De Etymologie van Nevenzel

klassificatie van de naam

De familienaam Nevenzel / Nevenzeel is een zogeheten adresnaam, dat wil zeggen dat hij is afgeleid van de naam van een geografische plek. Die plek is in dit geval het erve Nevenzel in de buurschap Noordmeer in de gemeente Den Ham, provincie Overijssel.
Familienamen zijn in Oost-Nederland vaak afgeleid van erfnamen. Zo is het overgrote deel van de bekende familienaamtypes op -ink en -ing, op -huis, en de familienamen waarin de voorzetsels te, ter of ten optreden, afgeleid van erfnamen.


oude vermeldingen

De eerste stap op weg naar een etymologie van deze naam bestaat uit het verzamelen van zoveel mogelijk vermeldingen van die naam door de tijd heen. Vanaf het midden van de veertiende eeuw wordt het erf in de bronnen vermeld, hetzij rechtstreeks hetzij als onderdeel van een persoonsnaam. Volgen we die vermeldingen in de tijd, dan krijgen we het volgende beeld:


1356               die    Everzul
1397  Esken        ten    Everzwil
1433  Johan        ten    Everzwill
1443                      Everswil
1445  Wolter       ten    Everswille
1457  Wolter       to     Eversswil
1470                      Everswil
1474  Johan        ten    Eversul
1520  Jan          ten    Everszul
1601                      Eversull
1618                      Neveler
1630                      Neverswills
1632         des erves    Neversuill
1639                      Neverswill
1660                      Neversells
1668  Henric              Nevensel
1674                      Neverseel
1675                      Neversel
1686  Jan                 Neverseel
1689  Jan Jansz           Nevensel
1717                      Neversel ofte Nevenswil 
                          ook Opganck genaemt
1717                      Neverswil
1717  Jans                Nevelsel
1721                      Neversel
1751  Hendrik       op    Nevensel op 
                          plaats Nevenzael
1755  Jan                 Nevezeel
1762                      Nevesel
1762                      Neveseel
1801  Hendrik             Neevelders
1806  Jan                 Nevenseel
1830                      Nevenzeel
2000                      Nèèlder [Ne:lder]
                          (huidige dialectvorm)


Mogelijk van belang bij de beoordeling van de naam Nevenzel is verder de naam van een niet ver van het Nevenzel gelegen erf Oldenzel, huidige dialectuitspraak [Olnz].
Vermeldingen hiervan zijn:


1433  (Schattingsreg. Deventer) Steven in der Oldenzuele
1445  (Schattingsreg. Deventer) Steven in den Oldenzeel
1457  (Schattingsregister)Steven in den Oldenzael
1675  (Vuurstedenregister)Oldenzeel

Het grondwoord van dit toponiem is ongetwijfeld zuele (zeel, zael) en dat lijkt in een aantal vermeldingen parallellen te vertonen met sommige Nevenzel-vermeldingen uit dezelfde periode.


analyse van de vermeldingen

Beginnen we bij de vermeldingen van Nevenzel. Opvallend is hoeveel gedaanteveranderingen de naam heeft ondergaan in de loop der tijd. Zelfs de vormen die als gevolg van de invoering van de Burgerlijke Stand in het begin van de negentiende eeuw als familienaam gefixeerd zijn (Nevenzel, Nevenzeel) blijken nog in aanzienlijke mate af te wijken van de huidige dialectvorm (Nèèlder).

De eerste constatering die we op grond van deze reeks kunnen doen is, dat de beginklank (in vaktaal: anlaut) n- in de huidige vorm Nevenzel niet oorspronkelijk bij dit woord hoort, maar is ontstaan doordat de naamvals-n van het voorzetsel ten (samengetrokken uit to + den) als het ware tegen het erop volgende woord is blijven plakken, op dezelfde wijze als dat bijvoorbeeld gebeurd is bij de beginklank in de uitdrukking ‘navond (uit ‘goeden avond’).

Een ander familienaam-voorbeeld : Noeverman, ontleend aan de boerderij ‘n Oeverdinck aan de rivier de Vecht in de buurschap Stegeren bij Ommen. In het schattingsregister van 1397-1400 lezen we onder ‘Die karspel um Ummen’ in ‘Die buerscop toe Steygeren’ : ‘Dienstlude Lambert ten Oever en Dirc die Ever’. Naast ‘ten Oever’ konden dan, met de bekende achtervoegsels -ink en -man varianten als Oeverink of Oeverdink (met ingelaste -d-) en Oeverman ontstaan, welke laatste vorm dan door ‘verkeerde’ afsplitsing van de n uit het voorzetsel konden leiden tot de huidige vorm Noeverman. Toen de anlaut n vast onderdeel was geworden van de erfnaam gaf dat aanleiding tot herinterpretatie, volksetymologie dus, van het onbegrepen element never- naar de bekende woorden neven- of nevel-. Een vorm met neven- is gefixeerd in de familienaam, terwijl een vorm met nevel- aan de basis staat van de verdere ontwikkeling van de erfnaam richting Nèèlder. Nèèlder is samengetrokken uit Neveler (zie vermelding uit 1618), onder invoeging van de -d- (de invoeging van de d is als die in kelder, uit ouder keller (uit lat. cellarium)). De vorm Neveler kan ontstaan zijn door vereenvoudiging uit een vorm *Nevenzeller, die afkomstig kan zijn uit wendingen als Nevenzeller kamp of van aanduiding van de bewoner van Nevenzel ( ‘de Nevenzeller’) , zoals b.v. de bewoner van een erf Hook kon worden aangeduid als (de) Heuker, welke vorm vervolgens ook weer de erfnaam kon worden (vgl. de familienaam Heuker of Hoek).


de middeleeuwse vormen

Als we ons dan voor de verklaring van de naam bepalen tot de middeleeuwse vormen, conform het principe dat de oudste vormen het belangrijkst zijn voor de analyse van de naam, dan treffen we, afgezien van de spellingsvarianten s/z en de mogelijke aanwezigheid van genifief-s, in wezen twee vormen aan: Eversul en Everswil(le) (hier met s gespeld in navolging van de min of meer genormaliseerde spelling die het Middelnederlands Woordenboek van Verdam en Verwijs hanteert). Er is daarbij in deze periode geen duidelijke ontwikkeling waar te nemen van -u- naar -wi- of omgekeerd, op grond waarvan aanwijzingen zouden kunnen worden verkregen over de meest oorspronkelijke van deze twee vormen.

Wel is van belang, dat de oudste vorm het middelnederlandse vrouwelijk lidwoord die laat zien, terwijl de latere vormen blijkbaar uitgaan van een mannelijk geslacht (ten Everswil etc.). Dit zou er op kunnen duiden dat de naam ook in een vroeger stadium al geherinterpreteerd is. Een wisseling van geslacht is overigens ook te constateren bij Oldenzel (1433 in der Oldenzuele, 1445 in den Oldenzeel).


etymologieën

In het volgende zullen we een aantal etymologieën van de naam ten tonele voeren en aan een kritisch onderzoek onderwerpen.

Hoe de naam ook verklaard moet worden, het lijdt geen twijfel dat we hier te maken hebben met een samengestelde naam (in de vaktaal: compositum). De vraag hoe we dit compositum moeten opsplitsen in zijn samenstellende delen is natuurlijk afhankelijk van de interpretatie van de naam.

Voor alle hierna te berde te brengen interpretaties geldt daarbij, dat het eerste lid van de samenstelling ofwel beschouwd wordt als afleiding van een persoonsnaam Evert (dus Ever(s) uit Evert(s)) ofwel als afkomstig van het appellatief ever (‘everzwijn’).
De etymologieën die hierna ter sprake worden gebracht spitsen zich verder toe op de verklaring van het tweede deel van de samenstelling, het grondwoord dus.

We beginnen bij de etymologie die in een eerdere versie van deze webpagina werd gegeven.


1.   de etymologie *Evert-s-wille(r)

Deze etymologie veronderstelt, dat de naam een grondwoord wille(r) bevat, een grondwoord dat zijn oorsprong heeft in een ver van het erf gelegen gebied. Dit wille, willer (middelhoogduits wîler, oudhoogduits wîlari) bestaat ook nog als appellatief in het Duits: Weiler ‘gehucht’, en werd in de vroege Middeleeuwen (evenals het oudfranse viller) ontleend aan het middellatijnse villare ‘hofstede’, ‘voorwerk’ (= bij het landgoed horende dienstwoning), dat weer ontstaan is uit de substantivering (= tot zelfstandig naamwoord worden) van het bijvoegelijk naamwoord villaris met de betekenis ‘bij de vîlla (=landgoed) horend’.
[voor de historische context van dit woord klik hier]

Sinds de 7e eeuw duikt weiler en varianten op in Duitse en Franse plaatsnamen, vooral in plaatsnamen gelegen aan de Middenrijn en de Moezel, in Franken(land), in Zwaben en Elzas-Lotharingen. Rond Straatsburg treffen we vormen als -wille, -willer en -ville, -viller aan. In jongere documenten is -weiler vaak geworden tot -weil of wei(h)er, bijv. Rothweil in de Breisgau (Baden-Würtemberg) uit (763) Rotwilare of Appenweier bij Offenburg (Baden-Würtemberg) uit (1148) Appinwilre. Ook het Zuid-Limburgse Wijlre gaat terug op dit woord. Als eerste lid treedt regelmatig een persoonsnaam op, bijv. Annweiler (1192 Annewilre) 'hofstede van Anno'. Duttweiler (965 Dudenwilre) 'hofstede van Dudo', en mogelijk ook het in dit kader tot de verbeelding sprekende Lotharingse plaatsje Ebersviller.
De germaanse ontleningen hebben de w-anlaut bewaard (de latijnse letter v werd ten tijde van de ontlening uitgesproken als [w]), in de Franse heeft die klank zich ontwikkeld tot v. (vgl. b.v. nl. wijn, du. Wein, fr. vin, uit lat. vinum).

Voor het eerste lid lijkt in het licht van de overige wiler-namen een afleiding een persoonsnaam (Evert uit Everhard) het meest waarschijnlijk zodat men tenslotte uitkomt bij *Evert-s-willer of *Everd-es-willer met als betekenis ‘hofstede van Evert’.

beoordeling van de etymologie

Aan deze etymologie kleven een aantal bezwaren:
Ten eerste is er het bezwaar van de toponymische geïsoleerdheid: het grondwoord wille komt verder niet voor in Oost-Nederland en aangrenzend Duitsland. Een naam *Evertswille(r) zou dus gecreëerd moeten zijn door mensen afkomstig uit de gebieden waar het woord wille(r) tot het vocabulaire behoorde, en die gebieden liggen ver van het erf verwijderd. Een dergelijke gang van zaken is zeer ongewoon. Verder heeft de veronderstelde persoonsnaam Evert uit het eerste lid van de naam wel een nederduitse vorm (dus niet Ebert), en dat is verdacht voor een naam die in een hoogduits taalgebied gecreëerd is, want een nederduits-hoogduitse mix in één naam is in Oost-Nederland onwaarschijnlijk. Er zou eventueel sprake kunnen zijn van vernederduitsing van een hoogduits Ebert, maar ook een ‘geïmporteerd’ *Eberswiller blijft zeer onwaarschijnlijk.

2.   de etymologieën *Ever(s)-swille en *Everts-swille

Deze twee etymologieën hebben gemeen dat ze uitgaan van een grondwoord swille , en wel hetzelfde woord swil dat in sommige Oost-Nederlandse dialecten nog bekend is in de betekenis ‘eelt’, en dat vroeger ook ‘gezwel’ kon betekenen (middelnederlands swel, zwel, swil, swelle; ook swele, sweele, sweel, middelnederduits swel, swele; middelhoogduits swil, swel, ook swëlle; oudhoogduits swil, swilo; oudengels swile, swyle; hoogduits Schwiele; fries swil). Het woord is verwant met het werkwoord zwellen (een zogeheten verbaalabstractum bij de wortel *swel). Het woord was oorspronkelijk onzijdig (zoals nog in het Oost-Nederlands), later soms ook mannelijk, en uiteindelijk in het hoogduits (Schwiele) onder invloed van de vorm ook vrouwelijk.
In een toponiem zou het kunnen duiden op een verhoging in het landschap. Het oudengels kende (ge)swell en op grond van een plaatsnaam on þe swellen wordt ook het bestaan van een vorm *swelle verondersteld met als betekenis ‘a swelling’, en in toponiemen ‘a rising piece of ground, a hill’ ( A.H. Smith: ‘English Place-name Elements’).

Afhankelijk van de betekenis van het eerste lid zouden we in dit geval uitkomen op de betekenissen ‘hoogte van Evert’ dan wel ‘hoogte waar zich everzwijnen bevinden ’.

beoordeling van de etymologie

Het woord swelle is mogelijk aanwezig in het toponiem Zwolle, buurschap in de gemeente Eibergen, Gelderland (1234 Suellen, 1418 Zwolle). Als de vorm Suellen geen verschrijving is kan de latere vorm Zwolle hieruit ontstaan zijn door een taalverschijnsel geheten ronding: Suellen (= Swellen) > Swöllen > Swolle(n).
Verder is er natuurlijk Zwolle, Overijssel, dat wel oorspronkelijk -o- lijkt te hebben (1129 kopie 1364 Swolle) en dat mogelijk een andere ablautstrap is van dezelfde wortel. De betekenis is in beide gevallen ‘hoger gelegen stuk grond’.
Samengestelde toponiemen met dit swille/swelle/swolle als grondwoord zijn mij niet bekend. Wel is verondersteld dat het aanwezig zou zijn in het eerste lid van het toponiem Zwilbroek (gemeente Eibergen, Gelderland), maar zwil zou in dit geval niet op een bovengrondse, maar mogelijk op een ondergrondse 'drempel' van harde grond in een overigens drassig gebied (broek) wijzen.
Voor dit swille als mogelijk grondwoord in Everswille heerst dus (mogelijk) geen volledige geïsoleerdheid, maar wel schaarste aan vergelijkingsmateriaal. Ook semantisch gezien zit het met de verklaring niet zo lekker: zowel een 'hoogte van Evert’ als een ‘everzwijnenhoogte’ (hoogte waar dikwijls everzwijnen vertoefden?) overtuigen mijns inziens niet als betekenis voor een plaatsnaam, zij het, dat ze niet op voorhand afgewezen kunnen worden. De Duitse plaatsnaam Eversberg lijkt ondersteuning te bieden voor de mogelijkheid van het bestaan van een 'everzwijnenhoogte', maar een blik op de oudste vorm (Mersburg, anno 1013), alsook de nederduitse vorm van de naam (Merseburg) tonen aan dat dit slechts schijn is. De vorm Eversberg is waarschijnlijk ontstaan doordat men constructies als 'tom (nederduits voor 'ten') Merberg' meende te moeten interpreteren als 'tom Ersberg' en dit Ersberg vervolgens meende te moeten interpreteren als Eversberg.

3.   de etymologieën *Ever(t)(s)-swille / Ever-sul(le)

Voor het grondwoord *sulle/swille wordt in dit geval gedacht de nederduitse versie van het hoogduitse Schwelle ‘drempel’. Oudere vormen: middelhoogduits swelle, oudhoogduits swelli, swella; een andere ablauttrap vertonen oudnoords svill, oudengels syll, middelnederduits sul(le), sille (manlijk). In Oost-Nederlandse dialecten is op sommige gebieden (Salland/Twente) nog zul (m.), uitspraak [syl], in deze betekenis bekend. De herkomst van dit woord is niet duidelijk. Wel gaan benamingen voor balken e.d. meermaals terug op een indoeuropese wortel *sel (zie Kluge-Seebold, Deutsches Etymologisches Wörterbuch, 23e druk).
Dit swille/sul(le) moet dus onderscheiden worden van het eerdergenoemde zwil (‘verhoging’) en is dus waarschijnlijk niet verwant met de wortel uit het werkwoord zwellen, zodat de betekenis ‘drempel’ niet afkomstig is van een oudere betekenis ‘verhoging’ maar van een verwijzing naar de balk waar die drempel van gemaakt was.
Voor de etymologie van Nevenzel is dan ook de vraag, wat de betekenis zou kunnen zijn van dit woord zul/zwil als grondwoord: moeten we uitgaan van de een of andere balken constructie, of toch van een (blijkbaar latere) betekenis ‘verhoging’, ‘drempel’ in het landschap.

beoordeling van de etymologie

Tegen deze verklaring spreekt het feit, dat de oudste vermelding het vrouwelijk lidwoord die laat zien, terwijl in de Oost-Nederlandse dialecten zul het mannelijk geslacht heeft bewaard. Daarnaast kleeft aan deze verklaring ook weer het bezwaar van de geïsoleerdheid van dit grondwoord.

4.   de etymologie *Ever-sul / * Ever-swille

Voor het grondwoord *sul/swille wordt in dit geval gedacht aan nederlands zol, nederduits soll (m.), en daarnaast ook sölle (vr.) ‘moddergat, modderpoel, watergat’; verder ook hoogduits Sole (vr.) ‘Salzwasser’, vroeger ook ‘modderpoel’, en daarnaast de vorm Suhle (vr.) ‘Sumpf in dem sich Wild zur Kühlung wälzt’ (Kluge-Seebold). Oudere vormen: oudhoogduits sol, sul (m./n.), oudengels sol (n.), solu).
Ook hier zien we weer mannelijke, onzijdige, en ook vrouwelijke vormen. In dit geval echter is er geen toponymische geïsoleerdheid, al treedt het woord niet vaak op in plaatsnamen.

Andere voorbeelden zijn:
Het Sol bij Apeldoorn in Gelderland; Wiedensahl bij Minden (1253 Widensole; waarschijnlijk bij wîde ‘wilg’); Eppenzolder, buurschap onder Haaksbergen, Overijssel (1298-1304 Eppensolde , 1316 Eppensole; de latere vorm op -zolder is een voorbeeld van volksetymologie; solde is een dentaalafleiding van sol; de betekenis van Eppenzolder is waarschijnijk ‘modderpoel waar eppe (een bepaald vochtminnend plantje) groeit’.
Belangrijk is ook, dat in Zuid-West-Duitsland, Elzas en Zwitserland de familienaam Ebersol (met varianten als Ebersole, Ebersold, Ebersull) voorkomt. De oudste vermelding van zo'n toponiem Ebersol stamt al uit de 8e eeuw en luidt Eburessol (zonder nadere identificatie vermeld in Förstemann-Jellinghaus, Altdeutsches Namenbucht - Bd. 2 Ortsnamen, onder het naamselement sol). Deze vorm maakt ondubbelzinnig duidelijk dat in deze naam het eerste lid geen persoonsnaam is met het element Eber/Ever is, maar de genitiefvorm van een oude (waarschijnlijk in dit geval oudhoogduitse) vorm van ever, 'everzwijn' (oudhoogduits ebur, oudsaksisch evur, uit westgermaans *ebura-), en dat de naam 'everzwijnenpoel' (in het Duits kortweg 'Wildschweinsuhle') betekent. Aan Nevenzel ligt dan een nederduitse vorm van deze naam (Everzul/Everswill) ten grondslag.

beoordeling van de etymologie

Aan deze etymologie kleeft niet het bezwaar van toponymische geïsoleerdheid, en ook semantisch zijn er geen problemen met een ‘everzwijnenpoel’. Het enige probleem zou kunnen zijn de verklaring van de wisseling zul/zwille die we in de oude vermeldingen aantreffen. Deze wisseling tussen -wi-/-we- en -u- is mogelijk vergelijkbaar met die in middelnederlands swelc naast sulc of nederduits twisken naast tusken 'tussen'. Mogelijk heeft het nederduits naast sul voor ‘drempel’ een vorm swil(le) gekend in die betekenis (vgl hoogduits Schwelle), en is sul in Eversul geherinterpreteerd (volksetymologie) als sul in de betekenis ‘drempel’, waarnaast dan ook de vorm swil(le) kon gaan optreden.

Misschien is het woord ook aanwezig in Silvolde, gem. Wisch in Gelderland (828 copie eind 11e eeuw in uilla Suluelda, 1200 Silfwolde, 1234 Silvolden): de oudste vermelding lijkt te duiden in de richting van een ‘veld’ (uelda) met ‘zolen’ (sul `modderpoel’). Ik denk dat er voldoende redenen zijn om deze etymologie van Nevenzel als de juiste te beschouwen.

Ten slotte nog dit. Het eerdergenoemde in de nabijheid van Nevenzel gelegen erve Oldenzel lijkt mij hetzelfde grondwoord te bevatten. De vraag is vervolgens of het toeval is dat zo’n tamelijk zeldzaam woord als zul/zwille hier in twee op korte afstand van elkaar gelegen toponiemen optreedt. Ik vermoed dat dat geen toeval is. Mogelijk is er ooit sprake geweest van een afsplitsing. Oldensul zou dan kunnen worden verklaard als ‘het oude Sul’. De naam Oldenzel is te oud om verklaard te kunnen worden als naam voor een lijftochthuis (die lijftochthuizen zijn de oorsprong van de vele Oost-Nederlandse familienamen met het element Olde of Oude).


Geraadpleegde literatuur:

  1. G. van Berkel en K.Samplonius (1995). Nederlandse Plaatsnamen, uitg. Spectrum. ISBN 90-274-4059-X

  2. A. Bach (1953, 1954). Deutsche Namenkunde, Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg.

  3. D. Berger (1993). Duden - geographische Namen in Deutschland: Herkunft und Bedeutung der Namen von Ländern, Städten, Bergen und Gewässern, Mannheim (Duden Taschenbüchern 25)
    ISBN 3 411 06251 7

  4. E. Ekwall (1959). The concise Oxford dictionary of English placenames, 4e editie.

  5. Förstemann-Jellinghaus. Altdeutsches Namenbuch, Bd. 2 Ortsnamen.

  6. H.Jellinghaus (1930). Die Westfälischen Ortsnamen nach ihren Grundwörtern, Verlag Ferdinand Schöningh, Paderborn, derde vermeerderde oplage, 2e druk; ongewijzigd heruitgegeven in 1971 door Georg Olms Verlag Hildesheim - New York.

  7. Kluge (1975). Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, uitg. Walter de Gruyter, Berlijn.

  8. Kluge, Friedrich (1995). Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, bewerkt door Elmar Seebold, 23 ste en uitg. druk, uitg. Walter de Gruyter
    ISBN 3 11 012922 1.

  9. R.E. Künzel, D.P.Blok en J.M. Verhoeff (1989). Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam, 2e druk. ISBN 90-70389-14-2

  10. C.T.Onions (ed.). The Oxford dictionary of English etymology.

  11. A.H. Smith. English Place-name Elements.

  12. Verdam, J. (1932). Middelnederlandsch Handwoordenboek. Bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben, 's Gravenhage Martinus Nijhoff. Oplaag 1981. ISBN 90 247 0713 7.

  13. J. de Vries (1987). Nederlands Etymologisch Woordenboek, Uitg. F.J.Brill, Leiden.

  14. Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT).


Inhoudsopgave