Brieven aan Darwin
Op verzoek van de Volkskrant wenden hedendaagse briefschrijvers zich tot Charles Darwin. Zie ook brievenaandarwinblog.nl.
12 sept. 2009
26ste brief aan Darwin van Salomon Kroonenberg, geoloog Amice,
Staat u mij vanuit het hiernamaals toe u te berichten, al is dat hiernamaals maar honderdvijftig jaar na het verschijnen van uw magistrale boek On the Origin of Species. Die tijdspanne is zo kort dat ik rustig kan beweren dat u en ik nog steeds tot dezelfde soort behoren, en dat er sinds uw verscheiden geen zodanige wijzigingen zijn opgetreden in Homo sapiens dat er al sprake is van opvolgersoorten. Integendeel, de mensheid tracht uit alle macht haar eigen evolutie te voorkomen.
De zorgzaamheid voor de medemens in de samenleving is zo sterk vooruitgegaan, dat niet alleen de sterksten, maar zelfs de zwaksten onder ons kunnen blijven overleven. Dragers van zeldzame erfelijke ziekten verdwijnen niet meer, maar zijn een geliefd promotieonderwerp voor ambitieuze artsen en een zegen voor de farmaceutische industrie. Survival of the weakest staat in menig regeringsprogramma.
Bovendien doen wij al het mogelijke om geografische isolatie die tot soortvorming zou kunnen leiden te voorkomen: de rijken door voor hun plezier naar arme landen te reizen en daar genetisch materiaal achter te laten, de armen door te trachten een nieuw bestaan op te bouwen in rijkere streken en eveneens hun genetisch materiaal te mengen met dat van andere volken. Wij communiceren en copuleren wereldwijd.
En niet alleen wijzelf, maar ook onze producten reizen. Onze markten liggen vol exotische voedingswaren en alleen al een simpel soepje bevat ingrediënten uit de hele wereld. Zo gaan onze levensomstandigheden steeds meer op elkaar lijken en zijn er steeds minder niches over waar je alleen door radikale aanpassing zou kunnen overleven. Er zijn zelfs mensen die denken dat je het wereldklimaat kunt reguleren, maar daar geloof ik niet zo in. Hebben wij daarmee een einde gemaakt aan onze eigen evolutie? Willen wij eigenlijk nog wel evolueren, of zijn we zo zelfgenoegzaam geworden dat we denken dat dat niet meer nodig is? Zijn wij slimmer geworden dan uw leer? Honderdvijftig jaar zijn te kort om dat vast te stellen.
Een van de grootste raadsels die u hebt onderkend is namelijk nog steeds niet opgelost: waarom vindt evolutie schoksgewijs plaats? U hebt zelf in The Origin betoogd dat dat misschien alleen maar zo líjkt, omdat er hele grote gaten zitten in onze kennis van de geologische geschiedenis. Als we goed genoeg zoeken op de aardbol, dacht u, vinden we nog wel ergens geologische secties die zó compleet zijn dat alle overgangen tussen de soorten erin zitten.
Dat hebben wij inmiddels gedaan. Wij hebben alle onherbergzame landstreken op aarde minutieus gekarteerd. We hebben de overgangen gevonden van reptiel naar vogel, van aap naar mens, van zwakke lichtgevoelige cellen bij schelpen tot volontwikkelde ogen bij hogere dieren. We hebben ook de dragers van de erfelijke eigenschappen in levende wezens gevonden en we begrijpen hoe zij van generatie op generatie worden overgedragen. Wij hebben ons huiswerk gedaan, u kunt trots op ons zijn.
Ook hebben we manieren gevonden om de evolutie precies te dateren. Maar ondanks dat alles is het probleem nog steeds niet verdwenen: er is nog steeds sprake van evolutionaire sprongen. Soms gebeurt er een tijd niets, dan ineens een heleboel tegelijk.
Na vier miljard jaar vrijwel absolute radiostilte ontstaat ineens binnen vijftien miljoen jaar een ongelooflijke reeks nieuwe soorten, de Cambrische explosie, en we begrijpen nog steeds niet waarom. Schuivende continenten? Klimaatveranderingen? Meteorietinslagen? Ompolingen van het magnetisch veld? Gigantische vulkanische erupties? Soms spelen ze een rol, maar soms ook niet. Er zijn ook heel veel meteorietinslagen geweest waarbij helemaal geen evolutionaire versnelling optrad.
Voor de mens geldt hetzelfde. Wat was er mis met Lucy, de Java-mens of de Neanderthaler dat zij het niet hebben gered? Was hun herseninhoud niet voldoende? Volgens wie? Andere wezens met veel minder hersens hebben het wél gered. Wat gebeurde er honderdvijftigduizend jaar geleden voor speciaals toen Homo sapiens werd geboren? Niets bijzonders. Ja, het was ijstijd, maar daarvan zijn er zoveel geweest.
Zolang we niet begrijpen waar die evolutionaire pistoolschoten vandaan komen, moeten we ons geen illusies maken dat wij eraan kunnen ontsnappen. Misschien zijn wij ook maar een tussenstap, net als de Neanderthalers, want ook honderdvijftigduizend jaar is evolutionair gezien lachwekkend kort.
Ik zou deze vragen graag eens aan u voorleggen, want mensen van uw soort zijn zeldzaam. Doet u niet nog wat posthume consultancy?
Salomon Kroonenberg is hoogleraar geologie aan de TU Delft.
4 juli 2009
22ste brief aan Darwin van Ronald Plasterk, bioloog Geachte heer Darwin,
Ik zou dolgraag met u aan een haardvuur een uurtje praten over evolutie. Laat ik beginnen met een bekentenis. Ik heb ooit, kort na mijn benoeming als hoogleraar, een interview gegeven waarboven de redactie paginabreed kopte: 'De mens is ontstaan door toeval'. Ik beken dat ik betwijfel of die stelling waar is. Denkt u niet dat ik net als dominee Paley goddelijke interventie veronderstel! Maar uw theorie zegt niet dat de drijvende kracht van de evolutie de toevallige variatie is; de drijvende kracht is de natuurlijke selectie, die aangrijpt op toevallige variaties. De mens is ontstaan door wat de Franse bioloog Monod als titel koos voor een boekje dat ik als beginnende biologiestudent met rode oren las: Le Hasard et la Nécessité, toeval en noodzakelijkheid. Niet toeval alleen!
Stephen J. Gould, een Amerikaanse popularisator van uw theorie, schreef ergens: als je de band van de tijd terug zou draaien, zou de mens niet opnieuw ontstaan. Ook dat is eigenlijk een onwaarheid. Stel dat we het experiment konden doen, de tijd terugdraaien en het hele carillon nog een keer laten lopen, zou er dan iets anders uitkomen? Het antwoord is mijns inziens dat het ervan afhangt hoe ver je de klok terugzet. Stel dat je de klok terugzet tot het ontstaan van de eerste ondersoorten van de genus Homo. Dan zou de natuurlijke selectie er opnieuw voor zorgen dat die slimme primaat nog slimmer werd, betere hoofd-handcontrole kreeg, meer aanleg voor communiceren in symbolentaal, uitmondend in geschreven taal, en culturele uitingen. Maar we zouden dan niet per se dezelfde etnische groepen kennen, want die zijn bepaald door migratie - dus toeval.
Stel nu dat je de klok terugdraait tot de eerste zoogdieren, kleine spitsmuisachtige wezentjes. Was er dan een mens ontstaan? Dat weet je niet zeker! Is de combinatie van rechtop lopen, handen gebruiken, symbolencommunicatie, zo onweerstaanbaar succesvol dat die mens er ook dan gekomen was?
Je kunt in de evolutie nauwelijks experimenten doen, maar er bestaan gelukkig natuurlijke experimenten. Als je gewone placentazoogdieren vergelijkt met buideldieren -de wereld van Australië naast die van Eurazië- dan lijkt het alsof je twee parallelle universa ziet. Volgens uw landgenoot Simon Conway Morris zijn de skeletten van sabeltandtijgers en van buidelsabeltandtijgers vrijwel identiek. Ooit is een kleine zoogdierensoort gesplitst in twee takken, en toch is in beide takken een wereld ontstaan met sabeltandtijgers, wolven en muizen. Kennelijk is het ontstaan van een grote kat met sabeltanden een Goed Idee (zoals Gould het noemde) in een bepaald ecosysteem onvermijdelijk. Maar -en dat is het ingewikkelde- er is geen buidelloze kangoeroe, en geen buidelmens. Dus kennelijk is er geen natuurwet die zegt dat elke soort wel een keer ontstaat.
Mijn conlcusie is dat je desteling van Gould moet modificeren: naarmate je de band verder terugdraait, is de kans dat er hetzelfde uitkomt kleiner. Misschien dat we allemaal groen slijm met gele pukkeltjes geweest waren als we de band drie miljard jaar geleden herstarten. Toeval speelt een rol; evolutie is geschiedenis en de geschiedenis zou zich ook niet identiek herhalen, de schoten van Sarajevo hadden niet hoeven vallen, Balthasar Erards had mis kunnen schieten.
Er is nog een beperking aan de mogelijkheden voor evolutie, waarover u heeft gecorrespondeerd met mijn voorganger,de Utrechtse proofessor Ambrosius Hubrecht. Dieren ontwikkelen zich uit een bevruchte eicel. Dat assemblageproces legt beperkingen op aan de wegen die de evolutie kan kiezen. Het bouwplan van een zoogdier kan niet zomaar veranderen, evenmin als je op de assemblagelijn van een personenauto opeens een boot zou kunnen maken. Als we de band terugdraaien, zou het toch lastig zijn om een zoogdier vijvoudig symmetrisch te maken als een zeester.
Mijn slotvraag is deze: zien we in de levende dierenwereld slechts een minieme keuze uit de mogelijke diertypes, of is dit het wel zo'n beetje? Hebben we met grote katten, dikhuiden, muizen, en slimme primaten de meeste zoogdieren wel gehad? Is dat waar evolutie bij onze atmosfeer en zwaartekracht meteen paar miljard jaar tijd meestal op uitkomt? Of had het heel veel anders kunnen lopen! Ik zou er veel voor over hebben om uw opvattingen hierover te horen, en blijf in gedachten met u in gesprek.
Hoogachtend,
Ronald Plasterk,
bioloog te BussumAfl. 22.
Dit is de laatste brief aan Charles Darwin vóór de zomer. Op 18 augustus 2009 wordt de reeks hervat.
27 juni 2009
21ste brief aan Darwin van Frans W. Sans, natuurkundige Sir Charles,
Er is meer dan grandeur in uw visie op het leven. Natuurlijke selectie heeft inderdaad geleid tot die grandioze biodiversiteit van de eencellige tot en met het meest complexe organisme, de mens, maar thans weten wij dat uw theorie ook sociaal gedrag verklaart en cultuur, inclusief de menselijke moraal.
Graag vertel ik u in dit verband over het werk van drie Nederlanders, van wie u er maar één gekend kunt hebben; daarom bewaar ik die voor het laatst.
De eerste is Frans de Waal, vorig jaar door Time gekozen als een van de honderd invloedrijkste mensen van onze tijd, vanwege zijn onderzoek naar het gedrag van chimpansees en andere apen in Burgers Zoo en in Yerkes Field Station.
In zijn recentste boek, Primates and philosophers - How Morality Evolved,vertelt hij hoe twee chimps dezelfde taak moeten doen. De een krijgt daarvoor een pinda, en de ander wat ze veel liever hebben: een druif. Spoedig blijkt dat degene die de pinda krijgt, het niet eerlijk vindt en werk weigert.
In een ander experiment moeten twee apen samen een zwaar voorwerp naar zich toe trekken om eten te bemachtigen. Iedere aap voor zich lukt dat niet, maar in goede harmonie wel. Het is uiterst vermakelijk te zien hoe dat gebeurt. En als de ene aap geen honger meer heeft, moedigt de ander hem aan te helpen, zodat het eten toch weer beschikbaar komt, en ook dit lukt.
In een minder vriendelijk experiment worden twee dieren naast elkaar in kooien geplaatst en krijgt de ene een elektrische schok telkens als de andere gaat eten. Dat wil die ander kennelijk niet op zijn geweten hebben; en die begint te vasten.In zijn boek concludeert Frans de Waal dat apen de belangrijkste kenmerken bezitten van moreel gedrag:
1. empathie en altruïsme;
2. rechtvaardigheid en gemeenschapsgevoel.
Daarmee zijn het geweten, de ethiek en de moraal niet langer het primaat van filosofen en theologen.Sir Charles, in uw Descent of Man vermoedde u het al, maar nu is het ook experimenteel aangetoond: moreel gedrag is in de evolutie reeds lang geleden ontstaan, lang voordat er mensen waren.
De tweede Nederlander van wie ik u wil vertellen is Niko Tinbergen, de bioloog die in 1963 een beroemd artikel publiceerde, On aims and methods of ethology, waarin hij de vier waarom-vragen van de gedragsbiologie introduceert.
De eerste vraag luidt: wat is de directe aanleiding tot een bepaald gedrag?
De tweede: hoe komt dan gedrag tot stand, is het aangeleerd of aangeboren?
De derde vraag houdt zich bezig met de evolutie van gedrag over opeenvolgende generaties.
De vierde en voor Tinbergen verreweg belangrijkste vraag luidt: wat is de functie van het gedrag? Wat is de overlevingswaarde? Met het beantwoorden van deze vraag verdiende hij de Nobelprijs.Sir Charles, u zult het met hem eens zijn dat de vraag naar de overlevingswaarde de belangrijkste is. In evolutionair denken draagt moreel gedrag bij tot overleven.
Het gedrag van mensen en andere dieren kent vele mutaties; de meeste worden weggeselecteerd, verdwijnen als sneeuw voor de zon, maar dát gedrag, dié cultuur die werkelijk bijdraagt tot ons overleven, die cultuur zal ook zelf overleven.
Sommige mensen denken dat moreel gedrag met Mozes' stenen tafelen uit de hemel kwam vallen. Thans weten wij dat de Tien Geboden door natuurlijke selectie in de evolutie tevoorschijn zijn gekomen.In evolutionair denken is de waarde van moreel gedrag de bijdrage die het levert tot het overleven van het individu, de soort, de samenleving, het hele leven op aarde.
De derde Nederlander had dit ook al begrepen, en u heeft hem misschien wel gekend. Hij was geen wetenschapper, maar een groot schrijver, en zijn boek verscheen net als dat van u in 1859. Het is het beroemdste boek uit de Nederlandse literatuur en in vele talen vertaald. Het is ook het 'moreelste' boek in onze taal. Misschien behoort het daarom tot de blijvers? Voor ons is er alle reden dit jaar, naast uw Origin of species, ook de Max Haveaar van Multatuli te gedenken.
Yours truly, Frans W Sans, natuurkundige
Afl. 21
20ste brief aan Darwin van archeoloog Wil Roebroeks
20 juni 2009
My dear sir Darwin
Ook al is het een heel end in het Darwin-jaar, het blijft vreemd, het schrijven van een brief aan iemand wiens skelet al meer dan een eeuw aan het fossiliseren is. Maar goed, de aanleiding tot deze brief is immers ook een fossiel, en wel een stukje van een Neanderthaler die vele tienduizenden jaren geleden overleed, maar deze week ineens even in het nieuws van 2009 kwam. U herinnert zich de Neanderthaler vast nog wel: deze mensachtige was in uw tijd al bekend, beschreven door een van uw collega’s die zich in geschrifte uitgebreid uitgelaten had over de veranderlijkheid van soorten: de Duitse anatoom Hermann Schaafhausen. In 1853 publiceerde hij een evolutietheorie(tje) dat U in On the Origin of Species citeerde; toen in 1856 bij Düsseldorf het skelet van de Neanderthaler ontdekt werd was het deze Schaafhausen die dit fossiel op waarde wist te schatten en als primitieve mensachtige publiceerde.
Eerder dit jaar, op uw 200ste verjaardag, hebben genetici –een in uw tijd vrijwel onbekende tak van onderzoek- ons verteld dat ze een groot deel van het DNA (de "drager" van de erfelijke eigenschappen) van een Neandertaler in kaart hebben gebracht, informatie gehaald uit een half grammetje bot! En nu heeft ons Nederlandje een "eigen" Neandertaler: een klein stukje bot, opgezogen door een schelpenzuiger voor de kust van Zeeland. Dat wilde ik U even melden. Het is geen grote vondst -de ons omringende landen hebben veel meer en veel fraaiere fossielen van deze mensachtige- maar het is de eerste fossiele mensachtige "uit de zee", en dat maakt hem zo spectaculair. Ook uit dit kleine stukje bot bleek nog heel wat informatie uit te halen, onder andere dat het fragment ooit toebehoorde aan een jonge man met een nogal carnivoor dieet. Zijn schedelfragment is waarschijnlijk bewaard gebleven in afzettingen van een grote rivier die tienduizenden jaren geleden stroomde waar nu de Noordzee dertig meter diep is. De zeespiegel lag toen veel lager omdat grote hoeveelheden water in de ijskappen opgeslagen waren.
De vondst is een fraaie illustratie van het voortdurende veranderen van land-zee verdelingen, van verdronken landschappen en verdwenen mensachtigen, uit een periode toen het gebied van de zuidelijke Noordzee landschappelijk gezien een eenheid was: een uitgestrekt laagland waarin rivieren vrij spel hadden en Uw eiland het grootste deel van de tijd helemaal geen eiland was. De vondst staat symbool voor het wetenschappelijke potentieel van de Noordzee en het is de kroon op het werk van decennia van Noordzee-onderzoek, onder andere uitgevoerd door enthousiaste amateur-paleontologen en –archeologen. Honderdduizenden botten van uitgestorven IJstijd-zoogdieren zijn omhoog gekomen uit de Noordzee, sinds het gebied in uw tijd bekend werd als een fossielenkerkhof.
Nederland is grotendeels gevormd in het Kwartair, het "IJstijdvak", als het eindproduct van in delta’s en ondiepe zeeën uitmondende rivieren. Die delta is een gigantisch aardwetenschappelijk archief, wat het Kwartair, de laatste twee miljoen jaar, betreft tot maar liefst twee kilometer dik; een archief opgebouwd door rivieren die allang verdwenen zijn, deels weggeschoven door kilometers dikke ijskappen die vele sporen nalieten in dit gebied. Daar ligt informatie over hoe rivieren zich gedroegen voordat de mens in hun beddingen ingreep, daar liggen natuurlijke referentiepunten voor behoud en beheer van landschappen, daar ligt een archief met een ontzaglijke tijdsdiepte en een resolutie die van belang is voor debatten over klimaatveranderingen en zeespiegelstijging, een groot probleem tegenwoordig! En het lijkt erop dat grote delen van dat archief in de komende jaren door grootschalige zandwinning voorgoed vernietigd zullen gaan worden…
Waar de vondst een concept als "Nederland" relativeert, relativeert de Neandertaler zelf een heel begrippenapparaat dat hier nu in het politieke debat veel gebruikt wordt, dat van allochtone en autochtone "Nederlanders". Wij hebben tegenwoordig een probleem met migratie, weet U. Vanuit uw geologische perspectief is migratie iets van alle tijden, en vanuit het perspectief van de Neandertaler zijn wij, hedendaagse Nederlanders, de allochtonen, die bij aankomst in Europa 35,000 jaar geleden er net een flinke tocht vanuit Afrika op hadden zitten (er bestaat tegenwoordig zelfs een Homo Sapiens Go Home-actie, die Europa voor de Neandertalers terug eist!). Tot voor kort was onze Afrikaanse oorsprong nog aan onze huidskleur te zien, echte bleekscheten zijn we pas sinds een jaar of zesduizend.
Evolutie werpt een heel ander perspectief op discussies over "eigen", over identiteit, en over allochtonen en autochtonen. Maar wie interesseert dat nou? Wat hebben we aan die kennis, aan kennis überhaupt als ze geen onmiddellijk praktisch nut heeft? U had, als vermogend onderzoeker, godzijdank nog geen last van dergelijke vragen. Uw onderzoek was zuiver door nieuwsgierigheid gestuurd, net als dat van Svante Pääbo naar het Neandertal-genoom. En kijk eens wat we nu, vele decennia later, allemaal aan "uw" biologie te danken hebben, op zo onvoorstelbaar veel gebieden. Dank daarvoor. Het ga U goed, ik wens U heel veel succes en plezier bij uw verdere fossilisatie.
Afl. 20
19e brief aan Darwin van theatermaker Jan van de Berg (AdHoc)
13 juni 2009
Gewaardeerde heer Darwin,
Toen ik zo'n kleine twee jaar geleden publiekelijk beweerde dat u 'alweer passé' bent, zei ik dat weliswaar bij monde van een toneel personage, maar, toegegeven, dat heette Jan. Precies zoals ikzelf. En het vertolkte een tekst waarvan ik de mede-auteur was. Ook dat nog. In een speelstijl bovendien die in biologisch jargon als een afstamming onder verandering zou zijn geclassificeerd. Ik had het zogezegd zelf gezegd kunnen hebben; dat u 'alweer passé' bent. Ware het niet dat het een verwijzing betrof. Naar Carl Woese en Freeman Dyson, om precies te zijn. Twee avontuurlijke wetenschappers uit het nu waarin ik mij bevind. Even gewaardeerde als omstreden éminences grises die het soort van scenario's ontwikkelen waarop ik graag mijn voorstellingen ent. Wat niet wegneemt dat ik u een verklaring schuldig ben. Bij deze.
Sinds een jaar of tien maak ik theatervoorstellingen die zijn geënt op de scenario's van fundamenteel wetenschappelijke onderzoeksprojecten en hun initiatiefnemers. Theatrale ontdekkingsreizen noem ik ze graag. Géen expedities naar de witte plekken op de wereldkaart, maar tochten voorbij de grenzen van het blote oog en het naakte verstand.
Naar werelden waar het uiterste van ons verbeeldingsvermogen wordt gevraagd. Tijdens een van zulke reizen verdwaalde ik kort in de wetenschappelijke wereld van Carl Woese, hoogleraar microbiologie aan de Universiteit van Illinois. Sinds ik daar ooit optrad, is alleen al het lezen van die naam voldoende om mij te doen afdwalen. Maar in dit geval werd het een meer dan welkome omweg. Zo welkom zelfs, dat ik er een korte scène aan wijdde in de voorstelling die ik destijds aan het maken was. Inclusief de hierboven geciteerde bewering. Te onbeduidend om u er op dat moment mee lastig te vallen. Te kort door de bocht om er voorgoed mee weg te komen.
Integendeel: wat begon als een terzijde, evolueerde tot het uitgangspunt voor een nieuwe expeditie. Een ontdekkingsreis met als wenselijke uitkomst de enscenering van een even anachronistische als actuele dialoog tussen mijnheer Woese en uzelf.
En omdat ook ideeëntheater' pas theater wordt bij de gratie van authentieke, biografische detailleringen, bestaat de komende fase van mijn expeditie uit een persoonlijke ontmoeting met professor Woese. Hetgeen in uw geval helaas onmogelijk is. Ik beschouw het dan ook als een voorrecht dat u mij, als alternatief, een reeks schriftelijke ontmoetingen heeft toegezegd. Ter voorbereiding daarop zend ik u een korte inleiding op de theorie van uw toekomstige tegenspeler.
Volgens Carl Woese kunnen we de geschiedenis van de biologie, kort gezegd, als volgt samenvatten:
eerst een 'gouden eeuw van pre-Darwiniaans leven',
dan een 'Darwiniaans intermezzo' en uiteindelijk
een 'post-Darwiniaans tijdperk van Horizontal Gene Transfer.
In beginsel,zo heeft hij ontdekt,was evolutie een gemeenschappelijke zaak en werd cruciale genetische informatie horizontaal uitgewisseld.Dus niks survival of the fittest, neen, survival van het leven als geheel. Wat belangrijk was, werd rechtstreeks doorgegeven aan alles en iedereen. Daarbij heeft hij het weliswaar over het prille tijdperk van microben en bacteriën, maar daar komen wij wel uit voort. Dus iets van die horizontale mentaliteit moet nog ergens opgeslagen liggen in ons DNA.
Bovendien is die zogenoemde Darwiniaanse evolutie, die verticaliteit, volgens Woese al zo'n tienduizend jaar geleden geëindigd. Sinds Homo sapiens onze planeet domineert, is de biologische evolutie vervangen door een culturele evolutie. En in die culturele evolutie is horizontaliteit weer de dominante factor. De komende fase van de evolutie zal in toenemende mate worden gekenmerkt door een horizontale, open source-mentaliteit.
Woese ziet daarbij een voorname rol weggelegd voor 'Vertaling' en 'communicatie'. Vooraleerst op strikt biologisch niveau bij het transfereren van genetische informatie van het ene complexe organisatiesysteem naar het andere. Ten tweede op meta-wetenschappelijk niveau; bij de ontwikkeling van een daartoe noodzakelijke, nieuwe biologische taal. En ten slotte op verbeeldingsniveau.
'Soms drukt onze taal eerder onwetendheid uit dan kennis', schrijft hij over de Nieuwe Biologie. En ziedaar het beginpunt van mijn komende theatrale ontdekkingsreis. Hoe verbeelden we ons de aankömende fase van onze evolutie? In welke taal en met welke metaforen? En welke rol speelt uw eigen gedachtengoed daarin? Ik houd u graag op de hoogtevan mijn bevindingen.
Met beste groet, Jan van de Berg
Enige toevoegingen van mezelf (geplukt uit Wikipedia):Carl Woese (Syracuse (New York), 15 juli 1928) is een Amerikaanse microbioloog die bekend is vanwege het definiëren van de Archaea als rijk van organismen in 1977. Daarnaast stelde hij de hypothese van een RNA-wereld op.
Indeling van de organismen
Het definiëren van de Archaea deed Carl Woese op basis van onderzoek aan het 16S ribosomaal RNA. Hij stelde dat Archaea voldoende verschillen van bacteriën om ze in een apart rijk te plaatsen. Dit voorstel werd pas halverwege de jaren 1980 algemeen geaccepteerd.
Een andere hypothese van Carl Woese is een wereld waarin organismen vrijelijk genen uitwisselden, op dat moment was er nog geen sprake van soorten. Soorten ontstonden pas nadat organismen ophielden met het vrij uitwisselen van genetisch materiaal.
Carl Woese ontving in 1982 de Leeuwenhoekmedaille van de KNAW.
Afl. 19
Afl. 18
Afl. 17
16e brief aan Darwin van Tijs Goldschmidt (reactie)
23 mei 2009
Waarde heer Darwin,
Wat fantastisch om van u een antwoord op mijn vorige brief te ontvangen. Ongestorven vrienden en kennissen die handgeschreven brieven beantwoorden zijn al uiterst zeldzaam geworden in de 21ste eeuw, maar zo'n geanimeerde respons te krijgen van een diep bewonderde, in 1882 begraven dode is wel het laatste waarop ik had gerekend.
Dat ik uw werk volledig heb geïntegreerd in mijn gedachtenwereld is werkelijk niet overdreven. Ik leef ermee, dag en nacht, ben aan een evolutionaire manier van denken verslingerd geraakt en ervaar die als buitengewoon inspirerend.
Ik pas er doorgaans voor op mij te laten inkapselen door -ismen van welke soort dan ook, maar maak voor het darwinisme, zoals dat tegenwoordig heet, toch een uitzondering. Uw ideeën worden keer op keer bevestigd, vaak uit geheel onverdachte hoek, zodat het vermoeden steeds sterker wordt dat ze wel eens ‘waar' zouden kunnen zijn.
U gaf vriendelijk aan dat u op mijn complimenten niet zit te wachten -ik houd er nu dan ook mee op- maar wel graag antwoord wilt op de lijst van vragen die u bijsloot. Als u het niet erg vindt wil ik daar even de tijd voor nemen. Zoveel heb ik nu ook weer niet paraat over zebra's dat ik alle vragen over kuddegedrag, verspreidingsgebied, migratiebewegingen, dieet, en soortspecifieke streeppatronen stante pede zou kunnen beantwoorden, maar hier is al vast een beginnetje.
De vraag over de quagga is helaas niet meer van toepassing. Het laatste exemplaar in gevangenschap overleed in 1883 in Artis. Voorbode van een in toenemend tempo om zich heen grijpend fenomeen. Naar schatting zeker veertig procent van de zoogdieren op aarde wordt nu met uitsterven bedreigd.
U vraagt verder of een zebra een wit dier is met zwarte strepen of een zwart dier met witte strepen. Ik vermoed het eerste. Tijdens de ontwikkeling van het zebra-embryo wordt er in de buurt van de wervelkolom in statu nascendi om de twintig cellen een signaal afgegeven: trek een zwarte streep naar beneden. Het is haast conceptuele kunst.
Wordt het regel-gen waardoor die ‘trek een zwarte streep'-opdrachten worden gegeven in een vroege embryonale fase actief, dan ontstaat er een zebra met weinig, maar dikke strepen. Wordt dat gen laat actief -dat wil zeggen als het embryo al groter is- dan ontstaat er een zebra met veel, maar dunne strepen. Het zou kunnen verklaren waardoor de volwassen Grévy-zebra ongeveer tachtig strepen heeft, de bergzebra ruim veertig en de gewone zebra hoogstens dertig - maar houdt me ten goede.
Liet ik u al weten dat het me groot genoegen deed toen begin februari het standbeeld van Richard Owen werd weggetakeld uit de grote hal van het Natural History Museum om plaats te maken voor het uwe? Eindelijk gerechtigheid, dacht ik. Minstens een eeuw te laat natuurlijk, maar desondanks voelde het als een darwinistisch overwinninkje op Owen die uw humeur na de publicatie van de Origin zo vaak wist te vergallen.
Het is misschien kinderachtig zo te denken, maar het spijt me nog altijd dat u zo dikwijls hebt moeten kokhalzen na de zoveelste akelige aantijging of vileine opmerking van zijn kant. Daar ging 'ie dan, de aartsconservatief, stevig in de touwen geslagen, bungelend aan een hijskraan in die immense ruimte. Zelfs het reuzengordeldier werd even wakker uit zijn knokige staat van dormancy en bromde met een schuin kopje: leviteert daar de bronzen gifkikker?
Van de brief van Cees Dekker zou ik me niet te veel aantrekken. Gewoon op de stapel ongevraagde creationistische post leggen lijkt me het beste. Ik begrijp natuurlijk wel dat u het vervelend vindt dat hij weer over het geloof begint te meieren als het over evolutie zou moeten gaan, maar vergeet niet dat hij al flink is bijgedraaid.
Na een eerste interventie van de Almachtige verliet hij het creationisme en werd aanhanger van de intelligent-designtheorie. Na een tweede interventie van Hogerhand hield hij de intelligent-designtheorie voor gezien en werd hij ‘theïstisch evolutionist'.
Het wachten is op nog één goddelijke interventie waarbij dat adjectief wordt weggenomen en dan zal ook hij darwinist zijn geworden zonder voorbehoud. Dus maak u vooral niet te druk. Shit happens. Dat was in uw tijd al zo. Voor de zekerheid sluit ik de sticker "NEE creationisme, JA Darwin" bij. Goed zichtbaar op de kist plakken. Wie had gedacht dat dat nog eens nodig zou zijn.
Ever yours,
Tijs Goldschmidt
Afl. 16
15e brief aan Darwin van Liesbeth Sterck (primatoloog Universiteit Utrecht).
16 mei 2009
Geachte heer Darwin,
Apen leiden doorgaans een idyllisch bestaan; hun dagen zijn gevuld met eten, vlooien en rusten, af en toe onderbroken door conflicten die al snel gesust worden. Soms echter slaat de vlam in de pan en zet een jonge volwassen man het oude alfa-mannetje af, wat met veel agressie gepaard kan gaan. Na het verslaan van zijn voorganger jaagt hij achter vrouwen met baby's aan.
Als hij hun baby's te pakken krijgt, bijt hij ze dood. De vrouwtjes laten dit niet zomaar gebeuren, ze rennen weg en verdedigen hun kind. Het mannetje heeft echter maar een paar seconden nodig voor zijn beet, waarna zijn relatie met het vrouwtje verbetert en de rust weerkeert. Heer Darwin, kan uw theorie ook infanticide bij apenmannetjes verklaren?
Ook gedrag is onderhevig aan natuurlijke selectie. Er kwamen in de loop van de tijd evolutionaire verklaringen van gedrag, die u echter een slechte naam hebben bezorgd. Sociaal darwinisme beargumenteert dat elk geëvolueerd gedrag ‘natuurlijk' is en dus ‘goed', en daarmee moreel te verdedigen. Dit gaat echter voorbij aan een cruciaal punt in de evolutie: het selectief voordeel van de een kan ten koste gaan van een ander. Kan infanticide tot het natuurlijke gedragsrepertoire horen? En is er een evolutionaire verklaring voor?
Heer Darwin, bij alle soorten die door seks nakomelingen krijgen, concurreren seksegenoten om toegang tot de andere sekse. U veronderstelde dat deze seksuele selectie de verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes verklaart. Hierbij concurreren mannetjes doorgaans om toegang tot vrouwtjes, en daarom hebben mannetjes vaak grotere wapens dan vrouwtjes, zoals geweien en hoektanden.
Sarah Hrdy veronderstelde dat seksuele selectie ook infanticide bij apen kon verklaren, een theorie die indertijd flink wat wetenschappelijk stof deed opwaaien. Haar idee was dat infanticidale mannetjes meer nakomelingen konden krijgen dan mannetjes die geen baby's doodden. Alternatieve verklaringen hielden geen stand, en na jaren van debat en nieuwe gegevens is de consensus dat infanticide seksueel geselecteerd is: mannetjes hebben er een reproductief voordeel bij.
Apenvrouwtjes krijgen weinig kinderen in hun leven: doorgaans wordt er één baby geboren, die een lange zoogtijd heeft. Het zogen werkt als een anticonceptiemiddel, waardoor vrouwtjes niet opnieuw zwanger kunnen worden en ze hun energie kunnen richten op de baby, totdat deze zelfstandig is. De periode tussen twee geboorten is dan ook lang: bij chimpansees is dit zelfs vier jaar. Als een kind voortijdig doodgaat, wordt een vrouwtje weer vruchtbaar en kan ze snel weer zwanger worden, wat natuurlijk voordelig is.
Infanticidale mannetjes maken hiervan misbruik: door een kind te doden is het vrouwtje sneller vruchtbaar, waardoor het mannetje zo snel mogelijk voor zijn eigen nageslacht kan zorgen. Ook voor vrouwtjes is flexibiliteit in het krijgen van kinderen van groot belang: anders zou ze vaak een te lang geboorte-interval hebben.
Het is duidelijk dat een infanticidaal mannetje meer nakomelingen krijgt dan de man die niet zo is waarmee infanticide evolutionair verklaard kan worden. Heeft een vrouwtje hier alleen maar nadelen bij of zijn er voor haar ook voordelen? Indirect heeft ze misschien wel voordelen, als haar zonen dezelfde infanticidale eigenschap hebben en daardoor relatief veel kinderen krijgen. Maar het is ook erg nadelig: ze heeft al veel geïnvesteerd in haar huidige kind, en diens dood is een groot verlies. Vrouwtjes verweren zich dan ook en verdedigen niet alleen hun kind, maar passen ook andere trucs toe.
Zo paren vrouwtjes terwijl ze al zwanger zijn. Hierdoor geven ze het mannetje een vaderschapsillusie. Ze kunnen ook met meerdere mannetjes paren, waardoor alle mannen een vaderschapskans hebben en het kind ongemoeid laten vanwege de kans dat het hun eigen kind is. Infanticide, voordelig voor enkelen, is dus voor andere soortgenoten nadelig.
Ondanks de nadelen voor de meeste individuen levert infanticide sommige dieren in korte tijd zoveel voordeel op, dat het toch geselecteerd kan worden. Dit is de kracht en gruwelijke schoonheid van evolutie: ondanks de tegenwerking van velen kan een vervelend en egoïstisch gedrag bevoordeeld worden. Heer Darwin, de uitkomst van evolutie is dus niet altijd rechtvaardig of ethisch verantwoord volgens onze normen, maar dat had u wellicht ook al gedacht.
Hoogachtend,
Liesbeth Sterck, Utrecht
Afl. 15
14e brief aan Darwin van Dirk van Delft
(wetenschapshistoricus + directeur Museum Boerhaave te Leiden.
9 mei 2009
Geachte Charles Darwin,
Het zou mij bijzonder deugd doen als u volgende maand de tentoonstelling Van Adam tot DNA in Museum Boerhaave zou willen openen. Ik hoef u niet te vertellen welk een zondvloed de verjaardag van uw evolutietheorie in gang zet, en zou mij gelukkig prijzen als u naar Leiden wilt komen.
Nu ik u toch schrijf, moet me iets van het hart. Ik maak me soms zorgen. Het zou mooi zijn als wij in juni met elkaar van gedachten konden wisselen over de toekomst van musea. Hoe te reageren op een veranderende omgeving? Biedt het darwinistische gedachtengoed hier soelaas? Kan een museum als het mijne iets met natuurlijke selectie en survival of the fittest? Graag zou ik uw visie vernemen. Wat ik zelf aan ontwikkelingen bij collega-musea waarneem, schept vooral verwarring.
Geef ik u ter illustratie wat recente ervaringen. Afgelopen december was ik in Sint-Petersburg voor een lezing op het Nederlands Instituut. Natuurlijk bezocht ik ook de Kunstkamera, door tsaar Peter de Grote gesticht en een van de oudste musea ter wereld. Tot de collecties behoort de beroemde verzameling anatomische preparaten van Frederik Ruysch, in 1717 door Peter de Grote tijdens zijn bezoek aan Nederland op de kop getikt. Bij Ruysch thuis in Amsterdam stonden duizenden flessen met preparaten op sterk water uitgestald, waaronder in kanten mouwtjes gestoken kinderarmpjes.
Van heinde en verre stroomden de mensen toe om dit museum ter ere van de Schepper te bezoeken. Op de nieuwe locatie in Sint-Petersburg diende het om Russische burgers westerse wetenschap voor te schotelen en zo rijp te maken voor een Verlichting. Vijf jaar terug is de expositie vernieuwd, in samenwerking met het Amsterdams Historisch Museum. Adaptatie aan een 21ste-eeuws publiek is benut om iets van de sfeer van de originele uitstalling te reconstrueren - prachtig!
Een dag later was ik in het Zoölogisch Museum, direct naast de Kunstkamera. Daar heeft de tijd sinds de jaren zestig stilgestaan. In een afgetrapt gebouw zijn tienduizenden dieren soort bij soort in vitrines gepropt, afgewisseld met heerlijk ouderwetse diorama's. In Nederland nu ondenkbaar, maar in Sint-Petersburg heeft het niets aan aantrekkingskracht ingeboet en trekt het bijna een miljoen bezoekers per jaar.
Voorziet de evolutietheorie ook in overleven door nietsdoen? In mijn Nederlandse museumwereld woelt alles om verandering. Waarom al die moeite?, vroeg ik me oog in oog met een verstofte bak vol potten met dode salamanders in een moment van vertwijfeling af.
In dit verband zou ik graag uw reactie willen op de vernieuwde Cast Courts in het Victoria & Albert Museum in Londen. Ongetwijfeld bent u na de opening in 1873 van die twee zalen met replica's van beroemde Europese beeldhouwwerken snel gaan kijken. Toen ik voor het eerst de Zuil van Trajanus te midden van al die reliëfs, bustes en friezen zag staan, voelde ik me nietig. Maar als museumman dien ik me de vraag te stellen waar de tekstbordjes zijn en waar de touch screens, en of dit niet eerder een depot is dan een museum.
FuturePlan heet de grote vernieuwingsoperatie binnen het Victoria & Albert, die ook de Cast Courts meeneemt. Maar nu de eerste zaal weer open is, blijkt er weinig veranderd. Waarom zouden ze ook? V&A trekt twee miljoen bezoekers per jaar.
Het zijn maar enkele waarnemingen, maar ze werpen wel de vraag op of een museum zijn directe omgeving moet volgen of juist dicteren. Sinds de Wunderkammer uit de vroege Renaissance hebben musea transformaties ondergaan. Via de Kunstkamera in Sint-Petersburg, de geleerde kabinetten à la Teylers in Haarlem, wetenschapsmusea als Museum Boerhaave en science centers zoals Nemo zijn we na vier eeuwen aangeland bij het museum van morgen. Hoe ziet dat eruit? Welke factoren zijn daarop van invloed? Bestaat er zoiets als een evolutietheorie van musea?
Zoals gezegd: ik verkeer in verwarring. U, met uw rijke ervaring over zo'n lange periode, heeft over dit alles vast iets waardevols op te merken. Hopelijk zie ik u op 6 juni in Leiden!
Met vriendelijke groet,
Dirk van Delft
Afl. 14
13de brief aan Darwin van Bas Defize (celbioloog)
2 mei 2009
Geachte heer Darwin,
Het moet prachtig zijn om zelfs na uw dood nog steeds brieven te ontvangen van vogels van allerlei pluimage die zo hun eigen interpretatie willen geven aan wat uw ‘evolutietheorie’ is gaan heten. Zij dagen u uit antwoord te geven op hun scherpzinnige vragen, en dat terwijl u helemaal geen evolutietheorie hebt geschreven! (Maar daar wel een belangrijke grondlegger voor bent geweest.) Wat u eigenlijk alleen maar zei, is 1. dat organismen voortdurend aan verandering onderhevig zijn, en 2. dat de organismen die het beste om kunnen gaan met de natuurlijke selectiedruk, zullen overleven. Dat mechanisme noemde u natuurlijke selectie. Uw theorie veronderstelt dat die natuurlijke selectie ten grondslag ligt aan het ontstaan van de soorten, en u heeft daarvoor een gigantische hoeveelheid ondersteunende gegevens verzameld.
Met name uit de religieuze hoek bestaat er veel verzet tegen uw veronderstellingen, want die impliceren dat niet God, maar ‘natuurlijke selectie’ het leven schept in al zijn verschijningsvormen, en tot natuurlijke selectie kun je niet bidden. Dat maakt de religieuzen onzeker (in hogere zin dus eigenlijk onaangepast!), en dus proberen ze de omstandigheden (in dit geval de heersende opvattingen) aan te passen – een soort omgekeerde evolutie dus. Een filosoof die u in de vorige weken schreef, zag hier zelfs een paradox in, want de mens probeert voortdurend de selectiedruk op een ‘tegennatuurlijke’ manier te manipuleren, en dat zou niet stroken met uw ideeën. Wat een onzin. Het ene organisme creëert nu eenmaal makkelijker een comfortabele omgeving dan het andere, en is daarmee beter aangepast. Klopt volkomen met uw theorie. Toch schuilt er in de gedachtenspinsels van die filosoof wel een belangrijk idee. Want er wordt gesuggereerd dat de veranderingen waaraan organismen onderhevig zijn, misschien niet volkomen willekeurig zijn, maar mogelijk kunnen worden gestuurd. Daarover straks.
Ik schrijf u omdat ik u graag, met de kennis die we nu hebben, een steuntje in de rug wil geven tegen de twee voornaamste ‘moderne’ argumenten van uw huidige tegenstanders. In uw tijd wist men vrijwel niets van de chemie van het leven, dna was nog niet ontdekt, en zelfs het werk van Gregor Mendel, dat het bestaan van genen aantoonde, was alleen in zeer kleine kring bekend, en daar hoorde u niet bij.
Met het eerste argument kunnen we snel klaar zijn. Dat zegt dat uw theorie niet compleet is, want niet verklaart hoe het leven is ontstaan. Al heeft u dat nooit gepretendeerd, als je er goed over nadenkt verklaart uw selectietheorie het ontstaan van leven wél. Alles in de natuur is aan voortdurende veranderingen onderhevig. De atomen en moleculen waaruit wij bestaan, zijn constructies van protonen, neutronen en elektronen, en die op hun beurt weer van nog kleinere deeltjes. Vanaf het begin bleven alleen de stabielste constructies overeind, en dat is niets anders dan natuurlijke selectie. Waarom al die deeltjes steeds ingewikkelder constructies vormden die uiteindelijk een leven gingen leiden? Dat is een interessante vraag, maar daar hebben we fysici voor om dat uit te zoeken, die mogelijk nog eens een kracht (een soort zwaartekracht?) ontdekken die streeft naar ordening in plaats van chaos.
Het tweede argument is lastiger. Dat gaat ervan uit dat volkomen willekeurige mutaties in de genen ten grondslag liggen aan natuurlijke variatie, en hoe kunnen die, zelfs al hebben ze 3,5 miljard jaar de tijd gehad, ooit de soortenrijkdom en de prachtige, oneindig ingewikkelde machinerie van levende organismen, tot stand hebben gebracht? Dat is net zo onwaarschijnlijk als een aap met een typemachine, die spontaan een stuk van Shakespeare schrijft. En daarom hebben de creationisten een ‘intelligent designer’ bedacht. God dus weer. De crux van dit argument ligt in het woordje ‘willekeurig’. Het wordt steeds duidelijker dat de blauwdruk van organismen niet in het dna ligt, dus niet in de genen, maar in de manier waarop ze worden gebruikt. De informatie op het dna heet ‘genetisch’, de controle van die informatie heet ‘epigenetisch’. En het is in de studie van de epigenetische controle dat er op dit moment de grootste doorbraken plaatsvinden.(*)
We vinden steeds nieuwe controlemechanismen waarmee de omgeving bepaalt hoe het dna wordt gebruikt. Als dat via de omgeving via die mechanismen gebeurt, bepaalt dat hoe het dna wordt gebruikt. Het is dan het nog maar een klein stapje om uit te vinden hoe die controle, via de geslachtscellen, wordt doorgegeven aan volgende generaties. En dan zijn we niet ver meer van de acceptatie van een vorm van ‘gestuurde’ evolutie, iets waar een van uw tijdenlang doodgezwegen voorgangers, de heer Lamarck, ook al eens voorzichtig op heeft gewezen. Evolutie tussen Darwinisme en Lamarckianisme, een mooie combinatie en een mooi antwoord op intelligent ontworpen prietpraat.
Bas Defize
Afl. 13(*) Zie o.a. Pollard (2009)
12de brief aan Darwin van Antoine Bodar
25 april 2009
Geachte heer Darwin,
het komt mij voor dat alle aandacht voor uw persoon in dit zo genoemde Darwin-jaar u enigszins overdreven toeschijnt. Alle respect voor uw ontdekkingen in de natuurwetenschappen maar u als ietwat schuwe man van het land moet alle aandacht niets steeds aangenaam zijn.
Zo meen ik en ik voeg daaraan toe dat met name in mijn vaderland - aan de andere zijde van de Noordzee waar u in het ondermaanse hebt verkeerd - veel te veel gezeurd wordt over evolutie. Ik gun u zo weinig mogelijk nog met het gebeuren op aarde te maken te hebben. Alleen al de lompheid onder mensen is sedert uw verscheiden allersnelst voortgeschreden - reden om permanent in den vreemde te verblijven dan wel in de dood zoals u. Meer bepaald jegens u bedoel ik de ideologisering van de evolutietheorie. Niet wetenschap voert in dat gesteggel de boventoon maar het gemelk omtrent gelijk krijgen, alsof gelijk hebben in menselijke wijsheid en in zoeken naar waarheid al niet voldoende zou zijn. Laat mij u een tweetal kwesties voorleggen waartoe het naar u genoemde jaar en met name de Volkskrant mij uitnodigt. U moet maar zien of u het de moeite waard acht daarover uw gedachten te laten gaan dan wel mij eens een antwoord te sturen.
Hoe verhoudt zich schepping tot evolutie? Hoe verhoudt zich geloof tot wetenschap? Alle drie zaken aan de orde gesteld vanuit mijn perspectief - dat van een katholiek gelovige christen die wat rondleest in wetenschappen van kunsten en letteren, van filosofie en theologie.
Staat schepping tegenover evolutie, zoals beterweters willen doen geloven? Geenszins. God heeft in de schepping de evolutie gegeven. Uit liefde heeft de Schepper alles geschapen. Daarom is de schepping van oorsprong goed. Door de zondeval is de schepping aangetast. Haar herstel is evenwel aangevangen in Jezus Christus, de Zoon Gods Die mens is geworden - schepsel dus om daardoor de schepselen te vergoddelijken. In Christus herstelt zich de schepping.
Moet het scheppingsverhaal in het boek Genesis door christenen niet letterlijk worden genomen? Neen. Laten we God danken voor dat even dichterlijke als beeldende verhaal en ons ervan vergewissen dat de Schepper geen rekenmeester is van zes etmalen om Zijn schepping te voltooien. Doodt niet de letter en maakt niet eerst de Geest levend? Elk gedeelte van de Bijbel, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, moet in samenhang van het geheel worden gelezen. In de Schrift wijzen de onderdelen naar elkaar en reikt voor christenen Christus Zelf de sleutel tot begrip.
Zoals zich organische groei voordoet in de Bijbel - het woord Gods ontvouwt zich stilaan (reden te meer vanuit het Nieuwe Testament het Oude te lezen met de ogen van Jezus de Christus) - zo is ook de schepping organisch gegroeid tot waar zij nu is.
Is die ontwikkeling nu geleidelijk, zoals u meen ik veronderstelde, of gebeuren veranderingen willekeurig, zoals tegenwoordig menig geleerde veronderstelt? Daaromtrent kan ik niet oordelen. Staat u mij toe de klemmende kwestie te vereenvoudigen en de vraag te opperen of de mens niet gewoon van de aap afstamt. Dat hangt ervan af wat wordt verstaan onder afstamming. Want ook al probeert de evolutietheorie biologische ontwikkelingen te analyseren en te beschrijven, dat verklaart nog niet de menselijke persoon. Het eigene van de mens - ik kies daarvoor het begrip ‘ziel' - laat zich niet uit louter materiële ontwikkeling afleiden. Materie brengt geen geest voort, al heeft uw tijdgenoot Marx met anderen daaraan wel geloof gehecht. Met Gods schenking van de ziel ontstaat de mens. Hij kan beamen en afwijzen. Hij kan ‘Gij' zeggen tot God en markeert zo eens te meer zijn mens zijn. Hij weet de andere mens tegenover zich en - zo het hem gegeven is - de volledig Andere, de Schepper.
Aan het begin van de evolutie staat God de Schepper. Hij stuurt in de evolutie Zijn schepping. Hij schept elke mens naar Zijn beeld en gelijkenis. De mens kan van alles toevallen maar toeval bestaat niet. Moet in het kader van de evolutietheorie niet voorbij de natuurwetenschap worden gevraagd om ook - in filosofie en zelfs theologie - de zin van de evolutie op het spoor te komen? Tegenwoordig staat tegenover deze theïstische evolutieleer niet zozeer de agnostische maar veeleer de atheïstische. Zoals geen evolutietheorie kan bewijzen dat God wel bestaat, zo kan zo'n theorie evenmin bewijzen dat God niet bestaat.
Wordt niet het evolutiedebat momenteel meer ideologisch dan wetenschappelijk gevoerd? U zoudt mij werkelijk aan u verplichten, indien u daarop uw visie zou wille geven. U immers hebt voldoende afstand in de tijd.
Vruchtbaarder voor het denken dan schepping tegenover evolutie te plaatsen komt het mij voor beide als complementair te beschouwen en zo dus eniger mate als eenheid. Op vergelijkbare wijze staat ook geloof niet tegenover wetenschap maar zijn ook zij complementair. Wetenschap is vriend, geen vijand van godsdienst. De evolutietheorie mag dan uitleggen hoe wij hier op aarde leven, maar daarmee is de vraag waarom wij hier leven nog niet beantwoord. De breuk van heden tussen geloof en wetenschap zou moeten worden geheeld. Want de tegenstelling is vals. De dialoog tussen beide duidingen van het mysterie van de mens en van het gehele universum zou tot verrijking van beide gevoerd moeten worden. Wetenschap helpt geloof en geloof stut wetenschap.
Voordat nu terstond Homerisch gelach uitbreekt - niet bij u, heer Darwin, maar bij de sceptische lezers van dit ochtendblad die de brief aan u meelezen - noem ik de hoogst overeenkomende geestesgesteldheid die binnenleidt in zowel geloof als wetenschap. Ik bedoel de intuitie. De een overkomt het dat God wel moet bestaan en in Jezus Christus mens is geworden. In taal van de godsdienst heet dat de gave of genade van geloof. De ander valt in dat een door hem te onderzoeken deel van de werkelijkheid zus of zo in elkaar moet steken. In taal van de wetenschap heeft dat van doen met de hermeneutische methode of cirkel. Met andere woorden: Eigen innerlijke gewaarwording of ervaring voedt reeds vermoeden of gevoelen, is reeds ‘intentioneel' dan wel ‘in relatie' alvorens geloof te belijden of wetenschap te bedrijven.
Herinnert u zich de oude zegwijze, ontleend aan Anselmus die zeven eeuwen voor u zoals u op het Britse eiland leefde? ‘Geloof zoekt rede', schrijft hij. Geloof zoekt langs de weg van de theologie verbinding met de filosofie om zo de rede raad te vragen in de ontsluiering voor zover mogelijk van het geloofsmysterie. Ook gelovigen hebben hun intuitie, hun gewaarwording, hun ervaring, hun rede niet zo maar gekregen. Het verstand, als geschenk ons toegevallen door God, moet worden aangewend om tot de waarheid van het geloof verder door te dringen. Over dat thema heeft Joannes Paulus II, paus in de eeuw na u, een encycliek, een leerstellige rondschrijfbrief dus, in het licht gegeven - Fides et Ratio (Geloof en Rede) geheten. Wellicht hebt u daarvan kennis genomen.
In uw eeuw waren geleerden immers nog minder eenkennig dan nu en minder opgesloten in hun eigen zo isolerende specialiteit. Welnu, die paus roept filosofen op eindelijk weer eens hun gehele vak ernstig te nemen en zo zich niet alleen te beperken tot logica en wetenschapstheorie maar ook weer te zoeken naar wijsheid en waarheid. Welke wijsgeer zoekt geen waarheid? Welke wijsgeer kan blijven steken in de huidige angst niets absoluuts meer te durven te zeggen en dus alles te moeten relativeren - behoudens dan het relativisme zelf en in Nederland het eigen gelijk?
Heer Darwin, op een en ander zou nog door te gaan zijn - zoals bij voorbeeld op de verduistering van ons verstand als gevolg van de zondigheid - maar voor nu wil ik uw welwillendheid, uw aandacht en uw geduld niet langer beproeven. Ik dank u voor het lenen van uw oog en groet u uit Rome, nu reeds hetend de Eeuwige Stad - uitziend naar de eeuwigheid en mogelijk u daar eens de hand drukkend uit dank voor hetgeen u voor de wetenschap hebt kunnen doen.
Antoine Bodar
Afl. 12
11de brief aan Darwin van Nelleke Noordervliet (schrijfster)
18 april 2009
Beste Charles Darwin,
Kunt u mij uitleggen waarom mijn elleboog maar naar een kant scharniert? Mijn knie trouwens ook. Pols en enkel kunnen aardig draaien evenals heup en schoudergewricht. Je zou kunnen zeggen dat zich tussen twee draaigewrichten altijd een hefgewricht moet bevinden. Daar zit een zekere symmetrie in, die wel mooi is. Maar nee, als ik mijn beweegbare delen naga, is die stelling onjuist. En waarom vind ik symmetrie mooi? Is de ervaring van schoonheid, de schoonheid van een landschap of van een wiskundig bewijs of van een gedicht, een relevante bijdrage aan de evolutie van de mens?
Ik val zo maar met de deur in huis en stel u de vragen die me zo niet kwellen dan toch wel regelmatig in me opdoemen. Ik moet u bekennen dat ik uw werk alleen van reputatie en uit een samenvatting ken. De kern ervan is herleid tot enkele soundbytes en quotes die u zonder twijfel geen recht doen, maar die toch in onze wereld een hoge lof vertegenwoordigen. E=mc2 is ook zo'n vondst, die door velen geciteerd maar door weinigen begrepen wordt. In ieder geval bent u een autoriteit, en u bent er een van de soort aan wie we met kinderlijk vertrouwen domme vragen durven stellen. Vandaar de bovenstaande kwestie van het naar één kant scharnieren van de elleboog. Het is buitengewoon onhandig bij het afdrogen van de rug, zoals u weet.
De achterliggende vraag is u natuurlijk niet ontgaan. Die luidt: als elke soort evolueert dankzij een eigenschap die voordeel oplevert, waarom is dat een zo willekeurige procedure? Ik bedoel: ik kan me voorstellen dat een mens met naar twee kanten scharnierende ellebogen het zou hebben gewonnen van de anderen met maar naar een kant scharnierende ellebogen. Misschien is die er wel geweest, net zoals er mensen zijn met zes tenen, maar heeft hij het niet gehaald. Waarom niet, als zijn onderscheidende eigenschap zo duidelijk voordelig was?
Er is een zekere willekeur in de uiterlijke verschijningsvorm van de soorten. We hadden er met evenveel recht heel anders uit kunnen zien. Toch kunnen we die fantasie moeilijk aanvaarden. De mens heeft de neiging zichzelf als hoogtepunt en voorlopig eindpunt van de evolutie te zien. In films (u weet niet wat dat zijn, maar ik ga u niet alles uitleggen) die in een verre toekomst spelen en waarbij de aarde contact heeft gelegd met andere beschavingen blijken de buitenaardse wezens allemaal op de een of andere manier mensachtig te zijn.
Kennelijk is het moeilijk voorstelbaar dat er contact kan zijn met wezens die er heel anders uitzien, wezens die wellicht niet meer zijn dan een glasachtig lichaam. Is dat simpelweg onze beperking? En ziet u een mogelijkheid dat zich elders in het universum een levensvorm heeft ontwikkeld met een totaal andere structuur en een geheel andere, maar nietttemin zeer rijke en ontwikkelde bewustijnsinhoud, die ons mensen ziet als een inferieure soort, zoals wij bijvoorbeeld parasieten en schimmels waarnemen?
U kunt zich dat alles waarschijnlijk heel goed voorstellen want u was een wetenschapsman van de oude stempel: u combineerde een scherp waarnemingvermogen met grote nieuwsgierigheid en een open geest. Er zat in u niet alleen een onderzoeker maar ook een schrijver. De verregaande specialisatie in de wetenschap en de scheiding die is ontstaan tussen de exacte wetenschappen en de zogenoemde humaniora zouden u, als u in onze tijd zou leven, zorgen baren. Anderzijds zou u verrukt zijn van de grote toegankelijkheid van kennis. In uw tijd moest u nog moeizaam corresponderen met verschillende instanties en waarnemers over de hele wereld. En ook al werd de post twee- of driemaal per dag bezorgd, het was toch een heel gedoe om feiten te verzamelen.
Met een druk op de knop hebben we tegenwoordig ongeveer alles wat er geweten wordt tot onze beschikking. Het is wonderbaarlijk. Maar tegelijkertijd ook enigszins verwarrend. We kunnen moeilijk meer selecteren. We hebben nauwelijks meer de tijd om feiten te laten bezinken, om rustig na te denken over hypotheses en combinaties. We verzuipen om kort te gaan in kennis. Het resultaat is dat de interesse voor kennis is afgenomen. Kennis is geen schaars goed meer. Economische wetten zijn dan onverbiddelijk: kennis wordt minder waard. En als kennis minder waard wordt zullen ook minder mensen de toewijding en de volharding kunnen opbrengen die u heeft opgebracht om een hypothese te onderzoeken en te staven.
Er is sprake van een paradox: onze maatschappij drijft op uitermate gespecialiseerde en geavanceerde kennis, van nanotechnologie tot snaartheorie, en toch wordt die kennis nauwelijks gewaardeerd. Als verwende kinderen vinden we het de gewoonste zaak van de wereld dat de verwarming 's morgens vanzelf aanspringt, dat we met onze vrienden aan de andere kant van de wereld per mobiele telefoon contact kunnen leggen, dat ons haperende hart wordt gerepareerd met een ballonnetje dat pijnloos via onze lies naar binnen wordt geschoven, en dat we een muisklik (leg ik ook niet uit) verwijderd zijn van de Library of Congress.
Wetenschappers zouden moeten worden vereerd als helden. Hun werk zou ruimhartig moeten worden gefinancierd. Alle kinderen zouden onderzoeker moeten willen worden. Niets is minder waar. De status van een professor aan de universiteit is gekelderd, net als die van de arts en de leraar. Ik zie zo een-twee-drie geen oplossing voor die paradox.
Daarvoor is visie nodig, toewijding, volharding, innerlijke zekerheid, allemaal eigenschappen die u bezat. De techniek vermag veel, maar helaas heeft men nog niet het tijdreizen onder de knie, anders zou ik u vragen of u geen belangstelling had ons uit de brand te komen helpen. Dan kunt u me en passant ook nog even dat van die elleboog uitleggen.
Met hartelijke groet,
Nelleke Noordervliet
Afl. 11
10de brief aan Darwin van Gerard Bodifee (filosoof en schrijver)
11 april 2009
Dag mijnheer Darwin,
Vanmorgen, juist toen ik van plan was u te schrijven, begon het buiten te onweren. Het is de voorbije weken erg droog geweest en de regen kwam als een geschenk uit de hemel. Toen de bui over was, ben ben ik wat gaan wandelen in de tuin. Vanzelf kwam de gedachte in me op dat het allemaal toch goed geregeld is. Water is het onmisbaar element voor het leven, de natuur zelf haalt het uit de zee en besproeit het land ermee zodat de dorre grond vruchtbaar wordt. Het is wonderlijk. Maar toch ook niet perfect, want zoals uw goede vriend Asa Gray eens opmerkte, de meeste regen valt volkomen nutteloos in de zee.
Precies daarover wou ik u schrijven. Over een oude verwondering die niet weggaat, en over zoveel meer. Er gaan duizend gedachten door mijn hoofd sinds ik The Origin of Species gelezen heb. Maar vooral één probleem laat me niet los. Het is nu avond, ik zit aan mijn schrijftafel, en vraag uw aandacht voor het volgende.
Uit wat u schrijft, maak ik op dat u het denkbeeld dat aan de natuur een doelbewust plan ten grondslag ligt, afwijst. Niet een plan of een streefdoel bepaalt de richting van de evolutie, maar een natuurlijke selectie die inwerkt op de spontane variaties binnen de soorten. De kweekproeven die u beschrijft, overtuigen me van de juistheid van deze opvatting. Een duivenkweker gebruikt de spontane variaties die optreden in de wilde duif om fraaie pauwstaartduiven te kweken. Wanneer deze sierduiven dan bestaan, zou het niet redelijk zijn te beweren dat de variaties in de oorspronkelijke wilde duif optraden met het oog op het ontstaan van sierduiven. Er lag geen bedoeling in deze variaties, ze zijn willekeurig. Er werd alleen een keuze gemaakt door de kweker, en zo ontstond het nieuwe duivenras. In dit geval werd de selectie door de mens uitgevoerd.
De natuur selecteert ook, maar doet het door wat u zo treffend de 'strijd om het bestaan' noemt. De overwinnaar in de strijd geeft zijn gunstige eigenschappen door aan zijn nakomelingen. De verliezer krijgt die kans niet en verdwijnt van het toneel. Zo werkt de evolutie. Door blinde variaties en genadeloze selecties. Dat lees ik in uw boek en dat begrijp ik.
Zonder het met u oneens te willen zijn, zou ik toch willen wijzen op een paradox. De natuur handelt niet doelgericht, zoals gezegd. Maar het kan niet ontkend worden dat de mens handelt met het oog op doelen. De pen waarmee ik schrijf is een instrument, gemaakt door mensen en bedoeld als middel om te schrijven. Hij is niet tot stand gekomen door willekeurige veranderingen in stukjes metaal waaruit dan een keuze gemaakt werd.
Het is anders gegaan. De maker van deze pen had het plan een schrijfmiddel te vervaardigen, en heeft zo gehandeld dat het bedoelde instrument tot stand kwam. Zelf heb ik in mijn tuin een vijver aangelegd. Het heeft me moeite gekost, maar nu hij bestaat, beantwoordt hij (tot mijn voldoening) aan het ontwerp dat ik er vooraf van gemaakt had. Mensen richten zich op doelen, daarover bestaat geen twijfel. Mag ik nogmaals herinneren aan de duivenkweker? Die maakt dan wel gebruik van de willekeurige veranderingen die de natuur in een duivenpopulatie voortbrengt, maar zelf gaat hij te werk met een duidelijk doel: de sierduif die zijn trotse bezit zal zijn.
Nu volgt uit uw evolutietheorie ook dat de menselijke soort een diersoort is, afstammend van andere diersoorten. We zijn een onderdeel van de natuur, één takje aan de veelvertakte boom van het leven. De mens is een natuurverschijnsel, zijn drijfveren zijn natuurlijke krachten. Dat is een duidelijk besluit dat we moeten trekken. Het betekent dat doelgerichtheid deel uitmaakt van de natuur en dat we dus mogen aannemen dat deze manier van handelen en evolueren algemeen voorkomt in de natuur.
Als de menselijke geschiedenis gestuurd wordt door het streven naar geluk en andere idealen, moet dat streven in allerlei gradaties en variaties ook bij andere levensvormen voorkomen en mee de richting van de evolutie bepalen. Zo niet, dan zou de mens een unieke soort zijn, wezenlijk anders dan de andere, hetgeen niet het geval is, zoals we weten.
Maar dat doelgerichtheid deel uitmaakt van de natuur is nu precies wat u in uw werk ontkent. De natuur functioneert niet volgens een plan of een doel, zegt u, en ik ben bereid u daarin te volgen. Maar dan moet ik ook besluiten dat de mens toch een bijzondere plaats inneemt binnen de natuur, in tegenstelling tot wat u beweert, en in strijd met alles wat de wetenschap ons sinds Copernicus leert.
Het is een paradox. De wetenschap plaatst de mens weer in de natuur, maar door wat de wetenschap leert over de natuur, staat de mens weer buiten de natuur.
Het zou me veel genoegen doen uw mening over dit probleem te mogen vernemen. Zegt u het me, als ik me vergis.
Met de meeste hoogachting,
Gerard Bodifee, filosoof en schrijver
Afl. 10
9de brief aan Darwin van Jeroen van Dongen
4 april 2009
Lieve Bobby,
Zo begint de vader van Charles Darwin, Robert Darwin, mijn denkbeeldige brief aan zijn zesjarige zoon, afgebeeld op een schilderij samen met zus Catherine.
Robert Darwin: ‘Wat hebben we genoten afgelopen week in de tuin! Heb je nog nieuwe kiezels gevonden voor je verzameling? Of misschien een vreemd vogelei gezien? Ik vond het erg fijn om met je door de kassen te lopen en samen de planten en sinaasappelbomen te bestuderen - je mag er ook best af en toe zelf voorzichtig rondkijken, maar dan moet je me beloven dat je niet zult rennen. Vraag de sleutel maar aan Abberley, en kijk samen maar of er al nieuwe knoppen of bladeren zijn, en schrijf dat dan alsjeblieft in ons tuinjournaal, met de temperatuur en het weer erbij.
Hier in Straffordshire is alles goed. Oom Josiah probeert de nieuwe manieren om porselein te bakken van opa Wedgewood nog te verbeteren; je oom denkt erover om de fabriek weer uit te breiden. Vertel het maar aan mama, die zal blij zijn met het goede nieuws.
Hoe vond je het gedicht van opa Darwin over de botanische tuin? Mooi hè? Ik heb je al vaak verteld over opa Darwin en ik vind het nog steeds ontzettend jammer dat je opa nooit hebt mogen leren kennen; jullie zouden ongetwijfeld veel van elkaar hebben gehouden. Opa zou het heerlijk hebben gevonden om met ons door de tuin te struinen, of met je naar wilde bloemen te gaan zoeken.
Wist je dat opa niet alleen beroemd was om zijn gedichten, maar vooral ook om zijn ideeën over de natuur die hij erin heeft besproken? Hij had bijvoorbeeld bedacht hoe het komt dat er zo veel soorten dieren en planten zijn, en waarom er wel eens nieuwe soorten bij komen, en andere verdwijnen.
Volgens opa kwam dat doordat een plant of dier zich almaar kan verbeteren, en wanneer zo'n plant of dier dan een kindje krijgt, dan geeft het die verbetering mee aan dat kindje - en zo verandert dan in de loop van vele jaren de soort, of krijg je meerdere soorten naast elkaar.
Maar opa's ideeën zijn erg omstreden. Er wordt veel over gesoebat, en als je het mij vraagt zijn de hooggeboren heren gewoon bang om hun bevoorrechte posities kwijt te raken; ze doen net alsof de natuur weerspiegeld is in onze samenleving en alles door God op z'n juiste plekje is gezet. Ze willen alleen maar horen hoe wijs en goed de Schepper was toen hij alles neerzette, zodat er vooral niemand het idee krijgt iets te willen veranderen aan ons Verenigd Koninkrijk. Maar in Frankrijk, bijvoorbeeld, durft men al heel wat vrijer te denken.
Ach, ik wind me op over dingen waar jij je nog helemaal niet druk over hoeft te maken. Vergeef je vader, lieve Bobby, dat hij je lastig valt met al deze moeilijke zaken; later als je groot bent zul je het beter begrijpen. Ben je aardig voor je zussen? En niet zo veel meer liegen, daar ben je nu echt te groot voor, hoor! Tot snel, papa.'
Vader Robert Darwin (1766-1848) was een zoon van Erasmus Darwin (1731-1802). Zowel Robert als Erasmus waren arts; Robert was een succesvol investeerder, en Erasmus een gezien vrijzinnig natuurfilosoof.
Er waren reeds geruime tijd evolutietheorieën in omloop voor het werk van Charles Darwin in 1859 verscheen. De belangrijkste innovatie van Charles betrof dus niet zo zeer het idee van evolutie op zich maar vooral dat van natuurlijke selectie; dit was ook het belangrijkste punt van onderscheid met de ideeën van zijn grootvader.
In de theorie van Charles treden biologische veranderingen tussen generaties op een geheel willekeurige manier op. Veranderingen die in een bepaalde leefomgeving gunstig zijn leiden tot betere overlevings- en dus reproductiekansen. De meest ‘fitte' leden van een populatie, dat wil zeggen, zij die het best toegerust zijn op hun omgeving, zullen aldus de populatie gaan overheersen.
Volgens Erasmus hebben giraffes een lange nek omdat zij generaties lang hebben geprobeerd om bij blaadjes hoog in een boom te kunnen geraken; volgens Charles zijn giraffes met een toevallig langere nek de populatie gaan overheersen omdat zij zich beter konden voeden. Om zijn evolutieleer te onderbouwen zou Darwin op latere leeftijd veel tijd doorbrengen met potten en planten in zijn eigen botanische kassen.
Jeroen van Dongen
afl. 9
8ste brief aan Darwin van Theo Jansen (Ypenburg)
28 maart 2009
Aan de weledelgestrenge heer Ch. R. Darwin,
Om met de deur in huis te vallen: uw theorie verklaart maar een klein gedeelte van het grote mysterie van het bestaan. Dat zal/zult u met mij eens zijn.
Maar het wordt te vaak in uw schoenen geschoven dat u de hele schepping verklaard zou hebben. Er wordt gedaan alsof het menselijk bestaan geen wonder meer zou zijn.
Wellicht heeft men gelijk. Misschien is het geen wonder, maar het is toch op z'n minst merkwaardig zoals wij hier ronddrentelen op deze aardkloot. Merkwaardig ja. Het merkwaardigst is het feit dat we dit allemaal mee moeten maken.
We zijn ons ervan bewust dat we leven. Heel raar. Wij zitten in onze lichamen. De wereld had ook zonder ons bewustzijn kunnen bestaan. Er bestaan tegenwoordig robotjes die uitstekend kunnen voetballen. Ze zien de bal aankomen en schoppen hem in het doel. Ze zijn nog niet zo goed als echte voetballers, maar in beginsel doen ze hetzelfde: ze reageren op zintuiglijke signalen. Deze robotjes hebben geen bewustzijn, naar mijn idee. Het zijn machientjes, gemaakt van tandwieltjes en radertjes. En als ik om me heen kijk, zie ik niets anders. Mensen, dieren en planten zijn ook machientjes. Ze reageren op hun omgeving, meer niet.
Bij ons zoogdieren is de reactie soms nogal complex. We reageren met ons hoofd. Wij zijn goed in staat ons de wereld te verbeelden. We hebben een kopie van de wereld in het hoofd, een abstractie, te vergelijken met een computersimulatie. In die verbeelding van de wereld zijn we in staat om scenario's af te spelen, uit te proberen. Dat kunnen wij mensen allemaal, maar daar is geen persoonlijk bewustzijn voor nodig.
Computers kunnen het ook. Ze dagdromen als het ware. Playstation verbeeldt een wereld gezien vanuit een snelle sportauto. Het is het vergelijken met onze verbeelding. We zouden dus net zo goed robotjes kunnen zijn, zonder bewustzijn.
De enige waarvan ik weet dat hij een bewustzijn heeft ben ik zelf. Ik denk, dus ik ben. In tegenstelling tot computers dagdromen wij mensen meestal over personen, soortgenoten, zeg maar. Kennelijk vormden soortgenoten in de evolutie een factor waar rekening mee gehouden diende te worden. De belangrijkste persoon waarvan wij dagdromen, is niet de buurman, niet een vurig gewenste partner, ook niet een eventuele nakomeling. Nee, de persoon die het meest voorkomt in de droom, is een persoon die de naam IK draagt. In onze verbeelding loopt een bijzonder lichaam rond. Dat lichaam heet IK. We dromen ons bestaan. Althans, zo ervaar ik dat.
De grote vraag blijft: waarom u in uw lichaam bent geland en ik het mijne. Daar geeft de evolutietheorie geen antwoord op. Dat komt misschien nog wel. Zo rond het vierde levensjaar. Dan worden we ons van onszelf bewust.Allemaal leuk en aardig. Maar waarom ben ik dat geworden? Waarom is er niemand anders in mijn lichaam gekomen? Het ego. Waar vindt dat zijn oorsprong?
Ik heb het als een persoonlijke missie opgevat om uitgaande van uw theorie daar naar op zoek te gaan. Het moet mogelijk zijn om meer klaarheid te verwerven zonder te vervallen in vage theorieën als reïncarnatie of het traditionele idee van de hemelgang na de dood.
Ik kom tot de conclusie dat de IK-fantasie een geweldige uitvinding is in de evolutie. Zij stelt ons in staat om egoïstisch te zijn. Wij, aardse schepselen, zijn behept met een zekere hoeveelheid egoïsme. Er zijn zelfs evolutionisten (Richard Dawkins) die beweren dat al het handelen teruggebracht kan worden tot het bevorderen van de vermenigvuldiging van eigen genen. Eigen genen eerst, dat lijkt het streven van de software van elk schepsel te zijn.
Hoe gaat dat in de praktijk? Aan zelfzuchtige keuzes gaat iets vooraf. Er gaat een zekere berekening aan vooraf. Eerst worden de mogelijke scenario's in de droomwereld afgespeeld, zoals bij een simulatie in een computer. Kijken wat er gebeurt.
Overal wordt rekening mee gehouden. Men kiest uiteindelijk het scenario waarbij de ik-figuur het meest wordt bevoordeeld. Dat scenario wordt in daden omgezet. Het zelfbewustzijn is een instrument om zelfzuchtig te zijn. Hoe het verder zit met het ik? Ja, dat weet ik nog niet. Daar wordt aan gewerkt.
Met nederige groet vanuit de 21ste eeuw,
Theo Jansen
Afl. 8
7e brief aan Darwin van Gerdien de Jong, evolutiebioloog (Utrecht)
21 maart 2009
Geachte heer Darwin,
Biologie is sterk veranderd sinds het laatste voortgangsrapport dat u gekregen zult hebben, vijftig jaar geleden bij uw vorige jubileum. Biologen van vijftig jaar geleden zouden geen huidig leerboek biologie kunnen lezen, en biologen van nu hebben soms moeite om een biologieboek van vijftig jaar geleden te begrijpen. Er zijn duizenden technieken bij gekomen op moleculair gebied en aan computers - sorry voor de termen, ik hoop dat u een engel met een encyclopedie of internettoegang tot Wikipedia kunt bereiken.
Vijftig jaar geleden, bij uw 150ste geboortejaar en het 100ste jaar van On the Origin of Species, klonk er een te wapen: ‘Honderd jaar zonder Darwin is genoeg!' Dat is nu heel anders. Weliswaar wordt er nog wat gemokt in reservaten als USA of Urk, maar u bent nu de basisfiguur voor de hele biologische wetenschap. Evolutie is erkend als de grote verenigende theorie van de biologie. Alle biologie staat in het teken van afstamming onder verandering.
Dat is zo sinds 1984, het jaar van de ontdekking van de zogenoemde hox-genen, dus uw theorie heeft er 125 jaar over moeten doen om de theorie van alle biologie te worden. Veel vakgebieden kwamen moeiteloos aanschikken bij de evolutie. Paleontologie werd direct evolutionair, zeker met de vondst van Archaeopteryx in 1861. In het jaar 1898 was de afstamming van de gewervelde dieren in hoofdlijnen bekend.
Bij uw vorige jubileum, in 1959, was net de allereerste studie over natuurlijke selectie in het veld gedaan. Nu zijn er zeker tweeduizend schattingen van de sterkte van natuurlijke selectie in natuurlijke populaties gepubliceerd. We weten dus niet alleen dat natuurlijke selectie bestaat, maar we krijgen nu ook enig idee van wat voor soort selectie er is en hoe vaak selectie sterk of zwak is.
Er is nu een hele inventaris van gevallen van soortvorming. En ja, soortvorming gaat soms direct, door natuurlijke selectie voor aanpassing aan een andere levenswijze, maar soms ook indirect, en dat heeft te maken met dat optreden van de onwil om met andere beesten te paren.
De embryologie had natuurlijk allang de overeenkomst tussen de larven van gelede wormen en weekdieren blootgelegd, en de grote overeenkomst in de embryo's van alle vertebraten, maar toch wilden embryologen niet erg aan evolutie. Ze zagen niet hoe genen en embryologische ontwikkeling samenhingen, en wat evolutie van genen met zich ontwikkelende embryo's van doen had.
De grote verandering kwam doordat met moleculaire technieken de volgorde van de ‘letters' in de genen kon worden vastgesteld. Dat had een enorm belangrijk gevolg voor de biologie: alle beesten (en planten en eencelligen en microben) konden direct vergeleken worden. Die vergelijking liet in 1984 zien dat de hox-genen, die van voor naar achter de identiteit van onderdelen van een beest aangeven, voor alle diergroepen hetzelfde zijn.
Niemand had tot die tijd gedacht dat de diergroepen in de genetische basis van hun embryonale ontwikkeling zo sterk overeen zouden komen. Met één klap werd ook de embryologie genetisch, moleculair en evolutionair. Alle vakgebieden waren toen binnenboord bij de evolutie. Hox betekende de verovering van de biologie door de evolutietheorie.
De genen zijn de laatste 25 jaar ook gebruikt om een stamboom van alle beesten te maken. Er kwamen grote verrassingen tevoorschijn. De ordening van de hoofdgroepen van de beesten bleek anders te moeten: de gelede wormen behoren niet bij de geleedpotigen zoals de meeste biologen dachten, maar bij de weekdieren. Biologen die gezegd hadden dat er meer op het larvale stadium dan op segmentatie gelet moest worden, hebben gelijk gekregen.
De grootste verrassing was wel dat de insecten op grond van hun genen een landvorm van de kreeften bleken. Niemand had dat eigenlijk gedacht. We weten nog niet zeker bij welke van de vele kreeften de insecten het beste passen. De meeste onderzoekers plaatsen de insecten als neefjes van de Branchiopoden, de groep met de pekelkreeftjes.
Uw zeepokken en eendenmossels zijn natuurlijk ook kreeftjes.
De door u bedachte superorde Thoracica draagt nog steeds die naam. Er is intussen een grote moleculaire studie naar de zeepokken en eendenmossels gedaan. Het zal u interesseren dat Scalpellum en verwanten onder de eendenmossels het dichtst bij de zeepokken staan, en dat het geslacht Ibla van alle andere zeepokken en eendenmossels het eerst afgesplitst is.
Vriendelijke groet,
Gerdien de Jong
Afl. 7
6de brief aan Darwin van Marcel Moring. (Rotterdam)
14 mrt. 2009
Geachte heer Darwin,
Met de Openbare Bibliotheek van Assen bent u waarschijnlijk nooit goed bekend geweest. In de tijd dat ik daar als hongerige jonge lezer boeken leende -de jaren zeventig- was de hoofdvestiging ondergebracht in de oude School Nummer 1 in het centrum van het stadje.
Bij School Nummer 1 moet u zich inderdaad voorstellen wat die woorden oproepen: hoge ramen in een grauwe bakstenen gevel die steil en weinig uitnodigend oprees. Achter een kleine hal lagen de leeszaal en de uitleen en wie de trap opging kwam terecht tussen de kinderboeken en wat kantoren moeten zijn geweest.
Ik ben opgevoed in zo'n familie waar het lidmaatschap van de VPRO -vanwege de vrijzinnigheid- en de NVSH -vanwege de condooms in het pre-anticonceptiepiltijdperk- net zo vanzelfsprekend was als een bibliotheekkaart. 's Zaterdags, als onze ouders boodschappen gingen doen, renden mijn oudste zusje en ik naar de bibliotheek, waar wij zaten te lezen tot onze ouders de plundertocht door Albert Heijn met succes had afgesloten.
Ik denk dat ik de Openbare Bibliotheek van Assen onrecht doe als ik zou zeggen dat ik tegenwoordig meer boeken thuis heb. Dat is wel zo, maar als de evolutie op één punt onvoltooid is, dan is het waar de mens de voorkeur geeft aan voetbal boven literatuur. Er waren meer sportvelden dan bibliotheken in Assen en op de een of andere manier moest ‘De Openbare' het in de strijd om subsidie altijd afleggen tegen lichamelijke oefening, riolering en stadsvernieuwing.
Maar iemand in die bibliotheek had een neus voor boeken. Niet alleen vond ik daar als 13-jarige Portrait of the Artist as a Young Man, maar ook On the Origin of Species en The Voyage of the Beagle.In 1971, mijnheer Darwin, was ik even jong als gelovig. Net zo gelovig als u was, toen u als extra passagier aan boord ging van de Beagle. En zoals u destijds begon aan een reis waarvan u de koers en de gevolgen niet kon overzien, zo stond ik aan het begin van de tocht door het leven. Ik was hongerig naar kennis, mij vaag bewust van het idee dat het leven meer moest zijn dan ‘dit', ik geloofde met de onvoorwaardelijkheid van de geboren lezer in God, maar ik was in veel opzichten een onbeschreven blad.
Een meelevende bibliothecaresse had mij op één naam twee bibliotheekkaarten verstrekt, waardoor ik op een herfstige vrijdagavond in 1971 thuiskwam met een tas vol boeken: vier ‘studieboeken', zoals dat heette, en zes romans. Van die studieboeken herinner ik mij De kern van de economie van professor Heertje en een boek over psychologie, waarvan ik de titel en de auteur vergeten ben. En het verslag van uw reis met de Beagle en het boek dat daar het gevolg van was: On The Origin of Species.
Ik zou hier nu kunnen zeggen dat mijn beeld van de wereld en de mens volledig omver werd geworpen door dat ene boek waarin u de verscheidenheid der soorten verklaart, maar dat was niet het geval. Met hetzelfde onvoorwaardelijke geloof waarmee ik 's nachts het Oude Testament las en overdag Joyce en Karl May en Jan Wolkers en de stapel bouquetreeksromans die een buurvrouw bij ons had achtergelaten, las ik The Voyage of the Beagle. Het was dat avontuurlijke boek, meer dan On the Origin of Species, waardoor ik mijn wenkbrauwen fronste en om mij heen begon te kijken.
Waarom had niemand mij ooit verteld dat de wereld, het leven, de mens, de geschiedenis, zo... logisch was, zo... verklaarbaar? Wat mij schokte was niet zozeer dat het scheppingsverhaal niet klopte (dat had ik nooit gedacht), maar dat de evolutietheorie niet net zo'n vanzelfsprekend onderdeel was van onze perceptie van de wereld als, zeg, de zwaartekracht.
De Bijbel, geachte heer Darwin, is voor mij sinds mijn zeventiende een verhaal. Dat mijn kindergeloof verdampte kwam niet door uw evolutietheorie. Wat u wel heeft gedaan -en daarvoor ben ik u dank verschuldigd- is mijn manier van denken veranderen.
U heeft mij geleerd achter het verhaal van de wereld, de mens en de geschiedenis te kijken en te zoeken naar een verklaring die de overlevering, de vooringenomenheid, de gemakkelijke aanname overstijgt.
Eigenlijk komt het erop neer dat u mij, meer door de tocht dan door de uitkomst daarvan, heeft leren denken. Voor een dromerig kind dat het liefst in een wereld van verhalen leefde, en leeft, was dat net zo belangrijk als de reis met de Beagle voor u is geweest.
Hartelijks,
Marcel Moring
Afl. 6
5de brief aan Darwin van Cees Dekker (reactie). Universiteitshoogleraar en hoogleraar moleculaire biofysica aan de TU Delft.
7 feb. 2009
Beste Charles,
Wellicht dat jij anno 2009 vanuit hogere sferen ons gedoe hier op deze aardkloot kunt gadeslaan. Je zult dan waarschijnlijk zelf verbaasd zijn over de enorme vlucht die jouw idee heeft genomen. In de verkiezing tot man van het millennium heb je het weliswaar moeten afleggen tegen Shakespeare, maar in de wetenschap ben jij de man. Natuurlijk in de biologie, maar inmiddels ook in de sociologie, psychologie, economie, antropologie, literatuurwetenschap, en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Wat vind je daar van? Zelf kan ik die zeer brede toepassing niet op al zijn merites beoordelen -voor mij als buitenstaander klinkt sociobiologie al snel als een praatje voor een gaatje- maar in de moleculaire biologie, dat het dichtst bij mijn vakgebied ligt, is jouw theorie fraai bevestigd.
Het afgelopen decennium is het genoom, de informatiecode in het DNA, van vele organismen ontrafeld. Je had in jouw tijd niet kunnen bevroeden hoe onvoorstelbaar complex en fascinerend zelfs de meest bescheiden bacteriecel in elkaar steekt. Vele duizenden eiwitten die hun functie uitvoeren in een netwerk van samenhangende processen. Een nanowereld die nog complexer is dan de macrowereld die jij bestudeerde. En dat laat nieuw licht schijnen op jouw theorie.
In jouw tijd wist je bijvoorbeeld nog niet goed te duiden waar de variatie binnen een soort vandaag kwam. Nu weten we dat veel daarvan te herleiden is tot de code van het DNA die van generatie naar generatie wordt overgegeven. Wat je interessant zult vinden is dat we zelfs fossielen kunnen vinden in die code.
Pseudogenen bijvoorbeeld, genen die vroeger een rol hadden voor onze voorouders maar die inmiddels beschadigd zijn geraakt en in ons DNA niet meer functioneren. Of restanten van virussen, die zich in een ver voorgeslacht in ons genoom hebben genesteld. Dit soort gegevens hebben je theorie op een nieuwe manier bevestigd en hebben ons geholpen nieuwe verbanden in de biologie te zien.
Jouw bijdrage aan de biologie is enorm geweest. En dat wordt dezer dagen terecht uitbundig gevierd. Maar waar ik je eigenlijk over wil schrijven is een onderwerp dat mij na aan het hart ligt en dat ook jou sterk heeft beziggehouden: God.
Van horen zeggen heb ik begrepen dat je veel over God hebt nagedacht maar dat je het zicht op Hem hebt verloren in de loop van je leven hier op aarde. Wat tragisch dat het lijden in de wereld, de 19de-eeuwse theologieën over de hel, en misschien ook de wetmatigheid in de natuur jou belemmerden om voluit te leven met je God. Er lijkt een tegenstelling te zijn tussen je briljante inzicht in de natuur en je moeizame worsteling met de Schepper. Ik heb je houding van respect in je correspondentie met je christelijke collega Asa Gray in Harvard overigens altijd zeer gewaardeerd.
Jouw naam valt nog steeds vaak als het over de Godsvraag gaat. Vandaag de dag geldt jouw evolutietheorie als misschien wel het sterkste argument om niet in God te geloven. Ik weet het, dat is niet iets wat jijzelf ooit zo hebt willen stellen. Maar in de 20ste eeuw klonk dit geluid desalniettemin vaak en luid.
Van Richard Dawkins tot de man in de straat hebben mensen in de afgelopen eeuw -mede ingegeven door jouw tijdgenoten John William Draper en Andrew Dickson White- een naïef beeld gekend van het zogenaamde ‘conflict tussen geloof en wetenschap'. Absoluut een te simpel beeld natuurlijk, professioneel ook volstrekt niet houdbaar, maar het leeft nog steeds. Galileo en jij figureren daarbij meestal als de belangrijkste getuigen a charge.
Men denkt dat jij met jouw theorie hebt laten zien dat Godsgeloof heeft afgedaan, dat het intellectueel niet meer te verantwoorden valt. Wat een tragisch misverstand! Jij hebt laten zien dat onze Schepper niet heeft geschapen via het plotseling creëren van alle aparte soorten maar via een lang proces van soort na soort. Je slotwoord in je beroemde boek spreekt van de grootsheid die er ligt in deze kijk op het leven, volgens welke alle krachten oorspronkelijk door de Schepper in de levensvormen zijn ingeblazen. Hierover zou ik best nog eens met je willen doorspreken. Wat bedoelde je hier precies mee?
Het geloof in God is anno 2009 vitaler dan ooit. Daar is alle reden toe. Jij ontdekte een nieuwe natuurwet. Louter en alleen al het bestaan van zulke natuurwetten wijst op een Wetgever. Maar er zijn zoveel meer wegwijzers: het bestaan van religieuze ervaringen, het beginmoment van de kosmos (maar eerlijk is eerlijk, dat werd pas na jouw tijd ontdekt), het universele morele besef van de mens, het historisch bewijs voor de opstanding van Christus, de vele anthropische coïncidenties die de wetenschap heeft ontdekt (die veelheid van parameters die precies afgesteld blijken te zijn om het leven mogelijk te maken), en zo voorts. Alle reden om een rationele verdediging van Godsgeloof te kunnen voeren.
Uiteindelijk is het echter maar de vraag of die ratio ons overtuigt. Onze diepste menselijke vragen zijn existentieel: Wie ben ik? Wat is de zin van dit al? Is er een Goddelijk plan of is dit alles een schitterend ongeluk? Wat gebeurt er als ik dood ga? Juist op dit existentiële niveau blijkt een leven met God een diep gevoel van bestemming en heelheid te geven. Ik ben zelf een zoekend wetenschapper die verrukt kan zijn van een ontdekking in mijn lab. En ik heb ervaren dat dat nog niets is bij de ontdekking van het leven met God die zich laat kennen in Jezus Christus.
Enfin, mijn papier is op, ik ga maar eens afronden. Ik hoop dat je mijn brief kunt waarderen. Ik ben benieuwd hoe het jou daarboven is verlopen. Hoe het voor je is, nu je je Schepper hebt ontmoet? Wie weet kunnen we er nog eens over doorpraten.
Hartelijke groet,
Cees Dekker
Afl. 5
4de brief aan Darwin van Bert Theunissen (wetenschapshistoricus)
21 feb. 2009
Dear Sir,
Dezer dagen bent u zo alomtegenwoordig in de media dat het niet eens zo vreemd voelt mij over de drempel van de eeuwigheid heen tot u te richten. (De aanhef kostte wel wat hoofdbrekens: ‘Geachte heer Darwin', ‘Beste Charles' - ik kreeg het niet uit mijn pen.)
De reden waarom ik u schrijf heeft te maken met een onderwerp dat onze gemeenschappelijke interesse heeft: de fokkerij van huisdieren. Uw Origin of Species uit 1859 begint met een hoofdstuk over erfelijke variatie bij gedomesticeerde rassen. Uw stelling is dat fokkers die variatie gebruiken om nieuwe huisdierrassen te maken. Bijvoorbeeld: door generaties lang te selecteren op snelheid, dapperheid of reukvermogen, hebben fokkers de windhond, de bulldog en de bloedhond gecreëerd.
De verschillen tussen deze rassen zijn zo groot, zegt u, dat een bioloog ze voor verschillende soorten zou aanzien als ze in de vrije natuur leefden. En u concludeert dat fokkers in het klein doen wat de natuur in het groot doet: fokkers gebruiken kunstmatige selectie om nieuwe rassen te maken, de natuur gebruikt natuurlijke selectie om nieuwe soorten te maken.
De analogie tussen kunstmatige en natuurlijke selectie is zo een centraal element in uw pleidooi voor de evolutietheorie. Hiermee komen we bij de kern van mijn brief: ik denk dat die analogie niet opgaat.
Begrijp me goed, voor uw evolutietheorie is dat geen punt: ook zonder de overeenkomst met kunstmatige selectie staat de theorie als een huis. Maar er is wel degelijk een probleem: tot op de dag van vandaag wordt de analogie klakkeloos geaccepteerd. Biologen, wetenschapsjournalisten, leraren - iedereen gebruikt de fokkersanalogie om het ontstaan van nieuwe soorten te illustreren, net als u.
Selectie is belangrijk bij de huisdierfokkerij, daarover geen twijfel. Koeien gaven rond 1900 gemiddeld 2.500 liter melk, tegenwoordig halen ze 8.500 liter. Dankzij selectie. We moeten ook aannemen dat de allereerste rassen ten dele door onbewuste selectie zijn ontstaan uit wilde soorten.
Maar zijn de talloze huisdierrassen die wij kennen ook het product van selectie, zoals u stelt? De meeste niet. Fokkers zijn veel te ongeduldig om jaren en jaren te gaan selecteren om een nieuw ras te krijgen. Al sinds mensenheugenis kruisen ze rassen onderling om snel de gewenste eigenschappen bij elkaar te krijgen. Onze Barnevelder kip was het resultaat van kruisingen tussen boerenkippen en Aziatische kippenrassen. Het Engelse volbloedpaard dankt zijn adel aan Arabierenbloed. De Schotse collie kreeg zijn lange schedel van de Russische windhond.
Het Texelse schaap veranderde van een schriel eilandras in een bodybuilder door inkruising van Engelse vleesrassen, en zo kan ik doorgaan. Om uit kruisingen een stabiel nieuw ras te krijgen moet je wel weer selecteren, maar de basis van de rasvorming zit toch in het kruisen.
Hoe kwam u erbij dat de meeste huisdierrassen door selectie zijn ontstaan? Deels uit eigen ondervinding, zegt u: u hebt zelf duiven gefokt. Maar met alle respect, uw ervaring was beperkt: toen u de Origin schreef, had u pas drie jaar een duiventil. Ik fok zelf tien jaar schapen, maar ik leer nog te veel bij en maak nog te veel fouten om mijzelf ervaren te durven noemen.
Ik bespeur wel enig voortschrijdend inzicht in uw publicaties, vooral in uw Variation of Animals and Plants under Domestication uit 1868. Tegen die tijd had een kenner u verteld dat kruisen onder schapenfokkers gangbare praktijk was. Maar toch: in uw conclusies blijft u selectie als voornaamste mechanisme zien. De reden, vermoed ik, is uitgerekend uw ervaring met duiven. De duivenfokkerij had een lange traditie, en sommige populaire rassen waren eeuwenoud.
De liefhebbers probeerden die rassen steeds verder te perfectioneren. Uitsluitend door selectie, want met kruisen zou je ongewenste eigenschappen kunnen binnenhalen. Kruisen was daarom not done. Deze voorkeur voor selectie binnen het ras was tamelijk uitzonderlijk in uw tijd - iets voor hobbyisten. Praktische fokkers van kippen, varkens, koeien, paarden en schapen kruisten er nog onbekommerd op los om hun rassen te verbeteren.
Juist de duivenfokkers waren uw voornaamste informanten, en tja, zo hebt u de uitzondering voor de regel aangezien.
Zoals gezegd, uw evolutietheorie kan het zonder de vergelijking met de fokkerij stellen. Het gaat me erom dat we geen onjuiste informatie moeten gebruiken om de theorie te verdedigen. De huisdierenfokkerij is geen evolutie in het klein.
Vriendelijke groet,
Bert Theunissen
Afl. 4
3de brief aan Darwin van Ronald Giphart (schrijver, Utrecht).
21 feb. 2009
Beste meneer Darwin,
Mag ik u allereerst feliciteren met uw geweldige wereldwijde media-aandacht? U bent/heeft daar zelf natuurlijk niet geen debet aan, want u ligt alweer een tijdje op uw rug in een Engelse kathedraal, maar menig spindoctor en reclamestrateeg zal jaloers zijn op de alomtegenwoordigheid van ‘het merk Darwin'.
Een van uw grootste hedendaagse exegeten, de filosoof Daniel Dennett, is naast een gepassioneerde darwinist ook een fel pleitbezorger van de zogenoemde ‘mementheorie'. Een ‘meme' - ik zal het uitleggen, want dit begrip bestond in uw tijd nog niet - is een flard onstoffelijke informatie die zich in de hersens nestelt, bijvoorbeeld een historisch beeld, een uitspraak van een politicus, een grap, roddel of deuntje.
Net als genen zouden memen de blinde wil hebben om zich voort te planten. Sterke memen (denk aan goeie grappen, indrukwekkende quotes, pakkende liedjes) hebben een grotere evolutionaire overlevingskans dan slechte memen (flauwe grappen, saaie quotes, niet na te neuriën liedjes). Uw theorie over de overleving van soorten is tot nu toe een van de krachtigste memen aller tijden gebleken, vergelijkbaar met de memen van Jezus, God of Allah.
‘Genen?', hoor ik u zich vanonder uw koude zerk verbaasd afvragen, en ook dat behoeft uitleg, want het erfelijkheidsmechanisme, laat staan de werking van dna, was u in uw tijd nog niet bekend. Tijdens uw leven waren de veranderingen in de wereld immens (opkomst van de trein, industrialisatie, afschaffing van de slavernij), maar wat er na uw dood aan ontdekkingen en aardverschuivingen is geweest, moet voor u wezenloos zijn.
U was van de laatste generatie wetenschappers die we liefdevol omschrijven als ‘rijke amateurs'. Welke gesjeesde twintiger zou heden ten dage op kosten van zijn ouweheer vier jaar lang over de wereld mogen reizen om een 27-jarige kapitein die vanwege zijn stand niet mag omgaan met de bemanning, een beetje aanspraak op niveau te bieden?
De weldadige innerlijke rust die u tijdens uw tocht met de The Beagle de mogelijkheid bood ongestoord na te denken over levensvormen en hun omstandigheden, zou vandaag de dag onvindbaar zijn (nu zou u na een tocht door de pampa's en het doodschieten van een agoeti - een chocoladekleurig knaagdier - direct met uw mobieltje een filmpje twitteren op uw weblog om met reaguurders te chatten over uw buit).
Ik heb de afgelopen jaren gemerkt dat het meme ‘Darwin' zeer uiteenlopende reacties oproept, en dan heb ik het niet alleen over napruttelende fundamentalistische gelovigen. Daniel Dennett en Richard Dawkins verdedigen uw gedachtegoed met verve, maar een schrijver als David Quammen moet weinig van u hebben. Hij noemt u in zijn boek Het lied van de dodo (uitgeverij Atlas) ‘in het gunstigste geval' een zwakke, zelfzuchtige man die ten onrechte wordt bewonderd. Mede door deze aantijgingen heb ik vorig jaar uw biografie gelezen, een baksteen, geschreven door Adrian Desmond en James Moore (uitgeverij Nieuw Amsterdam).
Ik ben bioloog noch psycholoog, maar afgaande op dit boek moet ik constateren dat enige paradoxale, soms antipathieke trekjes u niet vreemd zijn. U had een afgrijselijk slechte gezondheid, maar voer bijna vijf jaar in een stinkend ongediertebootje over verre zeeën. U was een groot liefhebber van de natuur, maar doodde naar hartelust om het even welk dier er in uw blikveld kwam (in uw studententijd was u zelfs lid van een zogenoemde ‘Veelvraatclub' die tot doel had obscure diersoorten te eten). U was op het pathetische af statusgevoelig, maar durfde uiteindelijk na veel spindokterij toch uw schokkende theorie over de natuurlijke selectie te publiceren.
Desalniettemin waren er ook fragmenten in uw biografie die mij bijzonder raakten. Het indrukwekkendst was de passage over uw overleden 10-jarige dochter Annie, uw immer vrolijke, doch ziekelijke oogappel. In maart 1851 werd zij naar de kliniek gestuurd waar u zelf ook vaak was behandeld. Terwijl de regen tegen het raam sloeg en de hemel donderde (‘het machtige gebeier van de natuur') stierf het meisje in uw bijzijn.
‘O wist zij maar', schreef u een week na haar dood, ‘hoe teder wij nu en altijd haar lieve, vrolijke gezicht zullen blijven beminnen.' En aan uw broer verzuchtte u in een brief: ‘God weet dat wij nergens een glimp van troost kunnen bespeuren.' Dat laatste is een diep doorleefde, hartverscheurende meme.
Ronald Giphart
Afl. 3
2de brief aan Darwin van Maarten Frankenhuis
(Broek in Waterland; oud-directeur van Artis in Amsterdam ).
14 feb. 2009
Geachte heer Darwin,
Uw Duitse tijdgenoot Goethe heeft ooit uitgeroepen: ‘Eerst Napels zien en dan sterven!' Duidelijk blijkt hieruit dat de heer Goethe de Galápagos-eilanden nooit had bezocht, zoals schrijver dezes recent wel heeft gedaan.
Het was een haast religieuze ervaring om in uw voetsporen de archipel te mogen betreden. Wat voor een moslim de hadji naar Mekka is en voor een vrome katholiek een audiëntie bij de paus, zo voelde voor mij de ontmoeting met de Galápagos-eilanden en hun flora en fauna.
De indrukwekkende vulkanische eilanden, als gotische kathedralen oprijzend uit de Grote Stille Oceaan, ‘lavasculpturen' als heiligenbeelden en de unieke, paradijselijke dierenwereld moeten voor een gelovig mens - en u in het bijzonder - een emotionele ervaring zijn geweest. ‘Woest en Ledig' uit het bijbelboek Genesis was anderzijds soms wel zeer nabij.
Uw magistrale werk, On the Origin of Species, dat ik vanaf nu dan ook graag Het Nieuwste Testament zou willen noemen, is ook bij uw tweehonderdste geboortedag en sinds de publicatie 150 jaar geleden nog altijd een van de meest besproken boeken aller tijden. Het denkende deel der mensheid is blijvend vol bewondering voor uw standvastigheid en integriteit te midden van al het religieus geweld dat rondom u en uw briljante en baanbrekende levenswerk losbarstte.
Mijn tijdgenoten realiseren zich ten volle dat u met uzelf, uw naaste familie en de buitenwereld een titanenstrijd moet hebben gevoerd, omdat in uw tijd het Joods-christelijke scheppingsverhaal natuurlijk de enige en onaantastbare waarheid was. Een andere visie gold als pure blasfemie en had u tot een maatschappelijke paria kunnen maken. U had de moed dat risico voor lief te nemen. Het zal u goed doen te weten dat uw publicatie ook aanleiding gaf tot een wereldwijde golf van bijval en bewondering, die nog lang niet is weggeëbd.
Ik weet niet of het u blij maakt, maar het ongerepte creationisme uit Genesis lijkt zijn langste tijd te hebben gehad. Een nieuwe school van opportunistische gelovigen heeft geprobeerd God met uw evolutietheorie te verzoenen, maar gelukkig zijn de meeste van uw ‘volgelingen' wars van alle religieuze bemoeienis. Natuurlijk, er is absoluut niets mis met het bloemrijke ‘In den beginne...', maar in mijn beleving hebben godsdienst en wetenschap niets met elkaar van doen en zouden ze elkaar met rust en vooral in hun waarde moeten laten. De Bijbel is een verzameling overleveringen van bijzondere cultuurhistorische waarde, maar het is geen bron van fundamentele en wetenschappelijke natuurhistorische kennis.
De schepping uit het bijbelboek Genesis en uw evolutieleer bijten elkaar natuurlijk niet. Het prachtige scheppingsverhaal is een goddelijke openbaring voor de ene categorie gelovigen en een geloofsbelijdenis voor de andere. De evolutieleer is natuurlijke historie - wetenschap dus. Het is dan ook spijtig te moeten constateren dat een aantal gelovige wetenschappers zich, sinds het verschijnen van uw boek in 1859, volstrekt onnodig heeft lopen uitputten in het zoeken naar een synthese tussen de evolutieleer en Genesis. Op zoek naar hybriden tussen appels en kikkers.
Zo borrelde in de door twijfel geteisterde geesten van enkele gelovige wetenschappers het begrip intelligent design op. In essentie: het ontstaan van bepaalde eigenschappen van levende organismen kan alleen worden verklaard als het werk van een intelligente ‘ontwerper'. Aanhangers van deze leer stellen dat een proces van natuurlijke selectie nooit in staat is werkelijk complexe systemen en levensfuncties stap voor stap te laten ontstaan. In hun beleving moeten alle onderdelen eerst aanwezig zijn voordat er een selectief voordeel is.
Als voorbeelden worden doorgaans genoemd het ontstaan van het leven (waarover u zich overigens nooit heeft uitgelaten), het bewegingsmechanisme van zaadcelstaarten en trilharen, de cascade van bloedstollingsfactoren, de anatomie van het oog en de werking van het immuunsysteem.
Bepaald interessant om te weten voor u: met name in de laatste decennia is van diverse van deze voorbeelden geheel of gedeeltelijk aangetoond dat ze wel degelijk eenvoudiger voorgangers hebben gehad of in eenvoudiger vorm nog steeds bestaan. Men kan zich er blijkbaar niet mee verzoenen dat nog niet alles is ontdekt.
Jammer dat sommigen het nodig vinden op deze wijze het prachtige bijbelverhaal Genesis te ontkrachten. Waarom geen bewondering voor de God die duizenden jaren geleden de Bijbel aan zijn volk dicteerde en tevens u heeft geïnspireerd? Vernieuwers hebben het nu eenmaal niet gemakkelijk met de gevestigde orde. Daarin was Jezus u al voorgegaan. Vandaar de kwalificatie Het Nieuwste Testament voor uw spraakmakende meesterwerk over het ontstaan der soorten.
In diepe bewondering,
Maarten Frankenhuis
Afl. 2
1ste brief aan Darwin van Gerard 't Hooft (fysicus en Nobelprijswinnaar (1999) voor de natuurkunde. Hij is verbonden aan de Universiteit Utrecht).
7 feb. 2009
Geachte heer Darwin,
De redactie van De Volkskrant vroeg mij U deze brief te schrijven. Dat is raar, want U bent al lang dood, dus richt ik me ook maar tot de lezers van De Volkskrant. Laat ik dan maar met de deur in huis vallen. Ik vind Uw theorie veel belangrijker dan zo maar een verklaring van het ontstaan van soorten, en ik spreek ook liever niet meer van een "theorie", maar van een inzicht. Dit inzicht betreft niet alleen maar planten en dieren, maar ook, ja vooral ook, de mens zelf. Geen wonder dat de kerken zich tegen dit inzicht verzetten, want de mens blijkt nu wel iets heel anders te zijn dan "een zoon van God", of hoe ze dat ook maar willen zeggen. Onze missie op deze planeet is een totaal andere dan de meeste religies ons willen doen geloven, namelijk geen enkele.
En dus werd er in het lesmateriaal dat ik destijds kreeg bij de biologielessen op school, met geen woord gerept over "evolutie". Mijn biologielerares deed weliswaar pogingen om die omissie te repareren, maar ook zij had er eigenlijk maar weinig van begrepen. "De soort wil zichzelf in stand houden", vertelde ze, maar ook: "de soorten willen evolueren tot nieuwe soorten". Waarom willen ze dat alles? Dat zei ze er niet bij. Eigenlijk werd mij dat pas echt duidelijk uiteengezet in de boeken van Richard Dawkins, die ik iedereen kan aanraden.
Natuurlijke selectie, dat was het mechanisme van de evolutie, zo stelde U. Daar is Dawkins het helemaal mee eens, maar hij gaat veel verder. Hij kan veel nauwkeuriger de fysische wetten van dit mechanisme aangeven, door te stellen dat de informatie door ‘genen' wordt doorgegeven. Deze genen zitten in onze chromosomen, en kunnen worden uitgewisseld. Je kunt dan, tot op zekere hoogte, gewoon uitrekenen hoe efficient verschillende eigenschappen aan het nageslacht worden doorgegeven, en de biologen kunnen waarnemingen doen om uit te zoeken hoe goed die berekeningen kloppen.
En zulke berekeningen kun je dus ook op de mensheid toepassen. Je krijgt dan heel ontnuchterende inzichten die niet alleen onze lichamelijke kenmerken verklaren, maar ook ons karakter, inclusief al onze kwalijke trekjes. Die zitten in onze genen. Een opmerkelijk voorbeeld zie je regelmatig in de nieuwsmedia, als ze de gruwelijkheden beschrijven waar mensen toe in staat zijn wanneer ze oorlog voeren. Legers trekken door dorpen van de overwonnen vijand; de mannen worden er gedood en de vrouwen verkracht. Iedereen die niet direkt de spanningen, angsten en ontberingen van de strijd zelf ondervonden heeft, spreekt schande van dit beestachtige gedrag.
Natuurlijk is het verschrikkelijk, maar men wil kennelijk ook niet weten dat dit gedrag in onze genen zit, dat door een evident natuurlijk selectiemechanisme is ontstaan. We moeten dus wel beseffen dat dit een natuurwet is, en de natuurwetten maken geen onderscheid tussen goed en kwaad. Wij mensen maken wel onderscheid tussen goed en kwaad, en dus willen we de effecten van dit soort akelige natuurwetten zo veel mogelijk beteugelen, maar dan helpt het wel heel veel als we de oorzaken ervan goed begrijpen.
Zelfs sommige biologen hebben nog niet goed het mechanisme van de evolutie begrepen. Een ontstellend voorbeeld daarvan zag ik enige tijd geleden in een TV programma, waar het publiek vragen mocht stellen aan wetenschappers. Iemand uit het publiek vroeg toen: "Waarom hebben mannen tepels?". Een buitengewoon interessante vraag, die aan een biologe werd voorgelegd. "Nou", zei deze biologe, "het komt wel eens voor dat een man een kind moet zogen. Als ze goed hun best doen lukt dat wel eens!" Allemachtig, meneer Darwin, wat vindt U van die kwatsch? Hebt U ooit gehoord van een man die daar in slaagde? Ik wil best geloven dat de natuur soms rare uitwassen laat zien, en ik vind het denkbaar dat heel incidenteel een man met wat veel borstaanleg wel eens melk zou kunnen produceren, maar hangt het voortbestaan van de mensheid van zulke uitzonderlijke gebeurtenissen af? Moeten daarom alle mannen tepels hebben? Geldt dit voor alle andere zoogdieren ook?
Is hier natuurlijke selectie aan het werk? Natuurlijk niet, en ik denk dat de werkelijke verklaring van die mannelijke tepels veel interessanter is, want hier krijgen we iets te zien van het fysische mechanisme van de overerving. Wij mannen dragen ook de genen die voor vrouwen bedoeld zijn. Wij hebben tepels omdat onze vrouwelijke wederhelften die nodig hebben. Een "intelligente designer" zou onmiddellijk een vlakgummetje gepakt hebben en die overbodige mannelijke tepels helemaal hebben uitgewist, want hij zou zich schamen voor zo'n rare fout. De natuurwetten echter kennen geen schaamte. Die tepels doen ons absoluut geen kwaad en dus blijven ze gewoon zitten.
Een soortgelijke overweging betreft de tenen aan onze voeten. Waarom hebben wij vijf prominente tenen aan iedere voet? Ieder ander wandelend wezen heeft aan twee of drie uitsteeksels genoeg. Waarom hebben wij er vijf? Ik denk, meneer Darwin, dat dit ook te maken heeft met het mechanisme van de overerving. Wij hebben vijf tenen omdat voor ons die vijf vingers aan onze handen zo belangrijk zijn! Wellicht zijn er genen die nauwelijks onderscheid kunnen maken tussen handen en voeten. Ik vind dit een verschrikkelijk interessante gedachte die ik graag aan echt deskundige biologen zou willen voorleggen.
U, meneer Darwin, duidde als eerste op een echt fysisch mechanisme voor het evolutieproces. Zelfs vandaag nog lijkt het alsof biologen weinig oog hebben voor het causaliteitsbeginsel. Ik ontmoet ook nu nog biologen die menen te kunnen constateren dat heel soms tòch een aangeleerde eigenschap kan worden doorgegeven aan het nageslacht. Die lui snap ik niet, want als fysicus kan ik het mechanisme daarvan absoluut niet begrijpen. "Wat je kunt aanleren is welke genen je gebruikt en welke niet", vertelde men mij, "en dat vermogen kun je aan je nageslacht doorgeven". Maar ook daar snap ik niets van. Volgens mij verschuif je de moeilijkheid dan alleen maar. Uw verklaring, survival of the fittest, snap ik wel. U was Uw tijd dus méér dan 150 jaar vooruit! Alleen bestaan er ook eigenschappen die aan de fysica van de erfelijkheid zijn toe te schrijven en niet aan natuurlijke selectie.
Wat de mens betreft is er nog een heel interessante vraag: Hoe gaat dat nu verder met de evolutie, meneer Darwin? Zal de mensheid zich in meerdere soorten splitsen? Onlangs voorspelde een bioloog dat er een mensensoort zal ontstaan met grote, lenige en goed uitziende individuen, en een tweede soort van meer gedrongen onderkruipsels. Hier geloof ik dus niets van. Daar is de mens veel te promiscu voor. Soortenvorming, speciatie, treedt pas op als diverse groepen een hele lange tijd niet of moeilijk kunnen mengen. Misschien gaan er in de verre toekomst mensen op de Maan wonen, of op Mars. Zij zullen zich aan een totaal andere omgeving moeten aanpassen. Misschien worden dat dan wel andere soorten!
Zal de mensheid steeds intelligenter worden? Mag ik eens raden? Dan zeg ik nee. Er vindt geen selectie meer plaats in die zin. De grootste ploert vermenigvuldigt zichzelf beter dan een veel intelligentere intellectueel. Dus we blijven dom, en worden zelfs dommer, als de onophoudelijke reeks onderwijshervormingen door gaat. We blijven ook religieus, want de meeste godsdiensten dringen aan op het hebben van veel kroost. Ze prediken tegen de evolutietheorie, maar maken wel gebruik van natuurlijke selectie! Dawkins wond zich hier erg over op en schreef er hele boeken over. Het zal niet helpen vrees ik, meneer Darwin. In plaats van onze hersenen zullen onze seksorganen steeds groter worden. Evolutie. Je kunt er niets tegen doen.
Gerard 't Hooft, Utrecht
Afl. 1
M.v.g. G. Nevenzel.
Overzicht van onderwerpen.