Inleiding.

Het is me gebleken dat drijfveren, welke aanleiding zijn te komen tot zowel streek- als genealogisch onderzoek, van verschillende origine kunnen zijn. Enerzijds is een enkele drijfveer soms voldoende sterk om tot gericht onderzoek te komen, anderzijds is een aanzet nodig vanuit meerdere invalshoeken. Dit laatste deed zich bij mij voor en enkele van deze impulsen, die voor mij aanleiding zijn geweest zal ik nader toelichten.

Etymologie.

Opgegroeid als, het Sallands dialect sprekende, knaap moest ik op school het Nederlands leren beheersen. Steeds werd ik geconfronteerd met discrepanties welke me niet duidelijk waren. Dit had niet gehoeven als de toenmalige docenten (hen verwijt ik overigens niets) de mogelijkheden hadden gehad de taalkundige verschillen een etymologische basis te geven. Juist de etymologie werkt zeer verhelderend.

Zo 'n 20 jaar na de lagere school ben ik me voor de herkomst van woorden en uitdrukkingen gaan interesseren. Hierin lag waarschijnlijk ook de kiem voor een latere studie Noors. Deze taalverbreding is heel verdiepend voor de etymologie. Wist u bijvoorbeeld dat iets dat gewoon 'oud' is in het Noors 'gammel' wordt genoemd? En dat als een Noor 'splitter naken' rondloopt, hij het erg koud kan krijgen? Juist deze verwantschap duidt op gemeenschappelijke etyma of oorsprongen der woorden.

Hekket.

In 1975 kwam het eerste deel 'Oostnederlandse familie-namen, hun ontstaan en betekenis' van de hand van B.J. Hekket uit. Gefrappeerd werd ik door zijn inleiding, waaruit ik de volgende twee alinea's citeer:
"Wanneer in de roman van Bordewijk de leraar Bree voor het eerst een nieuwe klas betreedt en de namen der leerlingen opleest, bevangt hem een gevoel van verbazing: Whimpysinger, Surdie, Finnis, te Wigchel, Kiekertak, Klotterbooke, van der Kabargenhok. Wat een namen, denkt hij. Dezelfde verwondering beving mij (Hekket) toen ik in 1946 leraar bij het Middelbaar Onderwijs in Hengelo (O) werd en de namen der scholieren voor mij zag: Nevenzeel, Jonge Poerink, Leurink, Leusink, Weyschede, Asbreuk. Wat een namen dacht ik met de Bree. Dit was de eerste indruk van Oostnederlandse familienamen op een juist uit het westen gearriveerde emigrant."
Verheugd bladerde ik verder in het boek om vervolgens mijn teleurstelling te moeten verbijten; de naam Nevenzeel werd niet verklaard.
Overigens de scholier Nevenzeel, die Hekket voor zich had zitten, was Gerrit H. Nevenzeel, later psycholoog aan de Rotterdamse universiteit en inmiddels al met pensioen.
Desalniettemin kreeg ik via dit namenboek een schat aan waardevolle gegevens, handreikingen en werd mijn etymologische honger andermaal voor een deel gestild. Hekket herleidt de familienamen tot Oudsaksische en Germaanse vormen.

Verhalen rond het haardvuur.

Intens kon ik vroeger genieten van de verhalen over de familierelaties wanneer mijn vader samen met zijn broer (mijn Janoom) zat te keuvelen. Steeds weer kwamen daarin de broers van hun grootvader Nevelders Jaan (Jan Nevenzel) ter sprake. Broers die uit hun geboortestreek Noordmeer (onder Den Ham) uitgezworven waren naar Twenthe, Holland en Amerika. Existeerde niet ergens nog een suikeroompje?
Nevelders Jaan is overigens een verbastering van Jan op het Nevenzels-laar.

En dan het verhaal van mijn gropmoo (grootmoeder) die als 9-jarig meisje huilend haar baan als maat (dienstmaagd) op het erve Nevenzel aanvaardde (moest aanvaarden?). Haar eerste functie was koo'ere (koeherderin). Het heeft haar lijflijke ontwikkeling kennelijk niet geschaad en ze groeide op tot een charmante jonge vrouw. Dit ontging kennelijk ook groffaa (grootvader) Gerrit Nevenzel, de jonge boer, niet. Hij bracht haar van de Ommer bissing (grote kermismarkt, 2e dinsdag van juli te Ommen) een foela (v.h. Frans foulard 'sjaal') mee. 'Foi, en dàt noe hee klaor wark had met Mölnders Henderkien' (Foei, en dat nu hij het jawoord had gegeven aan Hendrikje van het Molenaars, het buurmeisje van wat nu Achterbroekweg 1 te Ommen (Eerderbroek) is.) Niettegenstaande de afkeurende houding van de naoberschop (nabuurschap = omgeving) zijn Nevelders Gait (opa Gerrit Nevenzel) en Minkjans Henderkien (oma Hendrikje Reimink) toch een voorspoedige verbintenis aangegaan. Jammer dat 'groffaa' het slachtoffer werd van een blindedarmontsteking en dat terwijl grootmoeder nog in verwachting was van mijn ome Gait (Gerrit Nevenzel).

Ik herinner me grootmoeder Hendrikje Reimink nog. Ze was suikerpatiënte die op gezette tijden haar injecties moest hebben. Ze was aardig, maar had zo'n nare, zoals ik nu weet naar aceton riekende, adem. Haar aangetaste tanden had ze ontzenuwd door daar met een grösspier (grashalm) vitriool (zwavelzuur) in te druppelen. Ze vertelde veel over de boerderij, o.a. dat er een spieker had gestaan, een bouwsel waarvan ik, eigenlijk nog recent, de betekenis en de belangrijkheid in de geschiedenis van het Nevenzel doorgrondde.

Ontsloten verleden van Den Ham.

In augustus 1979 verscheen het boek "Ontsloten verleden van Den Ham" van de hand van de gemeente-secretaris H. Konijnenberg. Wat een schat aan informatie was hier over het dorp samengebracht en dat nog wel door een boetnmaarks'n 'iemand van buiten de marke'!
Een opmerking hierin trof mij. Uit zijn hoofdstuk over het Hammer Monumentenregister (p.205) citeer ik het volgende:

"De boerderij Janmansweg 7 in Den Ham (opgenomen 2-2-1970). Forse boerderij onder rieten schilddak; onderschoer.
Voorgevel in jaarankers gedateerd 1887. Houten schuur onder rieten schilddak.
Put met haalboom.
Kadastrale aanduiding: sectie F nummer 885.
Het pand is eigendom van de vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te Amsterdam.
Meer is over dit veel gefotografeerde object in onze gemeente niet vastgelegd in de officiële beschrijvingen van Den Ham en het is rondweg slordig en van weinig historisch besef getuigend te achten, dat tot nog toe niemand iets meer over dit m.i. belangrijke pand heeft gepubliceerd."
Einde citaat!

De uitspraak over slordigheid en gebrek aan historisch besef voelde ik aanvankelijk als een persoonlijke aantijging, al was dit, zoals Konijnenberg mij later zei, niet zijn bedoeling geweest. Hij bedoelde dat de boerderij meer gedegen in het register opgenomen had moeten worden.

Het resultaat was evenwel dat mijn historische interesse werd aangewakkerd; een bittere noodzaak, want op de middelbare school stond geschiedenis voor mij als aaankomend techneut, hoog in de top 'min tien'. Wel had ik nu een boekwerk waarin enkele ferme handreikingen werden gedaan voor verder, met name genealogisch, onderzoek.
Een resultaatje is dat er een artikeltje is geleverd voor het kwartaalblad van de Oudheidkundige Vereniging 't Middendorpshuis' van Den Ham en Vroomshoop (juni '92) om leemtes in deze materie aan te vullen.

Brieven uit de U.S.A.

Een bijzondere stimulans is geweest het opduiken van een viertal brieven en twee oude foto's van een zekere Gerrit Jan Nevenzel uit Hamilton (Michigan, USA). Promotor achter het ruchtbaar maken van deze 'archivalia' bleek de hr. Arend Jan van Spijker uit Lemelerveld te zijn (hierover later meer).

Gerrit Jan Nevenzel (1864-1923) een ongehuwd gebleven tweelingbroer van Aaltje Nevenzel, emigreerde in 1882, zoals later bleek, met pa Willem, stiefmoeder, broers en zussen vanuit Stegeren (Ommen) naar Holland (Michigan). Als 18-jarige jongen moet hij een net geëxploreerd Stegeren en omgeving, een streek die nog het nodige voor hem had te bieden, achterlaten om met zijn ouders naar het   Beloofde Land   trekken. Enig heimwee (naar jeugdherinneringen en misschien ook een ontluikende liefde) klinkt door in zijn brieven. Zeker in die brief waarin hij neef Gerrit Jan Nevenzel ('n Ooln Olnsboer in Den Ham) zijn nood klaagt geen bericht meer uit het Stegerense te hebben ontvangen. Dit niettegenstaande meerdere brieven waarin tevens gewag werd gemaakt van het overlijden van zijn vader Willem.

De brieven troffen een gevoelige snaar. Het was alsof juist ik aan de slag moest, hem alsnog van informatie te voorzien, mij genoopt voelde mij te verontschuldigen voor de nalatigheid van mijn familieleden hier.

Arend Jan van Spijker.

De heer A.J. van Spijker, een landbouwer met een zeer brede belangstelling, heeft veel voor me betekend. Naast zijn hobby kippen (hij heeft o.a. Araucanas die eieren in verschillende kleuren kunnen leggen) heeft hij als speciale liefhebberij de geschiedenis van landverhuizers. Hiertoe heeft hij reeds 2x een reis naar Michigan en omgeving ondernomen. Vooral de landverhuizers uit de vorige eeuw, met name het vertrek van een groot gedeelte van de leden van de gereformeerde kerk uit zijn geboortestreek (Staphorst, Nieuw-Leusen), maar ook uit mijn streek (Den Ham, Hellendoorn) en de Achterhoek, staan volop in zijn belangstelling. Arend-Jan van Spijker heeft wat dat betreft een schat aan gegevens opgebouwd en heeft ook mij uit zijn materiaal laten putten, o.a. adressen van Nevenzels in Michigan.

Door hem trok ik de stoute schoenen aan en heb deze mensen gebeld. Anekdotisch is daarbij de opmerking van mijn vrouw toen ik half een 's nachts (vanwege het tijdsverschil) het eerste telefoongesprek met Michigan waagde en zij verbolgen opmerkte, hoe ik het in mijn hoofd kon halen (of woorden van gelijke strekking) zo laat nog mensen te bellen. Het was worthwile (de moeite waard). Na de eerste kontakten volgden er meer en in 1986 kwamen Ruth & Trudy Nevenzel, nakomelingen van emigranten uit het midden van de 19e eeuw, reeds een kijkje nemen in Nederland. Als eerste is zoon Gerhard S.H. Nevenzel (1991/92) daar op bezoek geweest tijdens zijn stage aan het N.I.S.T. in Gaithersburg MD (ca 30 km verwijderd van Washington DC).

Albert Kleinjan.

Heel veel materiaal is verzameld door de heer Albert Kleinjan, rietdekker en wonende Ommerweg 45 te Den Ham. Reeds tweemaal is hij aan huis en archief gekluisterd geweest tengevolge van een beroepshalve opgelopen beenbreuk. Moge het geen usance voor hem zijn. De kans erop is beduidend geringer nu hij is gepensioneerd.
Zijn onderzoek ging in deze perioden vooral uit naar de geschiedenis van de buurtschap Noordmeer, juist die buurtschap waar ook het erve Nevenzel is gesitueerd. Zijn bedoeling was hierover maandelijks een bijdrage te leveren aan de lokale krant, het "Dagblad van het Oosten". Zo verscheen er een artikel van zijn hand betreffende de huisplaats "Minkjans". Het een en ander stagneerde doordat de breuken te snel herstelden en hij zich op nog een hobby wierp, nl. het pogen in ere herstellen van molens in Den Ham.

Albert leende mij een kopie van het doopboek (1704-1812) van het kerkdorp Den Ham. Dat doopboek heb ik in een overmoedige periode in zijn geheel getranscribeerd. Gelijktijdig heb ik daaruit, weliswaar moeizaam, veel kunnen putten. Moeizaam, om reden dat in die tijd de officiële naamgeving nog niet in zwang was. Bij keizerlijk decreet van 18-8-1811 werd aan ieder, die geen naam bezat, de verplichting opgelegd er een te nemen. Aan deze verplichting werd niet algemeen voldaan, zodat bij K.B. van 8-11-1825 nog eens uitdrukkelijk aan die verplichting werd herinnerd en tegen niet naleving met straf werd gedreigd.

Familiehulp.

Een deel van het materiaal, betreffende landschapsvorming e.d., kreeg ik van mijn zwager Gerrit Hesselink. Veel krantenknipsels over de streekgeschiedenis van Den Ham had hij (of eigenlijk zijn moeder) bewaard en ook die kwamen van dienst. Mijn zus Hendrikje Nevenzel heeft mij vaak vergezeld naar het rijksarchief in Zwolle en is zodoende ook een ondersteuning geweest in dit gort en gortdroge onderzoek dat in feite geen eind kent. 'Het breedste eind komt nog', zei de sik, 'die op het lint van de knipjesmuts kauwde.' Dit is een Sallandse uitdrukking die helder aangeeft dat wanneer ik hier een sluitende studie van tracht te maken, de hoeveelheid te verzetten werk onoverzienbaar groot zal zijn in vergelijking met datgene wat reeds is gedaan. Ik heb mijn best gedaan en frustra laborat qui omnibus placere studet - men spant zich tevergeefs in als men allen tracht te behagen. Na mijn generatie komt een andere.

Inhoudsopgave