen tijde in de gelegenheid zijn het logboek en het plan van aanpak in te zien.

1.4.4 STAP 4:
Het onderzoek uitvoeren of het ontwerp maken
Begin je zoektocht bij gemakkelijk toegankelijke informatiebronnen. Bijvoorbeeld een encyclopedie of schoolboeken.
Verzamel in het begin zo veel mogelijk trefwoorden rond een onderwerp. Aan de hand van trefwoorden kun je in de systematische kaartenbak van een bibliotheek boeken opsporen. De meest voor de hand liggende vindplaatsen zijn de schooibibliotheek of de openbare bibliotheek, in een systematische kaartenbak, in documentatiemappen, knipselkranten, in naslagwerken, op videobanden en dergelijke. Wanneer boeken niet in de bibliotheek zijn, is het mogelijk te lenen bij andere bibliotheken, bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Deze service is niet gratis en houd rekening met een levertijd van één à twee weken.

Je kunt ook gebruik maken van digitale informatiebronnen: CD-ROM, het Internet. Op Internet kun je met een zoekmachine zoekopdrachten formuleren. Het grote voordeel is dat je een aantal trefwoorden tegelijkertijd op kunt geven. Bedenk wel: alleen met gericht zoeken met de juiste trefwoorden vind je de gewenste informatie.

Noteer altijd de volledige gegevens van boeken, tijdschriften en artikelen in je bronnen- en materialenboek. Hiermee voorkom je, bij het definitief samenstellen van de literatuurlijst, veel onnodig zoekwerk achteraf. Schrijf ook de internet-sites waar je informatie uit hebt geplukt op. Gebruik losse kaartjes of een losbladig systeem, maar beter nog een literatuurmapje in je computer, want dan kun je doorladen naar je werkstuk.

Met een interview, een enquête, het uitvoeren van proeven, veldwerk, excursie, een bezoek aan bedrijven of instellingen kun je ook informatie verzamelen.

Na het verzamelen van de informatielgegevens moet je deze interpreteren en confronteren met de onderzoeksvragen. Welke antwoorden kan ik geven of welke conclusies kan ik trekken op grond van de verzamelde informatie/gegevens?

1.4.5 STAP 5:
De voorlopige versie van het eindproduct maken
Wat voor presentatie je doet, schriftelijk of mondeling, voor elke presentatie moet je je de volgende vier basisvragen stellen:

Wanneer je deze vragen kunt beantwoorden, dan kun je je presentatie gaan voorbereiden.

1.4.6 STAP 6: Het definitieve eindproduct presenteren Voor de presentatie van je profielwerkstuk kun je kiezen uit de volgende vormen:

Wanneer de presentatievorm anders is dan een schriftelijk verslag, dient een schriftelijke toelichting aanwezig te zijn. Deze schriftelijke toelichting wordt dan niet gezien als het profielwerkstuk zelf, maar als een deelproduct met verantwoording en technische specificatie.

Wanneer je zelf een presentatievorm mag kiezen, is vooraf goedkeuring van je docent nodig. Kies te allen tijde een presentatievorm die goed past bij de onderzoeksvraag.
In het navolgende is het schriftelijk verslag en de mondelinge presentatie nader uitgewerkt.


1.5 Het schriftelijk verslag

Bij het schrijven is de doelgroep (klas- of leeftijdgenoten) belangrijk. Bedenk welke voorkennis je klas of leeftijdgenoten hebben. Schrijf geen zaken op die bekend zijn bij je doelgroep, behalve als het noodzakelijk is om je verhaal te ondersteunen. Maar houd dit kort of verwijs naar een bron waar dit staat. Houd je stijl zo eenvoudig mogelijk. Geen ambtenarenstijl met ingewikkelde woorden en zinsconstructies waar je doelgroep nauwelijks iets van begrijpt. Gebruik geen populaire taal.

Voor de omvang van een schriftelijk verslag geldt lang niet altijd het principe 'hoe dikker, hoe beter'. Integendeel: in de beperking toont zich de meester. Richtlijn voor de omvang van een schriftelijk verslag voor een profielwerkstuk is 3200 tot 6000 woorden (10 tot 15 pagina's).

Schriftelijke verslagen (een onderzoeksverslag, een recensie, een artikel en dergelijke) kennen in het algemeen een tamelijk vaststaande structuur, namelijk een inleiding, een hoofdtekst en een samenvatting.

In een schriftelijk verslag over een zelf uitgevoerd onderzoek is in de inleiding de onderzoeksvraag, de deelvragen en de hypothese beschreven. Na de inleiding volgt een uiteenzetting over de gebruikte methode, hulpmiddelen en materialen. Daarna een overzicht van de gevonden resultaten. Aangegeven wordt onder andere in hoeverre de onderzoeksvraag is beantwoord, of de hypothese is bevestigd, hoe betrouwbaar de uitkomsten zijn en welke vragen niet zijn beantwoord. Als een onderzoek niet het verwachte resultaat oplevert, geef je aan waaraan dit zou kunnen liggen.

De opbouw van een tekst van een literatuuronderzoek ligt minder vast. Tussen de inleiding en de samenvatting kunnen hoofdstukken en paragrafen naar eigen inzicht worden gestructureerd en benoemd.

In het navolgende komen achtereenvolgens aan bod: de titelpagina, de inhoudsopgave, de inleiding, de hoofdtekst, de samenvatting, de literatuurlijst en de bijlagen.

Titelpagina De titel moet kort en krachtig de inhoud karakteriseren. Kort wil zeggen: minder dan tien woorden.
Gebruik geen afkortingen in de titel. Zorg voor een titel die past bij je tekst. Probeer een pakkende titel te verzinnen. Dat daagt de lezers uit om te gaan lezen.

Op de titelpagina staat achtereenvolgens vermeld:

Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft in een notendop de opbouw van de tekst weer.
Hieronder is een voorbeeld van een inhoudsopgave weergegeven.

 Inhoudsopgave

Inleiding pag. 1 Beschrijving van het onderzoek 2 1.1 Onderzoeksopzet 3 1.2 De steekproef 4 2 Resultaten 8 2.1 9 ..... 3 Samenvatting 14 Literatuurlijst Bijlagen Bijlage 1 Logboek Bijlage 2 Plan van aanpak Bijlage 3 Vragenlijst

Inleiding In de inleiding wordt de lezer geïnformeerd over:

In de inleiding is plaats om de achtergrond of het belang van het onderwerp en de onderzoeksvragen toe te lichten. Eventueel kan daar nog een korte omschrijving van centrale begrippen aan worden toegevoegd. Tenslotte is het gebruikelijk in de inleiding de opbouw van de tekst per hoofdstuk aan te geven. De definitieve versie van de inleiding kan pas worden geschreven wanneer de indeling en de inhoud van het schriftelijk verslag vastligt.
Daarnaast kun je in de inleiding aan bod laten komen: Wanneer een schriftelijk verslag in groepsverband tot stand is gekomen, staan in de inleiding de individuele bijdragen aan het verrichte onderzoek en de geschreven tekst gespecificeerd.

Hoofdtekst
De hoofdtekst is doorgaans opgebouwd uit hoofdstukken die weer onderverdeeld zijn in paragrafen.
Houd de titels van de hoofdstukken en paragrafen kort en zorg ervoor dat de titel de essentie weergeeft van het betreffende hoofdstuk of de betreffende paragraaf. Vanzelfsprekend zijn de titels identiek aan die in de inhoudsopgave.

Wanneer je literatuur over het onderwerp hebt bestudeerd, kun je een stuk tekst van een andere schrijver in je eigen woorden weergeven. Dit noemt men parafraseren. Na een parafrase moet tussen haakjes worden vermeld van wie en uit welk jaar de brontekst afkomstig is.
Citeren is het letterlijk overnemen van andermans tekst. Soms is het gewenst een stuk tekst uit de (vak)literatuur letterlijk over te nemen. Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens, gevolgd door een vermelding tussen haakjes van de naam van de schrijver en het verschijningsjaar.

Tabellen en figuren zijn uitstekende middelen om overzichtelijk en compact een hoeveelheid informatie aan de lezer aan te bieden. Ze moeten worden voorzien van een volgnummer en een titel.
Wanneer een tabel of figuur niet door jezelf is opgesteld, moet je de bron vermelden. In de tekst zelf verwijs je naar de figuur of tabel.

Het is gebruikelijk de hoofdtekst af te sluiten met één of enkele conclusies. Sluit in de conclusie zo goed mogelijk aan bij de onderzoeksvragen in de inleiding. De conclusie is als het ware het antwoord op de onderzoeksvragen.

Samenvatting
In de samenvatting komt geen nieuwe informatie meer aan bod. De samenvatting is een korte, kernachtige weergave van de inhoud van de hoofdtekst met onder meer de hoofdconclusies van het onderzoek. Literatuurverwijzingen, citaten, tabellen en figuren horen niet in een samenvatting thuis.

Literatuurlijst
De literatuurlijst is alfabetisch naar eerste auteur gerangschikt. Wanneer meer auteurs een boek hebben geschreven moet je de achternamen van alle auteurs voluit vermelden. De rangorde van verschillende publicaties van één auteur gebeurt chronologisch.

In een literatuurverwijzing naar een boek neem je achtereenvolgens op: achternaam auteur, voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel (cursief dus), eerstgenoemde plaats van vestiging van de uitgever, uitgever.
De literatuurverwijzing voor kranten- of tijdschriftartikelen ziet er als volgt uit: achternaam auteur(s), voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel artikel, naam van de krant/het tijdschrift (cursief dus), datum/nummer van de jaargang, begin- en eindpagina.

Bijlagen
In een bijlage kan informatie worden opgenomen die voor de lezer de moeite waard is, maar te gedetailleerd is om in de hoofdtekst op te nemen.
Bijvoorbeeld een samenvatting van een interview, gebruikte vragenlijsten, uitgebreide tabellen of een verstuurde brief. In het algemeen geldt: beperk het aantal bijlagen.

Typografische verzorging
Het verslag moet duidelijk leesbaar zijn. Een verslag gemaakt met behulp van de tekstverwerker heeft de voorkeur.
Let goed op je spelling en het gebruik van leestekens. Vaak zal de spellingscontrole in je tekstverwerkingsprogramma niet alle fouten eruit halen. Lees daarom je eigen teksten altijd nauwkeurig door en laat je tekst ook door iemand anders lezen voordat je deze definitief bij je docent inlevert.
Je kunt met illustraties werken om je verhaal verder te onderbouwen of te verlevendigen: tabellen, grafieken, grafische kaarten, citaten, foto's, cartoons en dergelijke. Zorg ervoor dat de illustraties functioneel zijn en zorg voor een juiste bronvermelding.


1.6 De mondelinge presentatie

Voor mondelinge presentaties zijn veel variaties te bedenken, zoals een betoog of een posterpresentatie met mondelinge toelichting. Elke presentatievorm kent een aantal aandachtspunten waarmee je de kans op succes vergroot. Afhankelijk van de vorm die je gebruikt, maak je een selectie van de punten die hierna staan genoemd.
Het is niet zo dat alle presentaties hetzelfde zullen zijn. Elke leerling zal een eigen manier van presenteren ontwikkelen die het beste bij hem of haar past.
Voor de omvang van een mondelinge presentatie geldt lang niet altijd het principe 'hoe langer, hoe beter'. Integendeel: in de beperking daarin kent men de hand van de meester. Richtlijn voor de omvang van een mondelinge presentatie is 30 minuten.

De voorbereiding

Gebruik van hulpmiddelen tijdens de presentatie

Gebruik je sheets en andere hulpmiddelen doelmatig, als ondersteuning. Gemiddeld is voor elke vijf minuten presentatie één sheet voldoende. Beperk de hoeveelheid tekst op een sheet. Probeer je sheets van tevoren uit op leesbaarheid. Als je sheets gebruikt, doe dit dan ook rustig: geef je publiek de tijd om de sheet te lezen en ga deze niet voorlezen. Als je niets met de sheet doet, zet dan de projector even uit, dat is een stuk rustiger aan de ogen. Let erop dat iedereen in de zaal de sheets kan lezen.
Werk je met sheets of met een beamer en spreek je met een klasgenoot af dat deze de sheets voor je verwisselt of met de beamer werkt tijdens je presentatie, oefen dat dan van tevoren.
Als je tijdens je presentatie een video laat zien, praat er dan niet doorheen: het publiek hoort jou niet, maar ook de video niet. Zorg dat de video goed is ingesteld, zodat je niet hoeft te zoeken waar het programma begint. Gebruik je een beamer met een computerprogramma, zorg dan dat een leerling dit voor je doet, zodat jij voor je publiek kunt blijven staan.

Tijdens de presentatie

Na afloop van de presentatie
Direct na afloop van de presentatie is een goed moment om materiaal uit te delen, bijvoorbeeld een samenvatting van je presentatie. Zorg dat je voor iedereen genoeg materiaal bij je hebt.

Groepspresentatie
Bij een groepspresentatie is het belangrijk dat elk lid van de groep precies weet wat hij of zij moet doen, zowel vooraf en tijdens als na de presentatie. Stem de inhoud goed op elkaar af. Weet van elkaar wat je gaat zeggen. Spreek af hoeveel spreektijd iedereen krijgt.
Oefen de presentatie met elkaar.
Mocht één van de groepsleden op de dag van de presentatie verhinderd zijn, zorg er dan voor dat de rest van de groep de presentatie alsnog kan verzorgen.

Bij een mondelinge presentatie is de zogenaamde non-verbale communicatie minstens zo belangrijk als de verbale communicatie. Het overkomen van de boodschap wordt voor het grootste deel bepaald door de manier waarop je communiceert: het publiek onthoudt maar matig wat je vertelt, maar onthoudt wel goed hoe je je beweegt, hoe je je sheets gebruikt, of je de zaal inkijkt en of je vriendelijk en enthousiast bent!

1.7 De beoordeling

Zowel het doorlopen proces als het opgeleverde product van een profielwerkstuk wordt beoordeeld. Daarbij word je beoordeeld op: Tijdens het maken van het profielwerkstuk heb je voortgangs- en beoordelingsgesprekken met de docent. Je kunt zelf het initiatief nemen voor een voortgangsgesprek. Voortgangsgesprekken zijn bedoeld om tussentijdse resultaten te evalueren en indien nodig bij te sturen.

Daarnaast zijn er drie beoordelingsgesprekken. Aan de hand van tussenproducten zoals het plan van aanpak, het logboek, bronnen- en materialenboek, tussentijdse resultaten, het concept van een presentatie en dergelijke wordt het doorlopen proces en het eindproduct beoordeeld. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voortgangs- en beoordelingsgesprekken, de duur en de gespreksonderwerpen en -partners.

Fasering

Gespreks-onderwerpen

Duur van het gesprek

Gespreks-partners

Status van het gesprek

Informatie-bronnen

Meet-instrument

Voorbereidings-fase

Onderwerps-keuze

± 10 minuten

Leerling en hoofdbege-leider

Voortgang

Het onder-werp, de eerste opzet van het onderzoek

 

 

Onderzoeks-vraag + deelvragen + plan van aanpak

± 20 minuten

Leerling en hoofdbegeleider en consultatie 2e

Begeleider

Beoordeling

Het onderzoeks-plan, werkplan, plan van aanpak, logboek.

Beoordelings-lijst I

Uitvoerings-fase:
informatie verwerven
(waaronder het
uitvoeren van
natuurweten-
schappelijke
proeven) en
verwerken

Aan de hand van het logboek voortgang bespreken

± 10 minuten

Leerling en hoofdbege-leider

Voortgang

Plan van aanpak, logboek, bronnen en materialen-boek

 

 

Tussenverslag + opzet van de schrijffase, ontwerpfase, presentatie

± 20 minuten

Leerling en hoofdbege-leider en consultatie 2e begeleider

Beoordeling

Plan van aanpak, logboek, bronnen en materialen-boek

Beoordelings-lijst II

Presentatie-fase

Voortgang schrijven, ontwerp, presentatie

± 10 minuten

Leerling en hoofd-begeleider

Voortgang

Plan van aanpak, logboek, bronnen en materialenboek en concept opzet van de presentatie

 

 

Presentatie eindbeoor-deling

Afhankelijk van de presentatie (± 10-20 minuten)

Leerling en hoofd-begeleider en 2e begeleider

Beoordeling

De presentatie

Beoordelings-lijst III

 

Evaluatie en reflectie

± 10 minuten (indien mogelijk samen met presentatie)

Leerling en hoofd-begeleider

Reflectie

 

 

De beoordeling vindt plaats met beoordelingslijsten. Een beoordelingslijst bestaat uit een aantal beoordelingsaspecten. Elk beoordelingsaspect wordt met een 'onvoldoende', 'voldoende' of 'goed' gewaardeerd. Bij sommige beoordelingsaspecten kan de beoordelaar, wanneer er een onvoldoende op dat aspect is gegeven, een zogenaamde 'no-go'-beslissing nemen. Bijvoorbeeld wanneer de onderzoeksvraag onduidelijk is, is het niet verantwoord dat je verder gaat. Je zult immers in latere instantie alsnog in de problemen komen, met alle gevolgen van dien!
Wanneer je een 'no-go' krijgt op een beoordelingsaspect, moet je dat onderdeel opnieuw doen, totdat het voldoende wordt beoordeeld. Op het betreffende onderdeel kun je niet meer het maximum aantal scorepunten behalen.

In onderstaand overzicht staan de beoordelingsaspecten waarop je wordt beoordeeld. Tevens is aangegeven bij welke aspecten een 'no-go'-beslissing kan worden genomen.


Een goed havo-werkstuk is geleverd door Tessa Brouwer en Cynthia van Leest, beiden leerlingen van het Stanislas College te Delft.
Het betreft een onderzoek naar de frequentie van de hartslag en ademhaling bij paarden en pony's.
De volledige tekst van hun PWS is te vinden op de website van het vakblad Niche: http://www.nibi.nl/bulletin/


Met vriendelijke groet - G. Nevenzel.

Overzicht