Stamboom-onderzoek

    Inleiding

    Al een aantal jaren ben ik zo nu en dan bezig geweest met het opzetten van een familiestamboom. Tijdens dat onderzoek kwam ik ook materiaal tegen waarvan me werd verteld dat de werkelijkheid anders was dan de officiële documenten deden voorkomen.
    Wanneer zich dan de mogelijkheid voordoet dit te checken middels DNA-onderzoek, dan grijp je dat met beide handen aan.

    Dat DNA-onderzoek is inmiddels (2008) gebeurd. De uitkomsten zijn verbluffend en de gegevens zijn verwerkt in het boek:


    Zonen van Adam in Nederland

    Genetische genealogie: een zoektocht in ons DNA-archief

    door

    S. Barjesteh van Waalwijk van Doorn - Khosrovani
    L.A.F. Barjesteh van Waalwijk van Doorn
    A.W.J.M. van Gestel
    F.X. Plooij

    onder auspiciën van

    Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde
    Nederlands Genealogische Vereniging
    Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie 'Ons Voorgeslacht'

    Barjesteh van Waalwijk van Doorn & Co's
    UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
    Rotterdam en Gronsveld 2008


    Omdat het geen alledaagse kost is om deze verhandeling te begrijpen, zal er een langere aanloop mijnerzijds moeten volgen om het een en ander te doorwrochten.



    De stamboom Nevenzel-Volkerink

    Vooraf even de stamboom zoals die, vooral mede door Xander Volkerink, door archiefonderzoek is opgesteld.

    I. Jannes Jansen
    tr. circa 1731
    Henrikien Henricks.
    Zij woonden in Oudleusen te Dalfsen, vermoedelijk op 'het Ulderink'.
    II. Jan Janssen (Ulderinks)
    ged. Dalfsen 1 jun. 1732, woonde te Oudleusen, overl. Dalfsen 13 sept. 1785;
    tr. Dalfsen 13 mei 1764 (ondertr. ald. 20 april 1764)
    Jennigje Arends,
    geb. in de buurtschap Diffelen onder heemse (tegenwoordig Hardenberg) 13 apr. 1738, overl. Beerze 1830, dochter van Arent Gerrits en Wigboldje Geerts;
    zij hertr. Dalfsen 7 apr. 1786 Willem Janssen en verhuisde naar het erve Volkerink te Beerze, thans Beerzerweg 27.

    Uit dit huwelijk:
    1. Jan Jansz, in 1811: Jan Kolkman, geb. Oudleusen 1765, woonde op 't Kolkmans te Oudleusen;
      tr. Janna Hendriks, geb. Oudleusen op het erf Velthuijs, dr. v. Hendrik Geerts en Geertje Jansen.
    2. Arend Jansz, in 1811: Arend Kiekebeld, geb. Oudleusen 28 dec. 1766, overl. Dalfsen juli 1851;
      tr. ald. 20 febr. 1813 Annigke Lamberts, geb. Rechteren onder Dalfsen 8 dec. 1782, overl. ald. 4 mei 1844, dochter van Lambert Hendriks en Janna Hendriks.
    3. Hendrik Janssen Uulders 'op Volkerink', geb. Leusen 6 nov. 1768, woonde later op 't Nijenhuis te Eerde, overl. Bentheim;
      tr. 1e Eefze Janssen Nijenhuis;
      tr. 2e Aaltje Roelofs (Waaijenk), geb. Lutten (Hardenberg) 14 nov. 1773 en keerde terug naar de boerderij van Jennigje Arends en woonde vanaf dat moment (1773) met zijn gezin 'op Volkerink'.
    4. Jennigje Jans, geb. Oudleusen 1770, overl. ald. 1772.
    5. Jannigje Jans, geb. Oudleusen 1773, overl. ald. 1774.
    6. Jan Willem Jansz, geb. Oudleusen 1775.
    7. Gerrit Jan Jansen, na 1811*: Gerrit Jan Nevenzel, volgt A.
    8. Dirk Jansen, geb. Oudleusen 1781, in 1811: onbekend;
      tr. Hellendoorn 30 juli 1812 Janna Jansen Braakman.
    9. Gerrit Jansen Gortemaker alias Volkerink, volgt B.
    A
    B
    III. Gerrit Jan Jansen, vanaf 1811:
    Gerrit Jan Nevenzel,
    geb. Oudleusen 1 mrt 1778, landbouwer, overl. Noordmeer (Den Ham Ov.) 23 dec. 1853;
    tr. 1e Den Ham 22 sept. de weduwe
    Willemina Nevenseel
    (Willems, Oldensel),
    geb. Noordmeer 6 dec. 1787, overl. ald. 27 okt. 1828;
    tr. 2e Den Ham 19 mei 1830
    Janna Bril,
    geb. Marle 12 dec. 1797, overl. Noordmeer 21 april 1870.
    III. Gerrit Jansen Gortemaker
    alias
    Volkerink,
    geb. Dalfsen 29 febr. 1784, landbouwer op 'Gortemakers' te Noordmeer in Den Ham, nam in 1811 de naam Volkerink aan , overl. Den Ham 28 apr. 1869;
    tr. Den Ham 6 apr. 1820
    Jennigje Kooiker,
    geb. Ommen 15 nov. 1783, overl. Den Ham 8 sept. 1857, dochter van Hendrik Egberts van 't Molenveld, landbouwer te Noordmeer in Den Ham, en Jennigjen Willems.
    IV. Jan Nevenzel
    geb. Noordmeer (Den Ham) 1 okt. 1813, landbouwer, overl. Noordmeer (Den Ham) 6 mei 1887;
    tr. 27 aug. 1880
    Hendrikje Plaggemars
    geb. 11 okt 1818 Noordmeer (Den Ham), overl. ald. 27 aug. 1880, dr. v. Gerrit Plaggemars en Berendina Hekmans.
    IV. Gerrit Jan Volkerink
    geb. Den Ham 23 dec. 1832, woonde aan het Hogenkampsewegje te Oudleusen, overl. te Ouleusen 2 juli 1908;
    tr. Dalfsen 2 april 1864
    Jennigje Hogenkamp
    geb. Dalfsen 4 mrt 1830, overl. Dalfsen 15 feb. 1894, dr. v. Gerrit Hogenkamp en Hendrikjen Olthuis; zij was eerder getrouwd (25 juli 1858) met Willem Kolkman, welke in 1862 overleed.
    V. Gerrit Nevenzel
    geb. Noordmeer (Den Ham) 5 juni 1855, landb. overl. ald. 30 mrt 1908;
    tr. Den Ham 7 mrt 1889
    Hendrikje Reimink
    overl. Den Ham 3 apr. 1948, dr. v. Jan Hendrik Reimink, landb. te Den Ham, en Willemina Oldenzel.
    V. Gerrit Volkerink
    geb. Dalfsen 18 dec. 1866, woonde aan het Hogenkampsewegje te Oudleusen, overl. Dalfsen 15 apr. 1945;
    tr. Dalfsen 15 mrt 1900
    Jentje Bouwman
    geb. Nieuwleusen 25 jan. 1873, overl. Dalfsen 14 dec. 1957, dr. v. Hendrik Bouwman en Femmigje Tempelman.
    VI. Gerhard Nevenzel
    geb. Den Ham 13 jan. 1899, landb. overl. 10 dec. 1979;
    tr. Den Ham 14 seot. 1928
    Hermina Hendrika (Mientje) Zandman
    geb. Den Ham 21 juli 1903, dr. v. Seine Zandman en Jennigje Minkjan.
    VI. Jan Volkerink
    geb. Oudleusen (Dalfsen) 17 jan. 1914, landb. a.d. Dommelerdijk 7 te Oudleusen, overl. Dalfsen 7 jun 1992;
    tr. Dalfsen
    Jentje Bonthuis
    geb. Dalfsen 13 mei 1910, overl. Dalfsen 2 mrt 1980, dr. v. Willem Bonthuis en Hendrikje Volkerink.
    VII. Gerrit Nevenzel (probandus A-tak)
    geb. Den Ham 3 juni 1942, voorheen docent te Lochem;
    tr. Hellendoorn 18 aug. 1967
    Hendrikje Janna (Janny) Stertjan
    geb. 13 mei 1945 Rhanerveld (Hellendoorn), dr. v. Gerrit Jan Stertjan (1913-1976) en Aaltje Bouwhuis (1919-2005).
    Uit dit huwelijk:
    1. Gerhard Seine Henry Nevenzel. (Zie VIII.)
    2. Aaltje Martine (Ilse) Nevenzel, geb. 19 mei 1970; tr. Hilvarenbeek 30 juni 2006 Thomas Franciscus Putters, geb. 2 febr. 1976, zn v. Harry J.F. Putters en Paula Balmer; dr. Maria Johanna Pauline Putters geb. 8 juli 2007.
    VII. Gerrit Volkerink
    VIII. Gerhard Seine Henry Nevenzel
    geb. Nijmegen 24 jan. 1968;
    sw. Hilversum 24 juni 2001
    Catharina Margaretha Gertrudis (Carolien) Neefjes
    geb. Hoogkarspel 11 nov. 1969, dr. v. Cornelis Jozef (Cor) Neefjes, geb. 4 mei 1931, en Gertrudis (Truus) Koopman, geb. 2 jan. 1932.
    Uit dit huwelijk:
    1. Karsten Cornelis Gerrit Nevenzel, geb. Hilversum 13 juni 2004
    2. Wessel Robert Jan Nevenzel, geb. Hilversum 4 apr. 2006
    3. Hilde Gertrude Karlijn Nevenzel, geb. Hilversum 28 sept. 2008.
    VIII. Xander Volkerink (probandus B-tak)

      * De Burgerlijke stand is in het grootste deel van Nederland ingevoerd in 1811 door Napoleon Bonaparte.
      Toch bleven er nog geruime tijd mensen over die geen vaste achternaam voerden. Op 17 mei 1813 werd een nieuw decreet uitgevaardigd waarin bepaald werd dat men toch echt voor 1 januari 1814 een achternaam moest kiezen. Maar ook dat werd niet overal opgevolgd.
      Veel later vaardigde koning Willem I op 8 november 1825 nog een Koninklijk Besluit uit waarin werd bepaald dat wie nog geen vaste achternaam had vastgelegd, daar nog 6 maanden de tijd voor kreeg.




    Het Y-chromosomaal DNA onderzoek

    Hoogleraar Peter de Knijff is samen met o.a. Spencer Wells mede grondlegger van het baanbrekende Y-chromosomaal onderzoek.
    De Knijff is populatiegeneticus aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en hij deed daar zijn ontdekking in 1995, min of meer toevallig gelijktijdig met nog anderen.

    De simpele aanzet daarvan is: Het afnemen van wat wangslijmvlies. En daar is waarlijk heel wat aan te onderzoeken.

    Als je met een wattenstaafje langs de binnenkant van je wang strijkt, sleur je een heleboel wangslijmvliescellen los. Met een beetje rode kleurstof voor wat meer contrast in deze transparante cellen krijg je dan het volgende microscopische beeld (fig. 1) te zien. Wat rommelig, immers de wangslijmvliescellen zijn niet zachtzinnig verkregen. Niet dat dat erg is voor het wangslijmvlies, tijdens bijv. het eten van droge broodkorst krijgt het slijmvlies heel wat meer te verduren. De regeneratie van het vlies is heel sterk.

    Fig. 1

    In de kern (nucleus) van een wangslijmvliescel zitten 46 kleurbare (chromo) lichaampjes (somata) de chromosomen (kleurlichaampjes), o.a. het Y-chromosoom, althans als het een slijmvlies van de man betrof.

    Tijdens een celdeling (cytokinese) moet vooraf een kerndeling (mitose) plaatsvinden en daartoe moeten de langgerekte en actieve chromosomen in een compacte inactieve transportvorm gebracht worden. Alleen in deze compacte, ineengedraaide vorm is het mogelijk de chromosomen over de dochtercellen te verdelen.
    Vooral in deze compacte vorm zijn de chromosomen met speciale, aan het DNA hechtende kleurstoffen, goed als gekleurde lichaampjes zichtbaar te maken.
    Officieel moeten het er 46 zijn, mits ze niet teveel over elkaar heenliggen in het preparaat (fig. 2).

    Fig. 2

    Onder verdere uitvergroting en met weglating van een deel der 'verpakkingseiwitten' (histonen) ziet een (transport-)chromosoom (fig. 3) er schematisch zo uit. Bedenk dat 10 μm (10 mikrometer) één honderdste is van een millimeter.

    Fig. 3
    De linkerhelft en rechterhelft noemen we chromatiden(1).
    Zij zitten nog vast aan elkaar in het middendeel (centromeer)(2).
    De korte arm en lange arm worden aangeduid met (3) en (4).

    In de celkernen (niet in die van ei- of zaadcellen) komen de chromosomen in paren voor. De 46 chromosomen moeten we dus zien als 23 paar. Bij de vorming van voortplantingscellen worden in een speciale deling (meiose) deze 23 paren netjes gescheiden, zodat in de eicellen en zaadcellen 23 chromosomen voorkomen.

    De kernen van lichaamscellen bevatten 23 paren, een dubbel pakketje dat we een diploïd setje noemen;
    voortplantingscellen bevatten een enkelvoudig pakketje, een haploid setje chromosomen.

    Het laatste paar, de 23-ste chromosomen, bepaalt het geslacht. Bij de vrouw zijn dat twee gelijksoortige en vrij grote chromsomen (gemakshalve XX genoemd), maar bij de man is het ene een sterk gereduceerd chromosoom (gemakshalve XY genoemd). Hieronder staat een elektronenmicroscopische opname (fig. 4) van een X- en een Y-chromosoom, zoals ze bij de man voorkomen.

    Fig. 4
    Elektronenmicroscopische opname
    van het X-chromosoom (links) en het
    veel kleinere Y-chromosoom (rechts).

    Voor de zekerheid is hieronder nog het chromosomental van 23 voor de man i.c. de zaadcel weergegeven. Een vrouw heeft in de eicel dus 22 + X en en man in de zaadcel 22 + X óf 22 + Y. In de afbeelding hieronder (fig. 5) is dat weergegeven.

    Fig. 5
    De man moet als haploïd setje de eerste 22
    chromosomen doorgeven, plus óf de X óf de Y.
    In een zaadcel zit dus 22+X óf 22+Y.
    Chromosomen worden gerangschikt op lengte
    en op ligging van het centromeer.

    Het materiaal in de chromosomen dat de erfelijke eigenschappen in zich draagt is het DNZ (desoxy-ribo-nucleïne-zuur. Dit is een heel ongebruikelijke afkorting geworden, iedereen spreekt over DNA, de Engelse afkorting van deoxyribonucleic acid; zelfs de Duitsers raken van hun DNSäure af, ofschoon de Fransen wat hardnekkiger zijn met hun ADN (Acide DésoxyriboNucléique).

    Fig. 6
    De vaak grillige wangslijmvliescellen bevatten een kern (nucleus),
    waarin de chromosomen zichtbaar kunnen worden gemaakt.
    Het DNA in het chromosoom zit verpakt in eiwitten (histonen).
    Het DNA is een dubbele spiraal (helix) waarin de stikstofbasen
    A-T en G-C (en v.v. T-A en C-G) tegenover elkaar zitten.
    (centromeer = middendeel; telomeer = einddeel)

    Een kind erft van beide ouders een enkel pakketje (het haploïde setje van 23 chromosomen). Als zowel de vader als de moeder het X-chromosoom afgeven wordt hun kind een dochter: XX.
    Als de vader het Y-chromosoom doorgeeft dan krijgt het kind een X en een Y. De moeder bezit immers alleen twee X-chromosomen. De combinatie XY wordt een zoon. De man bepaalt - weliswaar door toeval - welk geslacht zijn kind heeft.

    Al het overige erfelijk materiaal wordt van ouders naar kind in de pakketjes 1 tot en met 22 gekopieerd en doorgegeven. Bij dit kopiëren wordt het DNA genetisch gezien nogal door elkaar geschud (er hangt immers geen labeltje aan bijv. het 8-ste chromosoom, óf dat van vader óf moeder afkomstig was), waardoor het na enkele generaties lastig terug te herleiden is naar een stamvader of -moeder.
    Het is als de verdeling van 22 paar blokjes (roze en blauw). Gemiddeld mag je bij verdeling van de paren verwachten dat de helft aan roze + de helft blauwe in de eene helft (i.c. cel) komt (het meest waarschijnlijke), maar in de ene helft alleen maar roze en in de andere helft alleen maar blauwe (het minst waarschijnlijke) is zeker niet uitgesloten.

    En dan is er nog iets en dat noemt men recombinatie. Voor de evolutie van onmisbaar belang!
    Bij het in elkaar spiraliseren van dat sliertige chromosoommateriaal om het in de transportvorm te krijgen, gebeurt het nogal eens dat de chromatiden van een paar verstrengeld raken. Bij het sorteren en verhuizen breken dan stukken van de chromatiden af. Dat wordt weliswaar fluks gerepareerd, maar het reparatiemolecuul ziet niet het verschil tussen een pa- of een ma-DNA-deel. Kortom in de helft van de verstrengelingen zitten die gelijksoortige stukken verwisseld. Soms (ca. 3 % van de delingen) tref je het en zie je door de microscoop de chromatide'beentjes' kruiselings over elkaar liggen. Deze overkruising staat bekend onder de naam crossing over.
    Door deze 'fout' kan een toevallig sterke eigenschap van moeder hergegroepeerd (gerecombineerd) worden met een sterke eigenschap van vader (bijv. 'gevoel voor muziek' gerecombineerd met een 'betere toetsaanslagmotoriek').

    Maar dat geldt niet voor het mannelijke Y-chromosoom. Er is er maar een van. Dus van 'vervuiling' met een ander pakketje tijdens het kopiëren kan geen sprake zijn. Het Y-chromosoom blijft zodoende vele generaties van vader op zoon ongewijzigd, maar ... toch niet helemaal.

    Het blijkt namelijk dat er zo heel nu en dan toch spontaan zeer kleine veranderingen, mutaties, optreden in de chromosomen, dus ook in het mannelijke Y-chromosoom.
    Voor het tussenstuk van het Y-chromosoom is dat zo eens in de paar duizend jaar.
    Waarom tussenstuk? Dat is het gedeelte dat geen actieve genen bevat. De uiteinden coderen voor zo'n 27 eiwitten, die vooral verantwoordelijk zijn voor de productie van zaadcellen en merkwaardigerwijs ook voor de beharing van het oor, op Sri Lanka een markante beharingsvorm, uiteraard alleen bij mannen.

    De mensheid is de afgelopen 200.000 jaar vanuit Afrika over de wereld uitgewaaierd. Dat ging langzaam. Steeds werd een nieuw gebied ontgonnen en steeds duurde het vele generaties eer enkele mensen van een groep weer verder trokken en weer een ander gebied in bezit namen.

    Het Y-chromosoom van de mannen in een bevolkingsgroep die vanuit Afrika bij voorbeeld voor het eerst in zuidwest Azië was neergestreken is dus na enkele duizenden jaren veranderd op een klein onderdeel, een genetisch foutje, een mutatie.

    Een deel van deze groep vertrekt vervolgens met medeneming van deze mutatie na lange tijd weer, bijvoorbeeld naar het huidige China, alwaar na een paar duizend jaar bij de mannen in het Y-chromosoom weer een genetisch foutje optreedt.
    Dit foutje kan zich niet meer mengen met de eerste groep, daarvoor leven ze te ver van elkaar verwijderd. Ze zijn uniek, want ze hebben de oude mutatie + een nieuwe.

    En zo valt er - in de mannelijke lijn - een nauwkeurig genetisch spoor over de hele aarde te trekken.

    Het Y-chromosomaal-onderzoek heeft dus niet zozeer direct met ras te maken, maar eerder met de regio waar iemands voorouders hebben gewoond.
    Het ras wordt voornamelijk bepaald door de andere 22 paar chromosomen, waarin veel meer DNA zit.

    Om die genetische afwijkingen in het Y-chromosoom per regio precies te bepalen heeft onderzoeker De Knijff de afgelopen tien jaar een groot aantal laboratoria over de hele wereld verzocht om DNA-matariaal uit de eigen regio op te sturen.

    Hij heeft op die manier inmiddels een databank met 40.000 profielen aangelegd en zo een soort genetische wereldkaart gemaakt.

    Voor de families Volkerink en Nevenzel ziet die wereldkaart er aldus uit:

    Fig. 7

    Waarom die wereldkaart voor de deelnemers (probandi) Nevenzel en Volkerink er hetzelfde uitziet? Dat was al eerder via de rijksarchieven uitgezocht. Zij hebben een gemeenschappelijk voorvader in de persoon van Jan Jansen (Ulderinks), gedoopt te Dalfsen 13 september 1738.
    Deze Jan had 7 zoons die na 1811, na de officiele naamsaanneming (definitief in 1825), deels verder gingen onder een niet meer wisselend patroniem (vaders voornaam), maar onder een vaste (boerderij)naam i.c. achternaam, te weten: Kolkman, Kiekebeld, Volkerink en Nevenzel.

    Vanaf 1738 tot 2008, een periode van 270 jaar, is er bij beide probandi van Nevenzel en Volkerink in de loop der jaren geen mutatie opgetreden in de bekeken markeringspunten (markers) op het Y-chromosoom en kan met stelligheid beweerd worden dat die voorouders - eufemistisch gezegd - niet vals hebben gespeeld.

    Maar wat bedoelen we met die markers 'markeringspunten' op het Y-chromosoom?




    Het DNA in het Y-chromosoom

    Het hele erfelijke DNA-bezit dat we via de 23 chromosomen in de zaadcel meekrijgen noemen we het genoom. Het genoom van moeder in de eicel en het genoom van vader in de zaadcel levert na de bevruchting het genotype, de erfelijke aanleg voor het individu dat uit uit deze kiemcel of zygote zal groeien.
    Hoe het individu er later uit zal zien, zijn fenotype hangt af van een groot aantal externe factoren, zoals een goede innesteling in het baarmoederslijmvlies, goede doorbloeding van de placenta, geen contact met ziektekiemen, alcohol of nicotine, een voorspoedige bevalling en gunstige factoren voor een goede verdere ontwikkeling.

    Het genoom bestaat uit ca. 3 miljard nucleotiden, de genetische eenheden (of letters) waarin onze te verwerven aanleg wordt weergegeven.

    Nucleotiden zijn de DNA bouwstenen en bestaan uit drie onderdelen, nl. een desoxyribose (een suikermolecule met 5 C-atomen), een fosfaatgroep en één van de 4 stikstofbasen die de letter bepalen van het nucleotide.

    Fig. 8
    De chemische structuur van DNA.
    Blauw, rood, groen en paars: De basen G, C, A en T.
    Oranje: deoxyribosegroep.
    Geel: fosfaatgroep.
    De dubbele en driedubbele waterstofbruggen zijn aangegeven met stippellijntjes.
    De 3'- en de 5'-uiteinden van de "stijlen of bomen" staan eveneens aangegeven

    De stijlen of bomen van de DNA-ladder (DNA-dubbelstreng) worden gevormd door afwisselend een P (phophaatgroep) en D (desoxyribose). De sporten van de DNA-ladder worden gevormd door paren stikstofbasen. Aan hun molecuulstructuur is te zien dat alleen A tegenover T past (2 waterstofbrug-verbindingen, H-bruggen) en G tegenover C (3 H-bruggen). De sporten liggen wat verdraaid t.o.v. elkaar waardoor de ladder in een spiraal of helix wordt gedwongen (Kijk even terug bij fig 6.). Bij het aflezen van een code wordt slechts gebruik gemaakt van één streng, stijl of boom.

    Onze erfelijke aanleg wordt maar in vier letters A, T, G, of C neergeschreven.
    Hoewel het Y-chromosoom een klein chromosoom is, bevat een DNA-streng toch nog zo'n 60 miljoen letters, dus de rest van 3 miljard letters ligt in de andere 22 chromosomen.

    Op het FLDO (Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek) zijn de wangslijmvliesuitstrijkjes van de probandi Nevenzel en Volkerink onderzocht. Dat van Nevenzel kreeg de samplecode 254HH34. Hieruit werd het Y-chromosomaal profiel vastgesteld.
    Dit profiel bestaat uit twee verschillende onderdelen, een haplotype en een haplogroep.

    Een gedeelte uit het middenstuk van het Y-chromosoom wordt voor de profielbepaling gecontroleerd.
    Zie het schema hieronder.

    Fig. 9

    Het haplotype wordt bepaald door middel van STRs (Short Tandem Repeats, 'herhaling van korte gelijksoortige stukken').
    STRs zijn dus korte stukjes DNA waarin een specifiek "blokje" van nucleotiden (letters) een aantal malen achter elkaar (Tandem) herhaald voorkomt (herhalingen - Repeats).
    STR is ook de wetenschappelijke Engelstalige naam voor een hypervariabel gebied op het DNA, bestaande uit deze zich herhalende, repeterende, kleine stukjes DNA.

    Een verschil in het aantal herhalingen leidt tot een verschil in de lengte van de STR. De algemene term voor een lengtevariant is allel (mv. allelen. De term is eigenlijk een afkorting van allelomorph 'de andere vorm' die ook mogelijk is van het gen. (Zie verder Genetica)

    Voor een STR komen altijd meer dan 2 allelen voor in een populatie. Een populatie is een groep organismen die voor vruchtbare nakomelingen kan zorgen, mits de leden wel in elkaars nabijheid zijn. Ieder allel wordt genoemd naar het aantal voorkomende herhalingen.

    Het haplotype bestaat daardoor uiteindelijk uit een reeks getallen, welke overeenkomen met de voor de verschillende STRs waargenomen allelen.
    In het DNA van het Y-chromosoom zijn Segmenten aan te wijzen met het aantal repeats, bijv. Xander en ik hebben in het segment 19 allebei 16 repeats en dat wordt genoteerd als DYS19 - 16. Zie fig. 10.
    De laatste van de 16 segmenten lijkt een vreemde eend in de bijt, maar is het niet. Het is een tandempje van de erfelijke letters G-A-T-A en daarvan hebben we 12 blokjes (ook wel satellieten genoemd, kortom 'begeleidende' blokjes. Als de blokjes klein zijn - 3 tot 4 letters - heten ze microsatellieten en bij 10 tot 60 letters spreken we van minisatellieten). DYS19 is een microsatelliet.

    Fig. 10

    In het boek Zonen van Adam staan uitsluitend deze 16 getallen (16, 13, ....., 24, 12) als haplotype bij de probandus (kwartierdrager) onder de haplogroep. Dit kan zo, omdat van deze volgorde niet wordt afgeweken.


    De haplogroep wordt bepaald door een serie puntmutaties samen te nemen. Een puntmutatie is een verandering van één nucleotide (letter) op één plek (ook locus genoemd). Je kunt het ook anders zeggen, nl. dat er verschillende nucleotiden (letters of molecuulvormen) op dat ene plekje kunnen voorkomen en daarom spreken we ook van SNPs (Single Nucleotide Polymorphisms); van dat enkele (single) nucleotide komen meer (poly) vormen (morfen) voor.

    Een SNP is wel een unieke verandering van één nucleotide naar een ander nucleotide (bijv. als een C verandert in een T). Ook bij een SNP spreken we van verschillende allelen, maar hier is een allel geen lengtevariant, maar een verschil in 1 nucleotide.
    Een SNP heeft dus minimaal twee allelen en maximaal vier.

    De haplogroep bestaat dus uiteindelijk uit een reeks letters, welke overeenkomen met de voor de verschillende SNPs waargenomen allelen.

    Volgens wereldwijd aangenomen afspraken worden deze letterreeksen vervangen door een eenvoudiger naamgeving, bestaande uit een aantal hoofd-haplogroepen (A t/mT), welke verder kunnen worden onderverdeeld in sub-haplogroepen, bijv. J1 en J2.


    Fig. 11

    In figuur 9 wordt het verschil tussen een STR en een SNP schematisch weergegeven. In deze figuur is één stukje van het Y-chromosoom van 5 verschillende mannen weergegeven.
    In dit stukje Y-chromosoom bevinden zich 1 STR (met de repeat CTAG) en 3 SNPs (een C/T SNP links van de STR en een A/C SNP en een A/G SNP rechts van de STR).

    Fig. 9

    Personen kunnen één of meerdere typeringen delen.
    Zo delen mannen 1, 4 en 5 het allel 4 (d.w.z. 4 blokjes) voor de STR (haplotypering).
    De mannen 1, 2 en 3 het allel C voor de eerste SNP (uit de haplogroepering).

    Echter de combinatie van haplotype (STR) en haplogroep (SNPs) is in ieder van deze 5 mannen uniek, waardoor kan worden geconcludeerd dat zij niet in de directe mannelijke lijn aan elkaar verwant kunnen zijn.




    De haplogroep van de probandi Nevenzel en Volkerink

    Voor sample 254HH34 van Nevenzel is, op basis van de typering van 24 SNPs, de haplogroep J waargenomen. Deze is identiek voor Volkerink. Voor de migratieroute - zie beneden - is dat de marker M89. Voor de haplogroep J2 is dat de marker M172.

    Figuur 11a geeft een globaal overzicht van de wereldwijde verspreiding van deze haplogroep: Hoe donkerder een regio gekleurd is, hoe vaker haplogroep J in deze regio wordt aangetroffen. Hiermee wordt eveneens de kans groter dat de donor van sample 254HH34 voorouders in de directe mannelijke lijn heeft die uit zo'n 'donker gekleurde' regio afkomstig zijn.

    Figuur 11b laat de verspreiding van dezelfde haplogroep binnen Europa zien. Beide kaartjes zijn gebaseerd op een nog niet publiek toegankelijke database van > 60.000 wereldwijd verzamelde mannen. Deze database is eigendom van het FLDO en niet toegankelijk voor "derden".

    Uit een verdere subtypering van sample 254HH34 is gebleken dat dit sample tot de subhaplogroep J2 behoort. Echter, op basis van de huidige databestandgegevens is het nog niet mogelijk een gedetailleerde kaart te maken van de verspreiding van deze subhaplogroep. Derhalve is er voor gekozen de verspreiding van de gehele haplogroep J weer te geven.

    Hoe zou de voorvader van Nevenzel en Volkerink in Nederland zijn gekomen?

    Het vertrek van haplogroep J (M89) gebeurde zo'n 45.000 jaar geleden vanuit Afrika naar het Midden-Oosten (Zie migratiekaartje hieronder). Uit haplogroep J onstond zo'n 10.000 geleden de haplogroep J2 (M172) die een uitloper naar Italië heeft.
    Nu blijkt dat er in N.O.-Brabant een cluster J2 zit, zo tegen de Maas aan.
    Verder is er een cluster J2 te vinden bij de muur van Hadrianus in Engeland.
    Een snelle conclusie is dan dat deze J2-voorouders van Nevenzel en Volkerink afstammen van (huur)soldaten uit het Romeinse leger, die aan de limes waren gelegerd.
    Dat een voorvader vanuit Brabant naar Dalfsen (Ov.) is uitgezwermd is zeker niet uitgesloten.

    De limes (Lat. grens) is de aanduiding van de grens van het Romeinse Rijk. Deze liep van de Noordzee langs de Rijn en Donau naar de Zwarte Zee.
    Ofschoon het woord limes strikt genomen zou moeten slaan op de eigenlijke grens aan de Rijn, hadden de Romeinen ook verdediging in de diepte, zodat het bestaan van versterkingen aan de Waal en Maas aannemelijk is. Verschillende stenen resten in de Maas zijn wel als militair geduid.
    Bij Cuijk zijn de resten van een tijdelijk kamp gevonden.
    In de Late Oudheid werd deze diepteverdediging uitgebreid met versterkte bruggen in bijvoorbeeld Maastricht en opnieuw Cuijk.
    Overigens moet bedacht worden dat nagenoeg ieder castrum (vesting, militaire post) en elk castellum (fort, blokhuis) omringd werd door een dorp (vicus) dat dienstbaar was aan het fort (waaronder kinderen van Romeinse vaders die landbouw bedreven).

    **********************

    Nog iets anecdotisch. Er hoeft totaal geen relatie te zijn met de J2-groep.

    222 - 235 is de regeringsperiode van de Romeinse keizer Alexander Severus.
    Uit deze periode zijn twee steles (grafmonumenten) opgegraven (17 nov. 1863) te Vercovicium (nu Housestead) bij de Muur van Hadrianus. De tekst op stele:

    1. Deo Marti et duabus Alaisiagis et N(umini) Aug(usti) Ger(mani) cives Tuihanti cunei Frisiorum Ver(covicianorum) Se(ve)r(iani) Alexandriani votum solverunt libent(es) m(erito).

    Vertaling

    Aan de god Mars en de twee Alaisiagae en de goddelijkheid van de keizer hebben de Germanen uit de civitas Twente, in de Cuneus Severianus Alexandrianus der Friezen te Vercovicium, hun gelofte ingelost, gaarne en met reden.


    2. Deo Marti Thincso et duabus Alaisiagis Bede et Fimmilene et N(umini Aug(usti) Germ(ani) cives Tuihanti v(otum) s(olverunt) l(ibentes) m(erito).

    Vertaling

    Aan de god Mars Thincsus en de twee Alaisiagae Beda en Fimmilena en de goddelijkheid van de keizer hebben de Germanen uit de civitas Twente hun gelofte ingelost, gaarne en met reden.

    Kennelijk maakten Twentse boerenzoons deel uit van de Romeinse legioenen, die in Noord-Engeland tegen de Schotse bevolking (toen nog de Picten) vochten. Een ruiter-afdeling van Twentse krijgslieden was gelegerd in een van de forten aan de Muur van Hadrianus, een verdedigingslinie ter hoogte van Newcastle, die van zee tot zee liep. Deze verdedigingsmuur, in 122-128 door keizer Hadrianus gebouwd tegen de opdringende Picten, wordt ook wel de pictenmuur genoemd.
    De Twentse soldaten brachten de tekst aan die gewijd was aan de Twentse oorlogsgod Thincsus. Het is de oudste vermelding van Twente.
    Jongere namen zijn:
    In 797 Tuianti, 799 Tueanti, 851 Thuehenti, de elfde eeuw Tuente en tenslotte Twente.




    Biologische Adam en Eva

    Stel je een eiland voor met een relatief constante bevolking. Sommige mannen krijgen zonen, andere mannen niet. De mannen die zonen verwekken, geven hun Y-chromosoom aan hen door. Van de mannen die geen zonen krijgen gaat het Y-chromosoom voor eeuwig verloren.

    Na verloop van tijd bestaat de mannelijke bevolking nog slechts uit afstammelingen van dezelfde oervader. Deze oervader kunnen we de "biologische Adam" noemen, want alle mannen die bestaan, hebben hun Y-chromosoom van hem geërfd.

    Vervang het eiland door de Aarde, en ook daar vinden we een biologische Adam, onze oer-Y-chromosoom-vader. En zo heel lang geleden leefde hij niet: naar schatting (met een heel grote onzekerheid) zo'n 80.000 tot 100.000 jaar geleden.

    Hij was niet de eerste man op aarde: toen hij leefde was iemand anders, nog veel langer geleden, de biologische Adam. En toen die leefde was weer iemand anders, nog heel veel langer geleden, de biologische Adam. Maar was dat nog wel een Homo sapiens of misschien een Australopithecus?

    Zo hebben we ook een biologische Eva, maar die is een stuk ouder: naar schatting (ook weer met veel onzekerheid) leefde ze een 200.000 jaar geleden.
    Dus dubbel zo lang geleden als onze biologische Adam.
    En dat is ook logisch: het Y-chromosomale DNA wordt alleen van vader op zoon doorgegeven, terwijl het mitochondrische DNA (dat we alleen van de moeder krijgen) zowel aan de zonen als de dochters doorgegeven wordt.
    Daar dubbel zoveel mensen het mitochondrische DNA krijgen als het Y-chromosomale DNA, is het niet onlogisch dat onze biologische Eva (de stammoeder van ons mitochondriale DNA) dubbel zo lang geleden leefde als onze biologische Adam (de stamvader van ons Y-chromosomale DNA).




    Het genoom van Nederland ontrafeld.

    Waar komen onze vroegste voorouders vandaan? Stammen de meeste Nederlanders af van de paleolithische jager-verzamelaars die vermoedelijk al vóór de laatste ijstijd het huidige west-Europa bevolkten, of zijn wij vooral nazaten van de neolithische landbouwers die pas duizenden jaren later vanuit de Balkan naar deze streken kwamen? En zijn in ons DNA nog sporen te vinden van latere migraties en volksverhuizingen?

    Om antwoord te krijgen op deze vragen hebben in 2008 ruim tweehonderd scholieren uit zeven gemeenten, van Terneuzen tot Leeuwarden, voor het educatieve project Het Genoom van Nederland een wangslijmmonster afgestaan. Het DNA uit die monsters is geanalyseerd door onderzoekers van The Genographic Project in samenwerking met prof. dr. Peter de Knijff, populatiegeneticus van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).

    De eerste uitkomsten van Het Genoom van Nederland werden 18 oktober om 15.00 uur in Naturalis in Leiden gepresenteerd. Aansluitend gaf dr. Spencer Wells, directeur van The Genographic project, een lezing over Genographic. Beide bijeenkomsten waren open voor publiek.

    Het project Het Genoom van Nederland, van zestien onderzoekscentra voor genomics (wetenschap die het genoom bestudeert) onder leiding van het Centre for Society and Genomics in Nijmegen, was onderdeel van Oktober Kennismaand.

    Info: www.oktoberkennismaand.nl en www.allesoverdna.nl.
    Aanmelden lezingen: www.naturalis.nl




    Landbouwers

    Opvallend weinig Nederlanders zijn als boer ons land binnengetrokken vanaf circa 9.500 jaar voor heden. Dit is de belangrijkste conclusie uit het Het Genoom van Nederland, het experiment dat in het kader van de landelijke Oktober Kennismaand is opgezet. Aan de hand van DNA-analyses is geprobeerd vast te stellen welke migratieroutes Nederlanders hebben genomen vanaf het moment dat de mens zich vanaf ca. 60.000 jaar geleden vanuit Afrika over de wereld heeft verspreid.

    Resultaten

    De analyses laten zien hoe de onderzochte groep scholieren, Nederland is binnengekomen:

    77,5% kwam als jager/verzamelaar 35.000 jaar geleden in de Oude Steentijd (Paleolithicum) West-Europa binnen 20% kwam als boer 7.000 jaar geleden in de Nieuwe Steentijd (Neolithicum) Nederland binnen, en 2,5% kwam als recente immigrant.
    Er is dus maar een beperkte immigratie van boeren op de overgang van Nieuwe Steentijd Oude Steentijd. Dit betekent dat het beeld wat we tot nog toe hadden, genuanceerd moet worden: er zijn wel oorspronkelijke boeren naar Nederland gekomen maar de meeste Nederlandse jager/verzamelaars die toen op het Nederlandse grondgebied aanwezig waren, hebben de leefstijl van de nieuwkomers overgenomen. De Oude Steentijd duurde van 2,5 miljoen tot 9.500 jaar voor heden, de Nieuwe Steentijd vanaf ca. 9.500 jaar voor heden.

    Nederland en Europa

    De resultaten van het Oktober-Kennismaking Experiment: Het Genoom van Nederland zijn vergeleken met die van recent onderzoek van De Knijff onder 2.000 Nederlandse mannen, en reeds bekende Europese gegevens. De resultaten van beide Nederlandse onderzoeken komen goed overeen, terwijl er wel verschillen te zien zijn tussen het Nederlandse onderzoek en resultaten van onderzoek in andere Europese landen. Uit onderzoek onder Duitse mannen blijkt dat het merendeel van hen afstamt van de boeren. In andere delen van Europa, bijvoorbeeld Spanje, Frankrijk en België, komen juist meer jagers/verzamelaars voor.

    Regionale verschillen?

    De veronderstelling vooraf, was dat er tussen bevolkingsgroepen in Nederland met name tussen de Zeeuwen enerzijds en Groningers/Friezen anderzijds - verschillen in het DNA-profiel te zien zouden zijn die wijzen op verschillende periodes van immigratie. Dit is niet gebleken. Er zijn in het onderzoek geen grote verschillen tussen de diverse Nederlandse regio's gevonden. Op het ogenblik wordt het historisch genetisch landschap rond 1700 gereconstrueerd, opdat er meer gezegd kan worden over de migratie tussen delen van het land.

    Het Genoom van Nederland sluit aan bij Genographic, een mondiaal project geïnitieerd door het tijdschrift National Geographic en IBM. Dit project probeert voor de wereldbevolking de vraag te beantwoorden: Welke migratieroutes hebben onze voorouders gevolgd toen zij zich zo'n 60.000 jaar geleden vanuit Afrika over de wereld verspreidden?




    Migratieroutes reconstrueren via DNA

    The Genographic Project is een internationaal consortium dat via genetisch onderzoek wil uitvinden hoe de mens vanaf de prehistorie over de aardbol is uitgezwermd, en hoe dat tot de huidige etnische en culturele diversiteit heeft geleid.

    De onderzoekers proberen de oeroude migratieroutes te reconstrueren via haplogroepen (ancestral clans), afstammingslijnen op basis van markers in het DNA (aangegeven met bijv. letter M plus nummer).
    Daarvoor wordt een database opgebouwd die uiteindelijk ruim honderdduizend DNA-monsters van inheemse volkeren zal bevatten. Hun DNA biedt de meeste informatie omdat het nog 'puur' is en verbonden met de oorspronkelijke geografische context.

    Ook het algemeen publiek mag meedoen. Het kan voor bijna 100 dollar zelf een DNA-testkit kopen en laten traceren waar zijn vroegste voorouders vandaan kwamen.
    Met de opbrengst van de kits is een fonds opgezet dat culturele en educatieve initiatieven van inheemse volkeren ondersteunt.

    The Genographic Project is een non-profit initiatief van National Geographic Society, computergigant IBM, die de bio-informatica verzorgt, en de filantropische Waitts Foundation, die het veldwerk betaalt.

    Het 5-jarig project, dat in 2005 van start is gegaan, wordt geleid door dr. Spencer Wells, geneticus en Explorer in Residence van National Geographic.
    Hij schreef onder meer The Journey of Man - A Genetic Odyssee (2002) en
    Deep Ancestry: Inside the Genographic project (2007).

    Info: www.nationalgeographic.com/genographic


    Genographic Project o.l.v. Spencer Wells brengt menselijke migratiegeschiedenis in kaart.

    Het DNA van alle mensen

    Waar stond de wieg van de mens en hoe heeft hij zich over de wereld verspreid?
    Via een ambitieus project wordt via het DNA een hele stamboom van de mensheid in kaart gebracht.

    Via DNA-onderzoek weten we al dat mensen over de hele wereld voor 99,9% in hun genen identiek zijn.
    Homo sapiens is, zo wijzen fossielen uit, zo'n 200.000 jaar geleden in Oost-Afrika ontstaan. Zo'n 60.000 jaar geleden begon hij zich over de rest van de wereld te verspreiden (zie graphic hierboven).

    Een 1e migratiegolf ging via de kusten van de Indische Oceaan richting Australië. Een 2e verliet Afrika later via het Midden-Oosten en vertakte zich over Azië en Europa. In latere golven werden ook Amerika en Polynesië bevolkt.

    Speelkaarten

    De sleutel ligt in de genen. Het leeuwendeel van het DNA wordt bij elke nieuwe generatie als een pak speelkaarten opnieuw geschud, maar twee stukjes DNA erven vrijwel ongewijzigd over:
    het mitochondriaal (mt) DNA in vrouwelijke en het Y-chromosoom in mannelijke lijn.
    Dat maakt een blik in het zeer verre verleden mogelijk (deep ancestry).

    Zoals in al het DNA treden ook in mtDNA en op het Y-chromosoom af en toe onschuldige mutaties of kopieerfoutjes op. Omdat die vervolgens aan elke nieuwe generatie worden doorgegeven, kunnen ze gebruikt worden als ancestral markers of afstammingskenmerken.

    Op basis van die kenmerken kun je mensen indelen in ancestral clans of haplogroepen. We kennen er inmiddels een stuk of 25, met namen als L1 en M91, voor zowel mtDNA als Y-chromosoom, en we weten vrij goed waar en wanneer die zijn ontstaan. Resulterend in de geschetste migratiegeschiedenis.

    Maar wat ontbreekt zijn de details. Daarvoor hebben we DNA-monsters nodig. Véél DNA-monsters. Daar is het Genographic Project om begonnen.

    Het is eerder geprobeerd in de jaren negentig. Het Human Genome Diversity Project onder leiding van Wells' leermeester Luca Cavalli-Sforza mislukte jammerlijk door oppositie van onder meer Noord-Amerikaanse Indianen die riepen dat de wetenschappers hun genen wilden stelen en patenteren.

    Veldwerk

    Nu - zoveel later - blijkt inmiddels dat het nemen van DNA-monsters onder inheemse volkeren verrassend makkelijk is geworden. Ze geloven vaak dat ze iets van hun voorouders bij zich dragen dat van generatie op generatie wordt overgedragen. Als wordt uitgelegd dat dit klopt en dat het DNA heet, raken ze dol enthousiast. De resultaten worden ook altijd teruggekoppeld, via lokale medewerkers of via internet. Zelfs in de woestijn van Tsjaad hebben ze internet.

    Zo hebben de Yagnobi, een stam in een dal hoog in de bergen van Tadjikistan waar Wells in 2006 DNA-monsters nam, een woordenboek kunnen maken dat hun taal, ooit de lingua franca van de Zijderoute, voor uitsterven moet behoeden.

    Neem de Kusunda van West-Nepal, bij wie binnenkort DNA wordt afgenomen. Hun taal is een isolaat van de Indo-Pacifische talen.
    Hoe ze zo hoog in de Himalaya zijn beland, is nog een mysterie. We moeten snel zijn. Er zijn nog 200 Kusunda over, ze zijn allemaal buiten hun groep getrouwd, en hun kinderen leren de taal niet meer.

    Dat veldwerk levert geregeld ontdekkingen op. Zoals een expeditie in 2005 naar het Tibesti-gebergte in Noord-Tsjaad, een met landmijnen bezaaid rebellengebied waar Wells monsters nam bij de Tubu, een nooit eerder onderzochte stam - half negroïde, half Kaukasisch, met een eigen bloedgroepenpatroon. Zij zijn een relict van een migratieroute uit het Paleolithicum, toen de Sahara periodiek nat, groen en dus te doorkruisen was. Zulke klimaateffecten spelen bij veel migraties een rol.

    Heeft Wells intussen al een antwoord op de vraag waar het mee begon: waarom mensen zo verwant zijn en toch zo verschillend? Hij heeft wel wat ideeën.
    Dat ons DNA zozeer overeenkomt, lijkt het gevolg van het feit dat de mens zeventigduizend jaar geleden bijna is uitgestorven. We stammen af van een populatie van hooguit tweeduizend individuen en zijn dus allemaal familie van elkaar.

    Waarom dan zoveel uiterlijke verschillen? Wells ziet drie oorzaken.

    • Genetische drift, zeg maar: toevallige mutaties.

    • Evolutionaire aanpassing, bijvoorbeeld via huidskleur aan het klimaat. En

    • seksuele selectie: lokale voorkeuren voor aantrekkelijkheid vertalen zich op den duur in fysieke variatie.


    Inhoudsopgave