• Maarten Keulemans (2008). Bijna dood.
    Volkskrant Katern: Kennis van 27 sep. p. 3.

  • Niki Korteweg (2008). De bijna-dood illusie.
    NWT jrg. 76, nr. 5, mei 2008. p. 22-30.
    Beduidend uitvoeriger dan het hieronder vermelde artikel van Dick Swaab.

  • Dick Swaab (2008). Bijna-dood kan niet.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 29 mrt. p. 15.

  • Dick Swaab (2008). De week is in de urine.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 5 apr. p. 21.

  • Dick Swaab (2008). Agressief de buik uit.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 10 mei. p. 17.

  • Dick Swaab (2008). Geneesgebed.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 13 juli. p. 9.

  • Dick Swaab (2008). Man/Vrouw.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 19 juli. p. 9.

  • Dick Swaab (2008). Freuds gelijk.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 2 aug. p. 9.

  • Dick Swaab (2008). Olympische seksen.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 9 aug. p. 11.

  • Dick Swaab (2008). Hersenstimulatie.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 31 aug. p. 9.

  • Dick Swaab (2008). Denken en geloven.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 27 sep. p. 19.

  • Dick Swaab (2008). Zelf je arm afzagen.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 11 okt. p. 15.

  • Dick Swaab (2008). Aangeboren.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 19 okt. p. 19.

  • Dick Swaab (2008). Puberhoofd.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 8 nov. p. 15.

  • Dick Swaab (2008). Puberhoofd (2).
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 15 nov. p. 11.

  • Dick Swaab (2008). Gelukkig.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 29 nov. p. 13.

  • Dick Swaab (2009). De mens in het beest.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 31 jan. p. 13.

  • Dick Swaab (2009). Goed gedrag.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 15 feb. p. 21.

  • Dick Swaab (2009). Hersenmoraal.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 28 feb. p. 19.

  • Dick Swaab (2009). Weer baby.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 14 mrt p. 15.

  • Dick Swaab (2009). Veelplassers.
    NRC Handelsblad Katern: Zaterdag & Cetera van 28 mrt p. 13.


Bijna-dood kan niet

Hersenonderzoek geeft een goede verklaring voor alle aspecten van een
bijna-dood-ervaring.
Daar is niks mystieks aan.

Iedereen weet na alle publiciteit rond het boek van de cardioloog Van Lommel wel wat bijna-dood-ervaringen (BDE) zijn. Ze ontstaan als ons brein tekort aan zuurstof krijgt, bij heftige angst of door chemische stoffen.
Twintig procent van de mensen vertelt na een hartstilstand dat ze een gevoel van vrede en rust kregen, dat de pijn verdween. Soms krijgt men het gevoel uit het eigen lichaam te treden en zichzelf te zien liggen. Ook kan men vanuit een donkere ruimte met hoge snelheid een tunnel in gaan met aan het einde een helder licht.
Soms ziet men overleden vrienden en familieleden terug of een bekende religieuze figuur, en men kan zijn eigen leven aan zich voorbij zien flitsen. En dat alles gebeurt in minder dan een minuut.

Van Lommels verdienste is dat hij in 2001 in de Lancet gedetailleerd heeft beschreven wat mensen tijdens een BDE zeggen meegemaakt te hebben, waardoor dit fenomeen bespreekbaar is geworden in de medische wereld.
BDE maakt echter op veel mensen zo'n overweldigende indruk dat ze helemaal niet geïnteresseerd zijn in verklaringen voor deze fenomenen vanuit het hersenonderzoek. Ze denken een kijkje in het hiernamaals gekregen te hebben en houden zich voor de rest van hun leven liever met spirituele en religieuze zaken bezig.

Helaas laat Van Lommel zich door het geloof van zijn patiënten in paranormale verklaringen voor BDE meeslepen door met pseudowetenschappelijke interpretaties te komen, en dat slaat aan, want het boek verkoopt fantastisch.
Hij wijst categorisch elke neurobiologische verklaring van BDE af en komt met een theorie die niet alleen BDE, maar alle spirituele en paranormale verschijnselen in één klap verklaart, inclusief voorspellende dromen, reïncarnatie, waarnemingen op grote afstand, en het laten bewegen van voorwerpen met denkkracht.
Volgens hem wordt het bewustzijn niet geproduceerd door de hersenen zoals wij, "kortzichtige, materialistische, reductionistische hersenonderzoekers", denken. Nee, volgens Van Lommel is het bewustzijn "overal in het universum aanwezig" en wordt het door de hersenen ontvangen "zoals een radio of een TV een programma ontvangt".

Volgens Van Lommel zouden gedachten ook geen materiële basis hebben. Hij weet blijkbaar niets van de recente experimenten die het tegendeel aantonen.
Iemand met een geamputeerde arm, kan met zijn gedachten via apparatuur die de elektrische activiteit van zenuwcellen registreert een computermuis of een kunstarm aansturen.
De 'radio' (de hersenen) maakt dus het programma, precies omgekeerd aan Van Lommel's overtuiging.

Van Lommel zegt dat zijn spirituele theorie noodzakelijk is omdat er voor ons langetermijngeheugen niet voldoende opslagcapaciteit zou zijn in ons brein.
Dit is onzin. Van Lommel lijkt niet te beseffen dat Eric Kandell in 2000 de Nobelprijs heeft ontvangen voor het beschrijven van hoe het korte- en langetermijngeheugen worden gevormd op moleculair niveau.
Ook voor onze embryonale ontwikkeling en afweerreacties zou er volgens Van Lommel te weinig informatie in het organisme aanwezig zijn. Volgens hem zou al die informatie in het universum opgeslagen liggen.
Weer lijkt Van Lommel niet te weten dat er in 1995 een Nobelprijs is gegeven voor de ontdekking van genen die betrokken zijn bij de vroege embryonale ontwikkeling terwijl in 1987 Tonegawa de Nobelprijs heeft ontvangen voor de ontdekking hoe ons lichaam de enorme diversiteit aan antilichamen produceert.
Als klapstuk zou volgens Van Lommel ook het DNA niet de drager van erfelijke informatie zijn, maar slechts de ontvanger van deze informatie uit het bewustzijn in het universum.
Niemand kan serieus nemen dat ook Watson en Crick in 1962 onterecht de Nobelprijs hebben ontvangen voor de ontcijfering van de genetische code van het DNA.
Het van tafel vegen van vier Nobelprijzen zonder één wetenschappelijk argument vormt het definitieve einde van de wetenschappelijke aspiraties van dit boek. Het is dus zeer terecht in een Hervormde Kerk te Velp ter doop gehouden en niet in een universitaire instelling.

Herhaaldelijk beweert Van Lommel dat een BDE niet kan berusten op zuurstoftekort van de hersenen, want, zegt hij, dan zou iedereen bij een hartstilstand een BDE moeten hebben gehad.
Hij vergeet echter dat door een wat langer durend zuurstoftekort het geheugen beschadigt en je je een BDE niet meer kan herinneren.
Ook blijkt uit Van Lommel's studie dat sommige mensen nu eenmaal gevoeliger zijn voor het (terug)krijgen van een BDE dan anderen. Dat zuurstoftekort een BDE zou veroorzaken, wordt door Van Lommel ook verworpen omdat heftige stress hetzelfde induceert.
Het stresshormoon cortisol en de reactie van de stresssystemen in de hersenen zelf kunnen de veranderde werking van de hersenen onder die omstandigheden echter prima verklaren.
Hoe weet Van Lommel eigenlijk zo zeker dat alle hersenactiviteit bij bewusteloosheid verdwenen is? Het EEG meet alleen de activiteit van het bovenste deel van de hersenschors.
Bovendien is bij een hartstilstand de tijd tussen het normale functioneren van de hersenen en de bewusteloosheid voldoende voor het optreden van een BDE, zowel voor als na het optreden van de bewusteloosheid. Dat is dezelfde tijd waarin Dostojewski zijn "eindeloze" ervaringen had gedurende een aanval van temporaalkwab (= slaapkwab) epilepsie.
Voor de mogelijkheid dat een BDE kan optreden tijdens het bijkomen uit een bewusteloosheid pleit dat mensen voor hun gevoel soms terugfloepen in hun lichaam op het moment dat de reanimatie is geslaagd.

Voor elk aspect van de BDE is een goede verklaring vanuit het hersenonderzoek. Een uittredingservaring is op te wekken door stimulatie van de temporaalkwab die zeer gevoelig is voor zuurstoftekort.
Als hier de verwerking van de informatie uit de spieren, het evenwichtszintuig en van het zien wordt verstoord, dan krijg je het gevoel uitje lichaam te treden en te zweven.
Door stimulatie van de hypothalamus kun je gebeurtenissen van 30 jaren geleden herbeleven alsof je leven aan je voorbij flitst.
Het gevoel van vrede en rust en het verdwijnen van pijn bij een BDE wordt veroorzaakt door het vrijkomen van opiaatachtige stoffen en het zien van een tunnel berust op een verminderde doorbloeding van de oogbol.

Van Lommel is natuurlijk vrij om spitiruele theorieën te poneren. Zijn ideeën zijn ook niet nieuw. Ze bestonden al duizenden jaren geleden in vele culturen, mystieke bewegingen en godsdiensten. Hij moet de mensen echter niet voor de gek houden met een ondertitel die een "wetenschappelijke visie op de BDE" aankondigt.
Wat bovendien onacceptabel is, is dat hij als arts mensen angstig maakt voor het ter beschikking stellen van hun organen voor transplantatie.
Het is verbijsterend dat hij de kletsverhalen waarbij de ontvanger van het getransplanteerde orgaan karaktereigenschappen van de donor mee zou krijgen, als waarheden brengt.
Van Lommel zegt weliswaar in principe niet tegen orgaantransplantatie te zijn, maar maakt intussen potentiële donoren en hun familie onnodig angstig.

Er wordt in diverse ziekenhuizen geprobeerd om bewijzen te verzamelen voor het uit het lichaam treden tijdens een BDE. Hoog op kasten zijn 'codes' neergelegd, maar zoals verwacht, hebben 'uitgetreden' patiënten niet kunnen vertellen wat er boven op de kast lag.
Alles bij elkaar is er dus geen enkele reden om BDE te zien als bewijs voor waarnemen buiten de hersenen om, of als bewijs iets te hebben meegemaakt van een leven na de dood.
In het hiernamaals zijn die patiënten nooit geweest.
Bijna-dood is niet hetzelfde als dood, net zoals bijna zwanger niet hetzelfde is als zwanger.

Dick Swaab

Dick Swaab is hoogleraar in de neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij is verbonden aan het Nederlands instituut voor Neurowetenschappen.

Reactie en vragen kunt u sturen naar: Zbrieven@nrc.nl


Swaab over hersenen

De week is in de urine

Mij werd gevraagd in een wekelijkse column vragen te behandelen over onze hersenen. Waarom leeft de hele wereld eigenlijk in periodes van een week?

Volgens de Bijbel heeft God de aarde in 6 dagen geschapen en heeft hij de zevende dag gerust van al dat werk. Afgezien van het gevoel dat hij voor het scheppen van de mens wel een dagje meer had uit mogen uittrekken, kan men zich afvragen of wij een week van 7 dagen hebben omdat volgens de Bijbel de schepping 7 dagen duurde, of duurde het scheppingsverhaal 7 dagen omdat we een ritme van 7 dagen hebben.

Alle levende wezens, van eencelligen tot en met de mens, dragen uit de miljarden jaren van evolutie biologische ritmes met zich mee, zodat ze zich kunnen voorbereiden op de regelmatig terugkerende veranderingen op aarde.

De biologische klok in onze hersenen heeft een ritme van ongeveer 24 uur dat ons waarschuwde dat het binnenkort weer donker zou worden, zodat we op tijd naar de veiligheid van de grot terug konden. Deze klok bereidt ons lichaam aan het einde van de nacht weer voor op de activiteit die een paar uur later zal beginnen.

In het dag-nachtritme van onze biologische klok wordt de omwenteling van de aarde gereflecteerd. Deze klok in de hersenen heeft ook een jaarritme gebaseerd op de omwenteling van de aarde om de zon. Het jaarritme was ons behulpzaam bij de inschatting wanneer we moesten zaaien, oogsten of de voorbereidingen voor de winter moesten treffen. Ook het ritme van de maan lijken we geïnternaliseerd te hebben, zoals blijkt uitde maandcyclus van de vrouw.

Zouden we ook een biologische klok met een weekritme hebben? Weekritmes zijn inderdaad aanwezig in concentraties van stoffen in ons bloed en urine. De hoogte van de bloeddruk fluctueert met het ritme van de week. Het aantal hartinfarcten, herseninfarcten, suïcides en geboortes ook. Op maandag zijn er meer geboortes dan in het weekeinde.
Maar deze weekfluctuaties zouden opgelegd kunnen zijn door het wekelijkse ritme in onze sociale activiteiten in plaats van door een biologische klok met een weekritme.

Voor het bestaan van een biologisch weekritme pleiten de gegevens van een onderzoeker die 15 (!) jaar lang hormoonspiegels in zijn eigen urine mat. De schommelingen hadden gedurende drie jaar een ritme van ongeveer een week, maar liepen uit de pas met de werkweek.

Zo'n 'vrij lopend' ritme wijst op de aanwezigheid van een biologische klok met een eigen periode van ongeveer een week.
Mensen die 100 dagen lang onder constante omstandigheden in een grot verbleven vertoonden, ook een ritme van ongeveer een week.
Ook is er een insect, Folsomia candida, dat met het wekelijkse eileggedrag doorging onder omstandigheden van constante duisternis.
Dit alles pleit tegen de kalenderweek als trigger voor de wekelijkse biologische schommelingen.
Het sterkste argument voor een biologisch ritme van een week komt echter van fossielen van voorlopers van de mens, die in Oost-Afrika zijn gevonden.
In schedel nummer 1.500, de 'Turkanajongen', werden twee soorten microscopisch kleine lijntjes op het tandglazuur ontdekt: één met een periodiciteit van een dag en één met een periodiciteit van ongeveer een week. Bij deze fossiele hominiden, bleek het tand-emaille zich dus 6 dagen lang lijntje voor lijntje in een vast tempo ontwikkeld te hebben, en de zevende dag met een andere snelheid. Dit blijkt ook voor andere primaten te gelden.

Er is geopperd dat de basis voor deze periodiciteit van ongeveer een week een fluctuatie in de straling van de zon zou zijn, maar dat wordt tegengesproken door goede sterrenkundigen. Veel waarschijnlijker is, dat ons weekritme samenhangt met de periode in de evolutie dat de stap gemaakt werd vanuit de zee naar het land en aan de stranden naar voedsel werd gezocht. De wekelijkse afwisseling tussen springtij en doodtij door het samenspel van de maan en de zon zal voor hen die aan de kust aan het foerageren waren, grote gevolgen hebben gehad, zowel voor de hoeveelheid als de samenstelling van het voedsel.

Maar wat ook de basis van dit ritme is, 3.6 tot 3.8 miljoen jaar voordat de Bijbel werd geschreven, miljoenen jaren voor onze maatschappelijke week ontstond, was er al een biologische week. Mogelijk was dit biologisch ritme ook de basis om te denken dat God zijn scheppingswerk in een week had verricht en niet in 8 of 9 dagen, laat staan in 4,5 miljard jaar.

Dick Swaab


Swaab over hersenen

Aggressief de buik uit

Waarom is de ene mens agressiever dan de ander?
Al in de baarmoeder wordt het latere gedrag van een kind beïnvloed.

De mens is een agressieve diersoort, net als de chimpansee. We hebben niet voor niets gemeenschappelijke voorouders. In de jaren 1960-80 was er een universeel geloof inde maakbaarheid van de mens. Geef iedereen een goede leefomgeving, en alle agressie en criminaliteit zou van de aardbodem verdwijnen. Iemand die dat idee nader wilde onderzoeken, zoals Wouter Buikhuisen, werd neergesabeld. Nu er weer nagedacht mag worden over de biologische achtergronden van ons gedrag, mag er ook weer gekeken worden naar de vraag waarom de ene persoon agressiever is dan de ander, en de ene eerder met justitie in aanraking kan komen dan de ander.

Jongetjes zijn agressiever dan meisjes. Dat is al vastgelegd in de baarmoeder voor de rest van ons leven. De piek in het manlijke hormoon testosteron, die jongetjes zelf produceren halverwege de zwangerschap, maakt ze voor de rest van hun leven agressiever. Meisjes met een bijnierafwijking waardoor ze voor de geboorte veel testosteron produceren, zijn later ook agressiever. En medicijnen die op hormonen lijken, kunnen tijdens de zwangerschap het agressieniveau zowel bij jongetjes als bij meisjes verhogen.

Sommige kinderen zijn echter duidelijk agressiever dan anderen, en dat kan leiden tot een delict. 72 % van de jeugdige delinquenten zit in de gevangenis voor een agressief delict. Bij deze delinquenten worden er opvallend vaak psychiatrische stoornissen gevonden, bij mannelijke adolescenten die gevangen zaten zelfs in 90% van de gevallen.
Behalve hun asociaal gedrag is er vaak sprake van misbruik van verslavende stoffen, psychosen en ADHD. Genetische factoren spelen hierbij een belangrijke rol, zoals blijkt uit tweelingstudies. Het gaat om kleine variaties in het DNA (polymorfismen) van genen die betrokken zijn bij de productie of afbraak van chemische boodschappers in de hersenen. Kleine variaties in het gen voor eiwitten die chemische boodschappers in de hersenen afbreken, kunnen leiden tot meer agressie, alcoholisme en agressieve zelfmoorden.
Een verminderde activiteit van de chemische boodschapper serotonine gaat gepaard met meer agressie, impulsiviteit en antisociaal gedrag. Bij Chinese mannen is er een kleine vatiatie in een gen gevonden dat betrokken is bij de werking van serotonine, die gepaard gaat met extreem gewelddadige criminaliteit, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslaving aan alcohol of andere middelen. Een andere variant van hetzelfde eiwit geeft meer kans op borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij ook veel impulsiviteit en agressie voorkomt. Onze genetische achtergrond kan dus in belangrijke mate bijdragen aan ons agressieve en criminele gedrag later.
De stellige mededeling van de Intelligent Design-aanhanger Jitse van der Meer: "Directe genetische effecten op moreel gedrag zijn niet bekend", kunnen we dus gevoeglijk naast ons neer leggen.

Ook de voeding in de baarmoeder beïnvloedt het agressieniveau later. Mannen die voor hun geboorte waren blootgesteld aan ernstige ondervoeding van hun moeder tijdens de hongerwinter van 1944-45 in Nederland hadden op het moment van hun militaire dienstkeuring 2,5 maal meer kans op een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Ondervoeding in de baarmoeder komt in onze welvaartsmaatschappij nog steeds voor, maar dan door een slecht werkende placenta. Roken, alcohol en cannabisgebruik van de zwangere moeder geeft een hoger risico op impulsief gedrag en ADHD van het kind. In combinatie met de genetische achtergrond van het kind geeft het roken van de moeder tijdens de zwangerschap 9 maal meer kans op ADHD bij het kind. En ADHD gaat gepaard met meer agressiviteit en een grotere kans om met justitie in aanraking te komen.

Net zoals de mate van agressie al voor een belangrijk deel in de baarmoeder voor de rest van ons leven is vastgelegd, geldt dat ook voor vele andere van onze karaktertrekken. Dit is geen nieuw concept, het was alleen maar een tijdelijk taboe om er over te praten in onze maakbare maatschappij.
Charles Darwin (1809-1882) schrijft al in zijn autobiografie: "Ik ben het geheel met Francis Galton (dat was zijn neef) eens dat opvoeding en omgeving slechts een geringe invloed op de mens uitoefenen, en dat de meeste van onze eigenschappen aangeboren zijn".
Dat brengt de mogelijke invloed van ouders en de vele goedwillende opvoedende instanties tot de juiste proporties terug.

Dick Swaab

 


Swaab over hersenen

Geneesgebed

Bidden voor een ander heeft vooral effect op degene die bidt.
Maar een gebed doen voor een hartpatiënt kan slecht uitpakken.

Sir Francis Galton (1822-1911), een neef van Darwin, heeft als eerste statistisch gekeken naar de effectiviteit van bidden. Hij vond dat het dagelijkse 'God save the King/Queen' uit de mond van vele Engelsen de levensduur van de vorsten niet had verlengd. En hoewel er voor de veiligheid van de scheepsreizen van missionarissen en pelgrims veel werd gebeden, bleken deze schepen niet minder vaak te vergaan.

Veel recente studies lieten geen effect van bidden zien op leukemie, reuma of nierdialysepatiënten. Bidden voor de patiënt via een koptelefoon tijdens de narcose bij openhartchirurgie had ook geen effect. Er zijn wel publicaties die een effect van bidden claimen, maar die hebben in de proefopzet fundamentele fouten. Op een hartbewakingsafdeling waar voor patiënten gebeden werd, bleek de secretaresse die de patiënten indeelde ook de resultaten te scoren (ongeblindeerd onderzoek), of was de groep waarvoor werd gebeden bij het begin al wat gezonder (selectie).

Een combinatie van veertien goede studies leidde in 2006 tot de conclusie dat er geen effect was van het bidden voor genezing voor anderen. Maar er is wel een grote, goed gecontroleerde, studie die een schadelijk effect vond van bidden voor hartpatiënten. Het betrof een groep van 604 patiënten die een coronaire bypassoperatie kregen en in drie groepen werden verdeeld. Zonder dat ze wisten voor wie, werd er voor groep 1 gebeden en voor groep 2 niet. Er was geen verschil in het aantal complicaties. Groep 3 wist dat er voor hen werd gebeden. Tot ieders verbazing had deze groep het hoogste percentage complicaties. Je kunt er over speculeren of de patiënten die te horen kregen dat er zeker voor hen gebeden zou worden, dachten dat ze er dan wel ernstig aan toe zouden zijn.
Een andere studie liet zien dat hoe meer psychiattische symptomen patiënten hadden, hoe meer zij baden. Maar dit waren waarschijnlijk mensen die wanhopig hulp zochten voor hun psychische problemen. Hoe dan ook, er is nog nooit een voor iedereen overtuigend effect aangetoond van het bidden voor anderen. En er is bijvoorbeeld nog nooit iemand geweest die na een gebed zijn geamputeerde ledemaat zag aangroeien.

 

Ondanks de negatieve literatuur over de effectiviteit van bidden is er bij de grote massa geen spoor van twijfel.
82% van de Amerikanen gelooft dat bidden ernstige ziekte kan genezen,
73% gelooft dat bidden voor anderen een ziekte kan genezen en
64% wil dat artsen voor hen bidden.
Waarom gelooft de meerderheid in de effectiviteit van bidden, terwijl onderzoek daar geen steun voor geeft?
Ik denk omdat mensen die regelmatig bidden zich daar zelf prettig bij voelen. Het brengt bij gelovigen een ontspanningsrespons teweeg met een daling van het stresshormoon cortisol in het bloed.
Bidden voor een ander doe je dus vooral ter ontspanning van jezelf.

Dat idee is niet nieuw. Spinoza zag de zin van een vraaggebed al niet in, omdat hij niet in een persoonlijke God geloofde die van bovenaf op een gebed reageert. Hij zag het gebed wel als een middel tot concentratie en meditatie. Je kunt inderdaad hetzelfde bereiken met yoga-oefeningen, mediteren of door naar je favoriete muziek te luisteren.

Overigens zit er een aantal unieke methodologische haken en ogen aan onderzoek naar de effectiviteit van bidden.
Soms werd alleen de voornaam gegeven van degene voor wie gebeden moest worden, soms alleen een foto.
Zou dat voldoende zijn voor God om de betreffende persoon te identificeren?

Hoe voorkom je dat er voor mensen in de controlegroep gebeden wordt?
Veel mensen bidden al voor een partner, vriend of kennis in het ziekenhuis.
Men kan zich bovendien, ook als gelovige, afvragen of God wel naar iedereen luistert die bidt en of hij wel bereid en in staat is om in zaken van gewone mensen in te grijpen.

Men kan zich als gelovige ook afvragen of Gods wegen een legitiem onderwerp van studie mogen zijn en of God zichzelf wel laat testen.

Als je al deze methodologische problemen overdenkt, is de enige manier om de vraag te beantwoorden of bidden voor een ander effectief is, het doen van een goed gecontroleerde dierexperimentele studie.
Die ben ik nog niet tegengekomen.


Swaab over hersenen

Man/Vrouw

De drang om van geslacht te veranderen is niet psychotisch, maar aangeboren.

Transseksuelen hebben de overtuiging geboren te zijn in het lichaam van het andere geslacht en hebben er alles voor over om van geslacht te veranderen.
Dit gebeurt stapsgewijs door eerst in de sociale rol van het andere geslacht te gaan leven en hormonen te krijgen en vervolgens een serie ingrijpende operaties te ondergaan waarvan toch maar 0,4 procent later spijt heeft.
Het genderteam van het VU Medisch Centrum (VUmc) speelt hierbij al vele jaren een voortrekkersrol, eerst onder leiding van de pionier professor Louis Gooren en nu van professor Peggy Cohen-Kettenis. Dit is bijzonder, omdat de Bijbel, waarop het VUmc zich baseert, in Deuteronomium 22:5-6 stelt: 'Een vrouw zal geen manskleren dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel'.

Man-naar-vrouw (MnV) transseksualiteit komt voor bij 1 op de 10.000 mensen, en vrouw-naar-man (VnM) transseksualiteit bij 1 op de 30.000. Genderproblemen komen vaak vroeg in de ontwikkeling al tot uiting. Moeders vertellen dat vanaf het moment dat hun zoontje kon praten, hij zijn moeders kleding en schoenen aantrok, hij uitsluitend geïnteresseerd was in meisjesspeelgoed en voornamelijk met meisjes speelde. Maar niet alle kinderen met genderproblemen willen later van geslacht veranderen. Zo nodig wordt de puberteit nog wat uitgesteld met behulp van een hormonale remmer om wat extra tijd te winnen voor de beslissing al dan niet het behandeltraject in te gaan.

Alle gegevens wijzen erop dat genderproblemen al in de baarmoeder ontstaan. Er zijn kleine veranderingen gevonden in genen die betrokken zijn bij de werking van hormonen op de hersenontwikkeling, die de kans op transseksualiteit vergroten. Ook abnormale hormoonspiegels van het kind in de baarmoeder en geneesmiddelen die de moeder tijdens de zwangerschap neemt en die de afbraak van geslachtshormonen verstoren, kunnen de kans op transseksualiteit vergroten. De seksuele differentiatie van onze geslachtsorganen vindt plaats in de eerste maanden van de zwangerschap en de seksuele differentiatie van de hersenen in de tweede helft van de zwangerschap. Daar deze twee processen in een andere periode plaatsvinden, is de theorie dat bij transseksualiteit deze processen onafhankelijk van elkaar beïnvloed zijn. Als dat zo is dan zou men bij MnV transseksuelen vrouwelijke structuren in mannelijke hersenen verwachten en bij VnM transseksuelen het omgekeerde.

In 1995 hebben wij inderdaad zo'n omkering van het geslachtsverschil gepubliceerd in Nature. Dit betrof de Bed Nucleus van de Stria Terminalis (BSTc), een hersenstructuurtje dat betrokken is bij het seksuele gedrag. De BSTc is bij mannen 2 maal zo groot en bevat 2 maal zoveel neuronen als bij vrouwen. Bij MnV transseksuelen vonden we een vrouwelijke BSTc. De ene VnM transseksueel die we konden bestuderen had inderdaad een mannelijke BSTc. Wij konden uitsluiten dat de omkering van het geslachtsverschil bij transseksuelen veroorzaakt werd door veranderde hormoonspiegels in de volwassenheid. De omkering moet dus tijdens de ontwikkeling zijn ontstaan.

Als je eens iets echt interessants publiceert, is het aardigste dat je meeste collega's zeggen: 'Dit moet eerst nog maar eens door een onafhankelijke groep bevestigd worden'. Dat kan wel even duren, want het heeft mij 20 jaar gekost om dat hersenmateriaal te verzamelen. Daarom was ik heel blij dat de groep van Ivanka Savic in Stockholm vorig jaar een studie met functionele hersenscanning bij levende MnV transseksuelen publiceerde. Zij waren nog niet geopereerd en hadden nog geen hormonen gekregen. Ze gaf als stimulus manlijke en vrouwelijke feromonen, reukstoffen die je niet bewust ruikt. Deze veroorzaakten verschillende stimulatiepatronen in de hypothalamus en andere hersengebieden bij controlemannen en -vrouwen. Het stimulatiepatroon bij MnV transseksuelen lag tussen dat van mannen en vrouwen in.

Vorig jaar kwam Ramachandran met een interessante hypothese en voorlopige resultaten over transseksualiteit. Zijn idee is dat bij MnV transseksuelen de representatie van de penis op de hersenschors zou ontbreken en bij VnM transseksuelen het gebied voor de borsten tijdens de ontwikkeling niet op de hersenschors aangelegd zou zijn, en dat ze daarom die organen niet als 'eigen' herkenden en kwijt wilden. Alles wijst er dus op dat tijdens de vroege ontwikkeling de seksuele differentiatie van de hersenen bij transseksuelen atypisch is verlopen, en niet dat ze 'simpelweg' psychotisch zijn, zoals een Lim- burgse psychiater nog recentelijk durfde te beweren.


Swaab over hersenen

Freuds gelijk

Hersenafwijkingen zijn meestal niet het gevolg,
maar de oorzaak van een moeilijke baring.

Een moeilijke geboorte krijgt in één op de drie gevallen onterecht de schuld van een gestoorde hersenfunctie van het kind later. De hersenafwijkingen, zoals geestelijke achterstand en spasticiteit, zijn vaak al lang voor de geboorte in de baarmoeder ontstaan.

In 1862 beschreef William John Little in Londen voor het eerst 47 spastische kinderen. Littles overtuiging, dat de oorzaak van spasticiteit een geboortetrauma zou zijn, klinkt nog steeds door. Dat geldt vreemd genoeg niet voor de tegenovergestelde mening van Sigmund Freud, die na een zorgvuldige studie in 1897 concludeerde dat een moeilijke geboorte niet de oorzaak kon zijn van spasticiteit, maar dat zowel het neurologische ziektebeeld als de moeilijke baring gezien moeten worden als het gevolg van een stoornis in de hersenontwikkeling in de baarmoeder. Ook bij kinderen met een geestelijke achterstand krijgt de baring vaak de schuld. Het Prader-Willi syndroom is een genetische afwijking die in de loop van de jaren leidt tot enorme vetzucht. De baring verloopt bij velen van hen moeilijk en later blijken deze kinderen een geestelijke achterstand te hebben. Niet de gestoorde baring is hier de oorzaak van, maar de genetische afwijking, die al bij de conceptie aanwezig is. Zuurstoftekort rond de geboorte blijkt slechts bij 6 procent van de op tijd geboren kinderen met spasticiteit en 1 procent van de kinderen met een geestelijke achterstand de oorzaak van hun hersenziekte te zijn. Allang voor de geboorte zijn die kinderen in de problemen, zoals blijkt uit hun groeivertraging en verminderde bewegingen in de baarmoeder. Spasticiteit kent heel verschillende oorzaken, zoals genetische afwijkingen, intra-uteriene infecties, jodiumtekort en blootstelling aan chemicaliën. Omgekeerd is het opvallend dat een ernstige hersenbeschadiging vaak niet ontstaat als een normale foetus bij de baring opeens een zuurstoftekort krijgt, zoals Sigmund Freud al zei. Maar als het zuurstoftekort tijdens de zwangerschap langdurig optreedt, kan het leiden tot spasticiteit. Het gelijk van Freud is te verklaren door de actieve rol die de foetus speelt bij de baring. De hersenen van het kind spelen een cruciale rol, zowel bij het op gang komen als het beloop van de baring. De relatie tussen een moeilijke baring en hersenfunctiestoornissen ligt daardoor in veel gevallen net andersom dan meestal werd aangenomen. Een moeilijke baring of een baring die te vroeg of te laat optreedt, is nogal eens het gevolg van een probleem in de hersenontwikkeling van het kind in de baarmoeder. En ook die hersenontwikkelingsstoornis kan berusten op een genetische stoornis, zuurstoftekort in de baarmoeder, infecties, blootstelling aan medicijnen of verslavende stoffen die de zwangere moeder neemt, zoals morfine, cocaïne of roken. Dit betekent dat het zoeken naar de oorzaak van een te vroege of moeilijke geboorte niet compleet is zonder onderzoek van de hersenen van het kind.

Vijfendertig jaar geleden hebben we in een onderzoek met dr. W.J. Honnebier al aangetoond dat de hersenen van het kind een heel actieve rol spelen bij de baring. Kinderen zonder grote hersenen (anencefalen) worden meestal veel te vroeg of veel te laat geboren, De normale, heel precieze timing van de baring rond de veertig weken zwangerschap is bij hen totaal verdwenen en de geboorte zelf verloopt veel langzamer dan normaal. Door de afwezigheid van een hormoon uit de hersenen van het kind duurt de uitdrijving tweemaal zo lang en laat de geboorte van de placenta driemaal zo lang op zich wachten. Dat de helft van de anencefalen de baring niet overleeft, laat zien hoe belangrijk goed functionerende hersenen van het kind zijn tijdens de baring. Zij nemen de maatregelen die nodig zijn om het bloed vooral te laten gaan naar die organen die belangrijk zijn voor de overleving tijdens de baring, zoals het hart, de bijnier, de hypofyse en de hersenen. Dierexperimenten hebben vervolgens de vele stappen ontsluierd die hiervoor nodig zijn. Het kind geeft het eerste signaal voor het op gang komen van de baring als zijn hersenen registreren dat het de moeder niet veel langer zal lukken om de snel toenemende hoeveelheid voedingsstoffen die het nodig heeft, te leveren, precies zoals Hippocrates, priester, arts en filosoof (460-370.v.C.), al zei. Inderdaad, de baring is zo belangrijk dat het onverstandig zou zijn om haar uitsluitend aan je moeder over te laten.


Swaab over hersenen

Olympische seksen

Seksetesten voor olympische sporters zijn gelukkig sinds 1999 afgeschaft.

In 1912 noemde baron Pierre de Coubertin, de oprichter van het Internationaal Olympisch Comitë (IOC), deelname van vrouwen aan de Spelen "onpraktisch, oninteressant en ongepast".

Toen vrouwen er toch aan mochten gaan deelnemen, moest er een onderscheid naar geslacht gemaakt worden, gezien het biologisch voordeel dat mannen, in lengte en spierkracht, dankzij hun testosteron hebben. Bij de oude Grieken was het onderscheid tussen man en vrouw nog simpel. Sporten deed men naakt en als je geen penis had, kreeg je geen toegang. Maar het chromosomale geslacht, het in- en uitwendige geslacht en de gender-identiteit (het zich man of vrouw voelen) gaan niet altijd samen, wat kan samengaan met een veranderde testosteronspiegel. Vrouwen met te veel testosteron kunnen een bedreiging vormen voor de andere vrouwelijke sporters. Pas in de jaren vijftig werd bekend dat Dora (Hermann) Ratjen, een echte man, in de jaren dertig door de nazi's werd overgehaald zich als een vrouwelijke hoogspringster voor te doen, en vervolgens prijzen behaalde. In 1936 verloor Dora echter.

In 1936 begonnen ook de serieuze problemen, toen bij de Olympische Spelen in Berlijn de Amerikaanse goudenmedaillewinnares op de 100 meter, Helen Stephens, er van beschuldigd werd een man te zijn. Bij inspectie bleek ze toch een vrouw. Ironisch genoeg, toen Stella Walsh, goudenmedaillewinnares van 1932, van wie Stephans in 1936 gewonnen had, later vermoord werd bij een roofoverval, bleek er bij haar juist wel sprake te zijn van een geslacht waarvan het niet duidelijk was of het manlijk of vrouwelijk was. In 1967 kwam een aantal Sovjet-atletes die zich voor een groep gynaecologen moest uitkleden niet opdagen. Ze werden verondersteld door een of andere stoornis te veel testosteron te hebben gehad.

Met een test voor het chromosomale geslacht is getracht oneerlijke competitie in de sport te voorkomen. Dat heeft echter alleen maar onverwachte, persoonlijke ellende veroorzaakt zonder dat het leidde tot een terechte uitsluiting. In een wangslijmvlies uitstrijkje is met microscopisch onderzoek in de celkern het lichaampje van Barr te zien. Dit bewijst de aanwezigheid van een tweede X-chromosoom, en dus dat de persoon in kwestie een vrouw (XX) is. Zo werd de Poolse sprintster Eva Klobubowska uitgesloten en moest ze haar olympische medailles (Tokio 1964) teruggeven. Zij bleek een afwijkend chromosoompatroon te hebben, wist van niets en schoot in een depressie.

Volkomen onterecht werden door deze test ook atleten met een compleet androgeen ongevoeligheidssyndroom, zoals Maria Patino, uitgesloten. Genetisch mannelijke (XY) individuen met dit syndroom ontwikkelen zich tot heteroseksuele vrouwen. Hoewel er in de buikholte testikels worden gevonden, leidt dit niet tot oneerlijke competitie in de sport. Integendeel, want ze missen het effect van testosteron uit de eierstokken en de bijnieren, dat normale vrouwen wel hebben. Paradoxaal genoeg werden meisjes met een lichte vorm van congenitale bijnierhyperplasie door deze test niet uitgesloten, terwijl hun hogere testosteronspiegels juist wel kunnen leiden tot meer spierweefsel. Een nieuwe genetische test (SRY), ingevoerd in de jaren negentig, verbeterde de situatie niet.

Patino sloot zich in eerste instantie af van al haar sociale contacten, maar vocht daarna terug en werd als eerste in 1988 gerehabiliteerd als sportvrouw. Het is niet bekend op basis van welk onderzoek de hardloopster Foekje Dillema, die volgens professor Anton Grootegoeds recente onderzoek wel een vrouw was, maar door een zeldzame chromosomale afwijking ook wat testisweefsel had, in 1950 geschorst werd. Hoe dan ook, Fanny Blankers-Koen raakte hierdoor haar enige concurrente kwijt, en er wordt gefluisterd dat zij, of haar echtgenoot, de hand heeft gehad in het initiatief voor een seksetest door de KNAU. Ook Foekje werd uiteindelijk, zij het postuum, gerehabiliteerd.

Grote ongerustheid ontstond toen enkele van man-naar-vrouw transseksuelen als vrouw aan wedstrijden mee gingen doen. Alsof je de hele ellende van een geslachtsverandering door zou willen maken alleen maar om een medaille te winnen. Renee Richards won een rechtzaak in de VS, die haar het recht gaf in de vrouwencompetitie tennis mee te doen. Op basis van onderzoek van de emeritus hoogleraar in de transseksuologie Louis Gooren mogen sinds 2004 man-naar-vrouw transseksuele sportlieden twee jaar na de geslachtsoperatie meedoen als hun hormonenspiegels 'normale' waarden hebben en hun geslacht ook formeel is veranderd. In Peking doet een Canadese transseksuele wielrenster officieel mee, Kristen Worley. In 1999 is besloten de collectieve seksetesten voor de Olympische Spelen af te schaffen, maar er staat wel altijd een team van specialisten klaar om eventuele problemen vakkundig te onderzoeken. Dat is beter dan een simpele, maar foute test voor een heel complex probleem.


Swaab over hersenen

Neuroporno

Boksen is geen sport, maar primitieve agressie. Pleidooi voor een boksverbod.

Het zien van agressie roept agressief gedrag op. Terecht worden er dus maatregelen getroffen tegen extreem agressieve computerspelletjes. Maar het is daarom dus niet logisch dat sommige vormen van primitieve agressie, zoals boksen, nog steeds toegestaan zijn.
Op de televisie wordt open en bloot getoond hoe de ene bokser de hersenen van de ander voorgoed kapot slaat, en er is niemand die zich daar druk over lijkt te maken. Met ophitsend gejuich op de achtergrond wordt, in close-up en met de nodige herhalingen, het ontstaan van de neurologische schade in detail getoond: een waggelende gang, spraakstoornissen, ogen die heen en weer schieten, zo nu en dan een klassieke epileptische aanval, het gestoorde bewustzijn bij een knock-down, de bewusteloosheid van een knock-out, soms een coma en de dood. Een ware cursus neurologie.

Er zijn, onder supervisie van de verschillende boksbonden, sinds de Tweede Wereldoorlog zo'n vierhonderd boksers doodgeslagen. Wonderlijk dat de walgelijkste voorbeelden van deze 'neuropornografie' op de tv zichtbaar zijn, soms zelfs op tijden dat onze kwetsbare kinderzieltjes nog niet naar bed hoeven. Nog veel vaker voorkomend dan de acute hersenschade is de schade die bij boksen op den duur door herhaalde klappen op het hoofd optreedt. In 1928 werd de term punch-drunk geïntroduceerd voor boksers die waggelend op hun benen stonden, langzaam bewogen, gedragsstoornissen vertoonden en een wisselende mate van dementie of Parkinson hadden.
Vervolgens werd er gesproken van dementia pugilistica en nu wordt er de neutrale term 'chronische traumatische hersenschade' voor gebruikt, die bij 40 tot 80 procent van de profboksers aanwezig is.
Parkinsonisme komt bij 17 procent van de profboksers voor. Mohammed Ali, de kampioen van weleer, zowel in het boksen als in snelheid van spreken, is verworden tot een schuifelende Parkinsonpatiënt met maskergelaat die met moeite een zinnetje kan uitbrengen.

Als boksen karaktervormend is, zit het karakter niet in de hersenen, want daar wordt slechts afbraak waargenomen. Vele hersengebieden worden kleiner door celverlies, vezelbanen zijn verscheurd en missen hun isolerende myelinelaag en onder de microscoop zie je de typische Alzheimer- en Parkinson-veranderingen. Als boksers acuut overlijden, is het meestal aan bloedingen in en om de hersenen.
Bij een knock-out worden de hersenen met grote kracht het achterhoofdsgat in geslagen, met mogelijke funeste gevolgen voor de vitale functies van de hersenstam, zoals de ademhaling, temperatuurregulatie of hartritme. Tevens worden de hypothalamus en hypofyse kapotgeslagen, wat bij de helft van hen leidt tot een gebrek aan hormonen. Bij amateurboksers eindigt, ondanks de hoofdkap, één op de acht gevechten in een hersenschudding.
Het is onbegrijpelijk dat er een discussie gaande is over de vraag of je de hersenschade bij boksers die genetisch gevoeliger zijn voor een hersentrauma, beter zou moeten volgen met psychometrische testen. Als je dan een verandering vindt, ben je te laat.

In Zweden, Noorwegen, Ijsland, Noord-Korea en Cuba is er sinds enkele decennia een verbod op profboksen van kracht. In Noorwegen zijn sinds 2001 zelfs alle vechtsporten verboden waarbij een knock-out kan plaatsvinden. In andere landen hebben medici gepleit voor een boksverbod.
Als je hierover begint, krijg je te horen dat boksers dit toch vrijwillig doen, waarbij vergeten wordt dat het in Nederland al eeuwen verboden is om te duelleren.
Je zou je natuurlijk kunnen afvragen of een zekere mate van dementie niet reeds bestond op het moment dat er voor deze barbaarse vorm van sport gekozen werd, maar dit is een argument te meer om hen tegen zichzelf te beschermen en nu eindelijk dit genante overblijfsel uit ons primitieve evolutionaire verleden te verbieden.

Dat hebben we via de Gezondheidsraad geprobeerd. In november 2003 stuurde deze zo'n advies naar de regering, die het tot nu toe naast zich heeft neergelegd.
Als deze regering ons echt met de beste bedoelingen tracht te behoeden voor alles wat ongezond, vies en voos is, dan ligt hier een gouden kans voor de ministers Plasterk of Klink en Rouvoet om de agressie in onze maatschappij wat in te dammen, ziekte te voorkomen en Nederland te laten behoren tot de beschaafde wereld.


Swaab over hersenen

Hersenstimulatie

Elektrodes die diep in hersenen worden geplaatst, werken tegen hersenziektes. Soms hebben ze onverwachte effecten.

Parkinson-patiënten die niet meer reageren op medicijnen, kunnen soms uitstekend geholpen worden met een elektrode die diep in de hersenen wordt geplaatst en via een pacemaker elektrisch wordt gestimuleerd. Op basis van dit succes worden nu elektrodes in allerlei hersengebieden geïmplanteerd in de hoop verschillende hersenziekten te behandelen. Goede effecten zijn gerapporteerd bij onhoudbare pijn, verslaving, agressie, depressie, spierspasmen en clusterhoofdpijn.

Een spectaculair resultaat werd behaald bij een 39-jarige man die na een ongeluk zes jaar in een minimale bewustzijnstoestand had verkeerd. Af en toe kon hij contact maken met oog- of vingerbewegingen, maar nooit met spraak. Normaal gesproken is herstel na twaalf maanden in zo'n toestand te hebben verkeerd vrijwel uitgesloten. Een doorbraak kwam toen hij stimulatie-elektroden dubbelzijdig in het centrum van de hersenen kreeg, in de thalamus, waar de informatie uit onze zintuigen de hersenen binnenkomt. Na twee dagen stimulatie was hij wakker met open ogen en reageerde wanneer hij geroepen werd door zijn hoofd om te draaien. Tijdens een periode van vier maanden elektrische stimulatie begon hij weer te praten, te eten, te drinken en zijn haren te kammen.

Dwanghandelingen zijn een nieuwe toepassing voor diepte-elektroden. Obsessieve compulsieve patiënten met dwanghandelingen wassen honderden malen per dag hun handen of trekken haartje voor haartje uit hun hoofd totdat er kale plekken ontstaan. Ze worden angstig als ze niet toegeven aan hun obsessie en hebben daardoor geen normaal sociaal leven meer. Omdat het uitvoeren van de dwanghandelingen een goed gevoel geeft, wordt er verondersteld dat hierbij de belonende chemische boodschapper dopamine vrijkomt, in de nucleus accumbens. Het onderzoek van prof. Damiaan Denys laat zien dat, wanneer deze patiënten op de traditionele wijze niet geholpen kunnen worden, ze baat kunnen hebben bij een dubbelzijdige elektrode in de nucleus accumbens. Het idee is dat door de stimulatie van de diepte-elektroden dopamine in de nucleus accumbens vrijkomt, waardoor ze hetzelfde goede gevoel krijgen dat anders door de dwanghandeling wordt opgewekt. Het dwangmatig handenwassen gaat terug van tien uur per dag naar een kwartier, waardoor een gewoon leven weer mogelijk wordt.

Niet alleen worden nieuwe resultaten met diepte-elektroden gerapporteerd, maar ook nieuwe bijwerkingen. Tinnitus (oorsuizen) treedt op bij mensen die doof worden, waardoor de hersenen niet meer de normale informatie uit het gehoor ontvangen. Dan gaan de hersenen zelf de sensatie van geluiden produceren, waardoor men voortdurend kinderliedjes of het Wilhelmus 'hoort'. Het leek dus logisch om dat hersendeel, dat geen geluidsinformatie meer ontving, te stimuleren om van die liedjes af te komen. Een patiënt die voor tinnitus werd behandeld met een diepte-elektrode in de slaapkwab (temporale cortex), bleef die hinderlijke geluiden horen, maar had als een bijwerking het gevoel uit zijn lichaam te treden. Hij dacht een halve meter links achter zijn eigen lichaam te staan. De temporaalkwab is ook zeer gevoelig voor een zuurstoftekort, wat de verklaring kan zijn waarom juist dit gebied zo vaak geactiveerd wordt bij een hartstilstand en het gevoel van uittreden als onderdeel van een bijna-dood ervaring wordt opgewekt.

Een ander onverwacht effect trad op bij iemand die een diepte-elektrode in de hypothalamus kreeg om zijn vraatzucht te remmen. De stimulatie van deze elektrode hielp niet om zijn gewicht te verminderen, want hij zette de stimulator's nachts zo nu en dan uit om weer bij te eten.
Maar als die elektrode aanstond, zag hij opeens gebeurtenissen van dertig jaar geleden voor zich. Hij liep met vrienden in het bos, en steeds meer details hierover kwamen boven. Deze bijwerking bleek ook te berusten op een activatie van de temporaalkwab.
Zulke episodische herinneringen treden ook op bij mensen die het leven aan zich voorbij zien flitsen tijdens een bijna-dood ervaring. De temporaalkwab is belangrijk voor het geheugen en omdat dat verbeterde bij die stimulatie, wordt nu gekeken of dit zou kunnen helpen bij geheugen problemen. Deze techniek lijkt dus niet alleen een grote toekomst te hebben voor de kliniek. Van die onverwachte effecten door stimulatie met diepte elektrodes die net niet op de juiste plaats zitten, zullen we ook veel leren over de werking van de hersenen.


Swaab over hersenen

Denken en geloven

De hersenen kunnen hun eigen muziek, beeld en herinneringen maken.
Wie doof is, denkt te horen.

AIs hersenstructuren niet de normale informatie ontvangen gaan ze zelf informatie maken. Dat algemene ptincipe geldt voor gebrek aan informatie uit het oor, het oog, het geheugen en uit de ledematen.
Bij een man van 57 jaar, die al 20 jaar aan een ziekte van het binnenoor leed, ging het laatste jaar zijn gehoor sterk achteruit. Hij droeg twee hoorapparaten. Dat jaar was het nooit meer stil in zijn hoofd. Hij hoorde dag en nacht het Wilhelmus, Kerst- en Sinterklaasliederen, psalmen en soms kinderliedjes. De liederen waren wat vervormd maar goed herkenbaar, en soms zong hij mee. Dit is een bijzondere vorm van oorsuizen (Muzikale Tinnitus Aurium), die beter bij de Tinnitus Patiënten Vereniging bekend is dan bij de meeste artsen, zoals zijn vrouw mij vertelde.

Als de informatie ter plaatse gemaakt wordt, wordt deze geïnterpreteerd alsof deze langs de normale weg, van buiten het brein binnen komt. De gehoor-hersenschors gaat harder werken als de normale informatie uit het oor niet meer binnen komt, en produceert iets wat dat deel van de hersenschors normaal verwerkt: muziek. Je zou dus verwachten dat die liederen, waar hij dol van werd, moeten verdwijnen als je dat deel van de hersenschors weer stimuleert. Het was niet gemakkelijk iemand te vinden die het wilde proberen, maar bij Prof. De Ridder in Antwerpen kon hij terecht. Meteen nadat hij een kortdurende elektromagnetische proefstimulatie van de gehoorhersenschors kreeg was de tinnitus weg en kwam pas enige dagen daarna geleidelijk weer terug.

Een soortgelijk fenomeen, waarbij de hersenen bij gebrek aan input zelf informatie produceren, treedt op bij het syndroom van Bonnet. Dit treft oudere mensen met een stoornis in het zien zoals staar, glaucoom of een bloedinkje in het netvlies. In de schemering in een rustige omgeving kunnen ze dan opeens heel kleurrijke beelden zien. Vaak zijn het bekenden, die mooi zijn aangekleed. Ze weten dat die beelden niet echt zijn, en als ze hun ogen sluiten verdwijnen de beelden meestal.
Als de hersenschors waarmee je normaal ziet, niet voldoende informatie via het oog binnen krijgt, gaat deze zelfbeelden maken.
Hetzelfde gebeurt bij het uitvallen van het geheugen, bijvoorbeeld bij het syndroom van Korsakoff, een dementie door alcoholmisbruik. Hierbij ontstaan nepherinneringen aan gebeurtenissen die nooit hebben plaats gevonden, die confabulaties worden genoemd.
Ook fantoomsensaties na een amputatie lijken gebaseerd te zijn op hetzelfde principe. Hierbij verzint het brein de aanwezigheid van een verdwenen arm of been bij gebrek aan de gewone informatie uit het ledemaat. Een persoon met een kunstgebit kan pijn aan bijv. zijn hoekrtand hebben.

Bij schizofrenie is er ook een verminderde input naar hersenschorsgebieden. Hallucinaties bij schizofrenie zouden dus door hetzelfde mechanisme tot stand kunnen komen. Afhankelijk van welk hersenschorsdeel een verhoogde activiteit vertoont, zien of horen patiënten met schizofrenie dingen die er niet zijn. Inderdaad heeft de groep van Prof. René Kahn in Utrecht in verkennende experimenten laten zien dat elektromagnetische stimulatie van de hersenen de hallucinaties bij schizofrene patiënten doet verminderen.

Bergbeklimmers hebben soms, vooral in eenzaamheid, heftige ervaringen, zoals het gevoel van iemands aanwezigheid of hallucinaties zoals het horen van stemmen, het zien van mensen of van het eigen lichaam zoals bij een bijna-dood-ervaring, en heftige angst.
Daarom is het interessant dat er een periode van eenzaamheid in de bergen vooraf ging aan de openbaringen aan de leiders van de drie wereldgodsdiensten.
Mozes ontving van de Here tweemaal de tien geboden op de berg Sinaï. De tweede maal was hij daar in eenzaamheid voor veertig dagen en veertig nachten. Brood at hij niet en water dronk hij niet.
Toen de discipelen Petrus,Johannes en Jacobus met Jezus de berg Tabor of Hermon opgingen om te bidden verschenen Mozes en Elia voor hun ogen.
Mohammed zag de aartsengel Gabriël toen hij in eenzaamheid op de berg Hira verbleef.
Die ervaringen gingen gepaard met lichtsensaties, het horen van stemmen en met angst, zoals ook bij bergbeklimmers is beschreven. In grote eenzaamheid gaat het brein ook produceren wat er eerder door bedacht was en in is opgeslagen.


Maarten Keulemans (2008)

Bijna dood

En daar is, dertig jaar nadat de term voor het eerst viel, de bijna-dood-ervaring opeens terug. De universiteit van Southampton neemt het voortouw in een groot Europees onderzoek naar de ervaring, en Pim van Lommel is genomineerd voor de NS Publieksprijs met zijn boek Eindeloos bewustzijn, waarin de gepensioneerde cardioloog onder het mom van wetenschap 400 pagina's voortzoemt over tunnels, lichtwezens en -lekker geheimzinnig -'quantumbewustzijn'.

Voor de goede orde: die bijna-dood-ervaring bestaat écht. Een dramatische, diepe, levensveranderende ervaring, waarover in ons reanimatietijdperk steeds meer mensen kunnen meepraten. Er is alleen niks bovennatuurlijks aan. Ook mensen die helemaal niet doodgaan, zoals piloten, duikers of epilepsiepatiënten, kunnen hem krijgen. En de ervaring is gemakkelijk op te wekken in het lab, met elektroden, magneten of drugs.
Een paar jaar geleden stak de Vlaamse arts Dirk de Ridder een gehoorimplantaat een beetje verkeerd in het oor van een patiënt - treedt die man opeens uit zijn lichaam.
O ja, tientallen experimenten waarbij uit het lichaam tredende mensen een of ander merkteken moesten bekijken, gaven geen snipper bewijs.

Het probleem is dat vooral cardiologen zich bezighouden met het onderwerp. De cardioloog is de loodgieter die constateert: hé, hartje staat stil, de patiënt is dood. Terwijl iedere hersenwetenschapper weet dat er dan diep binnen in het brein nog allerlei cellen schieten en stuiptrekken.

Maar wacht, bijna-doden hebben toch een vlak EEG? Ja, dank je de bovennatuurlijke koekoek. Een vlak EEG ontstaat ook als hersencellen niet meer netjes synchroon vuren, en bovendien meet een EEG alleen de buitenrand van de hersenen, terwijl de hersengebieden die in verband staan met bijna-doodsensaties juist diep binnenin liggen.

Maar nu dus toch weer onderzoek. Raar. De wetenschap spreekt schande van mensen die beweren dat er een intelligente ontwerper is die de evolutie bijstuurt. Maar als puntje bij paaltje komt, gooien we bij de eerste de beste hersenillusie alle wetenschap overboord en zien we diezelfde Grote Ontwerper opeens door een tunnel zweven.

Doet u mij een lol. Ontregel uw brein eens met het tripmiddel ibogaïne. En oordeel zelf: die bijna-dood-ervaring is gewoon een springlevend-ervaring.

Reageren?

m.keulemans@volkskrant.nl


Swaab over hersenen

Zelf je arm afzagen

Er zijn mensen die zich pas compleet voelen als een arm of been is geamputeerd.

Tijdens onze vroege ontwikkeling wordt niet alleen onze gender-identiteit (het gevoel man of vrouw te zijn) en onze seksuele oriëntatie (homo-, hetero-, of transseksualiteit) in de hersenen geprogrammeerd, maar ook ons lichaamsbeeld.
Een wonderlijke stoornis van dit laatste proces is Body Integrity Identity Disorder(BIID). Deze personen hebben van jongs af aan het gevoel dat een deel van hun lichaam niet bij hen hoort en willen dit koste wat kost kwijt. Ze accepteren een eigen ledemaat, waar functioneel niets mis mee is, niet als een onderdeel van het eigen lichaam. Dit leidt tot een allesoverheersende amputatiewens. Pas als hun been of arm geamputeerd is, en het lukt zo'n 27 procent van deze mensen dit gedaan te krijgen, voelen ze zich 'compleet'.
Chirurgen die hieraan meewerken, lopen een gerede kans op een veroordeling, omdat ze een gezond ledemaat hebben verwijderd. Dat is eigenlijk wel merkwaardig, omdat hetzelfde gebeurt bij transseksuelen, en zelfs, als je het helemaal principieel wil stellen, ook bij een besnijdenis.
Acceptatie van de BIID problematiek zal echter nog wel even op zich laten wachten. Psychotherapie of pillen brengen hen in het algemeen niet op andere gedachten, hoewel er één beschrijving is van een BIID-patiënt die zich met antidepressiva en cognitieve gedragstherapie minder ellendig voelde.

De overtuiging dat hun onderbeen of arm niet bij hen hoort hebben ze al van jongs af aan, meestal als een kind, soms als jongvolwassene.
Een kind met BIID knipte poppetjes uit tijdschtiften, om er vervolgens het been af te knippen dat hij zelf kwijt wilde. Ze kunnen zelfs opgewonden raken of zeer jaloers zijn bij het zien van gehandicapte mensen die zonder been of arm door het leven moeten gaan, soms begrijpen ze dan pas opeens wat eigenlijk hun eigen wens is.
Ze proberen vaak de door hun gewenste situatie zo goed mogelijk te benaderen, bijvoorbeeld door met een rekverband het been aan het zitvlak te binden, een wijde broek aan te trekken zodat het onderbeen niet te zien is, de broekspijp naar binnen te vouwen en met krukken te gaan lopen of in een rolstoel te gaan zitten.

BIID-patiënten zijn vaak jaren bezig een chirurg te vinden die hun volkomen gezonde en goed functionerende ledemaat wil amputeren. Als dat niet lukt, wat natuurlijk meestal het geval is, dan blijkt tweederde van degenen die uiteindelijk een amputatie ondergaan in staat geweest te zijn hun ongewenste ledemaat zo te beschadigen dat het wel geamputeerd moest worden. Soms gebeurt dit met gevaar voor eigen leven door een kogel door de knieschijf te schieten, door bevriezing van het been of met behulp van een zaag.
Mensen met BIID weten ook precies waar de amputatie plaats moet vinden en als de amputatie verricht is kunnen ze feilloos aangeven waar er net iets te weinig is weggehaald. Na de amputatie zijn ze dolgelukkig, en zeggen nogal eens dat het enige waar ze spijt van hebben is, dat het niet veel eerder is gebeurd.

Men kan op dit moment slechts gissen waardoor het lichaamsbeeld van deze personen tijdens de hersenontwikkeling verstoord is. BIID heeft overeenkomsten met transseksualiteit. In beide gevallen weet de persoon in kwestie dat de anatomie van het lichaam niet overeenkomt met hoe hij zich voelt.
Tevens begint dit gevoel in beide gevallen vroeg in de ontwikkeling. De overeenkomsten met de problematiek van transseksualiteit is extra intrigerend door het hoge percentage (19 procent) van de BIID patiënten, die tevens een gender-identiteits probleem heeft, en het hoge percentage homo- en biseksuele BIID personen (19 procent).

Daar al deze eigenschappen vroeg in de ontwikkeling geprogrammeerd zijn, zal BIID ook wel een vroege ontwikkelingsstoornis zijn, maar in welk hersengebied en waardoor optredend is een mysterie. De technologie is er om na te gaan wat er bij de ontwikkeling is misgegaan in de representatie van het lichaam in de hersenschors. Maar daar is wel voor nodig dat dokters niet angstig zijn betrokken te raken bij de amputatiewens, ze dienen BIID niet simpelweg af te doen met 'die persoon is gek', onderzoekers moeten geïnteresseerd raken in die wonderlijke vatianten die ons inzicht in de ontwikkeling van de hersenen kunnen vergroten.
Nodig is ook dat mensen met een BIID uit de kast durven komen, want de meesten houden het liever geheim.

Dick Swaab


Swaab over hersenen

Aangeboren

Typisch een jongen, typisch een meisje?
Inderdaad.

Geslachtsverschillen in hersenen en gedrag vind je ook in zaken die niet direct met de voortplanting te maken hebben. Eén van de stereotype gedragsverschillen tussen jongens en meisjes, waarvan vaak is gezegd dat zij ons zijn opgedrongen door onze sociale omgeving, is ons spelgedrag. Jongetjes zijn actiever, wilder en spelen bij voorkeur soldaatje of met autootjes terwijl meisjes bij voorkeur met poppen spelen. Wij hebben zelf meer dan dertig jaar geleden onze kinderen, een meisje en een jongen, systematisch beide soorten speelgoed aangeboden, maar ze maakten zeer consequent de stereotype keuze. Onze dochter speelde alleen met poppen en onze zoon had alleen belangstelling voor autootjes.

Twee kinderen is te weinig voor een publicatie. Dat dit geslachtsverschil een biologische basis heeft werd vervolgens aangetoond door Alexander en Hines die Groene Meerkat-aapjes poppen, autootjes en ballen aanboden.
De vrouwtjesapen kozen bij voorkeur de poppen en begonnen de pop ano-genitaal te besnuffelen. Ze gingen dus typisch moederlijk gedrag vertonen, terwijl de mannetjesapen meer belangstelling hadden voor het spelen moet de autootjes en een bal. De preferentie voor speelgoed is ons dus niet opgedrongen door de maatschappij, maar is in ons brein geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje. Het geslachtsverschil in de keuze van het speelgoed bij aapjes laat zien dat het mechanisme dat hieraan ten grondslag ligt tientallen miljoenen jaren terug gaat in onze evolutionaire geschiedenis.
De piek in testosteron die normaal optreedt bij jongetjes in de baarmoeder lijkt verantwoordelijk voor het geslachtsverschil in spelgedrag. Meisjes die in de baarmoeder te veel testosteron produceren door een bijnierafwijking (congenitale bijnier hyperplasie, CAH) hebben een ongebruikelijke voorkeur voor jongetjes als speelkameraad, spelen 't liefst met jongensspeelgoed en wilder dan je van meisjes gewend bent, zodat ze 'tomboys' genoemd worden.

Ook zijn er duidelijke geslachtsverschillen in spontaan gemaakte kindertekeningen. Zowel in de onderwerpen, kleuren als compositie van tekeningen van jongens en meisjes zijn verschillen te zien die beïnvloed worden door hormonen in de baarmoeder. Meisjes tekenen bij voorkeur menselijke figuurtjes, vooral meisjes en vrouwen, bloemen en vlinders. Zij gebruiken heldere kleuren, zoals rood, oranje en geel. De onderwerpen zijn vreedzaam en de figuurtjes staan veelal op één lijn.
Jongetjes daarentegen, tekenen bij voorkeur technische objecten, wapens, gevechten en vervoersmiddelen zoals auto's, treinen en vliegtuigen. Vaak is de cómpositie van boven af gezien en gebrui- ken ze donkere en koele kleuren, zoals blauw.
Meisjes die door bovengenoemde bijnierafwijking in de baarmoeder aan teveel testosteron zijn blootgesteld maken vijf, zes jaar later tekeningen met karakteristieken van jongetjes, ondanks het feit dat ze meteen na de geboorte behandeld zijn.

Sommige geslachtsverschillen in ons gedrag zijn al zo vroeg in de ontwikkeling zichtbaar, dat die uitsluitend in de baarmoeder kunnen zijn ontstaan. Al op de eerste dag na de geboorte kijken meisjes het liefst naar gezichten, terwijl jongetjes bij voorkeur naar mechanische voorwerpen kijken.
Op de leeftijd van één jaar maken meisjes al meer oogcontact dan jongetjes, terwijl meisjes die in de baarmoeder zijn blootgesteld aan te hoge testosteronspiegels jaren later als kind minder oogcontact hebben.
Ook hierbij speelt testosteron in de baarmoeder dus een sleutelrol.

Oogcontact heeft in het dagelijkse leven een heel andere betekenis voor vrouwen dan voor mannen. Binnen westerse culturen gebruiken vrouwen oogcontact om andere vrouwen beter te begrijpen, en ze voelen zich er dan ook prettig bij. Voor westerse mannen heeft oogcontact echter een betekenis bij het uittesten van hun plaats in de hiërarchie, en dat kan zeer bedreigend over komen. Ook dat is weer pure biologie.
Bij de uitgang van het luchthaventje van Aspen (Colorado, VS) staat een waarschuwing. Als je een beer tegenkomt, maak dan geen oogcontact. Want de beer valt dan meteen aan om te laten zien wie er de baas is.
Experimenten van mijn zoon en mij laten zien dat de geslachtsverschillen in oogcontact ook consequenties hebben voor zakelijke transacties. Uit ons onderzoek blijkt dat het hebben van oogcontact tussen twee vrouwen tot meer creatieve onderhandelingsuitkomsten leidt, terwijl tussen twee mannen oogcontact juist averechts werkt op de onderhandelingsresultaten.
Met deze praktische tip kunt u uw voordeel doen.


Swaab over hersenen

Puberhoofd

De hersenen zorgen er voor dat een puber geslachtsrijp wordt.
Ook het hinderlijke pubergedrag wordt veroorzaakt door de hormonen.

In de puberteit stimuleren de hersenen via de hypofyse de productie van onze geslachtshormonen. Die hormonen werken in op de hersenen van de puber en zorgen voor opvallende en vaak ontzettend hinderlijke gedragsveranderingen.

Het evolutionaire voordeel van de puberteit is duidelijk: kinderen worden klaargemaakt voor de voortplanting. Het pubergedrag met het afzetten tegen het gezin verkleint de kans dat de voortplanting in de eigen kring zal plaatsvinden en daardoor vermindert het risico op erfelijke afwijkingen.
Bij het verlaten van het eigen nest hoort het zoeken naar nieuwe ervaringen, het nemen van grote risico's zonder enige angst en impulsief gedrag. Pubers denken alleen aan gevolgen op zeer korte termijn en ze zijn tijdens de risicovolle keuzes ongevoelig voor straf. Dat komt door hun onrijpe prefrontale cortex. Hierdoor is er ook een verhoogde kans op het misbruik van verslavende middelen die aan het ontijpe puberbrein permanente schade kunnen aanrichten.

Er is een groot aantal chemische veranderingen nodig om de puberteit te laten beginnen. Het KiSS1-gen codeert de kisspeptinen, die in de hypothalamus geproduceerd worden en de motor achter het begin van de puberteit zijn. Het KiSS1-gen staat er zo centraal dat men zegt: 'Puberty starts with a kiss'. Het KiSS1 gen werd gevonden door Amerikaanse onderzoekers in Hershey en is genoemd naar het beroemdste product van deze plaats, de Hershey Chocolat Kiss.

Er zijn mensen met een mutatie (verandering in het DNA) in het gen voor de receptor (het molecuul dat de boodschap van de kisspeptinen ontvangt) die daardoor nooit in de puberteit komen.

Er zijn echter meer systemen die bij de ontwikkeling van de puberteit een rol spelen. Zo moeten er bij de vrouw ook genoeg vetreserves aanwezig zijn om tijdens de zwangerschap, in geval van voedselschaarste, het kind van voedsel te kunnen voorzien. De hersenen registreren, of er voldoende verweefsel aanwezig is door de hoeveelheid leptine te meten, een hormoon dat door vetcellen gemaakt wordt. Bij een tekort aan vetreserves, ook door een eetstoornis zoals anorexia nervosa, of extreme sportprestaties, is er een leptinetekort en treedt de puberteit niet of later op.

Bij een mutatie in het leptinegen bij de mens treedt niet alleen de puberteit niet op, maar ontstaat er ook een extreme vetzucht. De hersenen registreren de afwezigheid van leptine en dus van vet en besluiten dan dat een zwangerschap te riskant is en dus de puberteit niet kan optreden én dat er fors moet worden bij gegeten om de vetreserves aan te vullen. Dit terwijl er vet genoeg is, maar alleen het hormoon leptine uit het vetweefsel ontbreekt.

Melatonine, een hormoon uit de epifyse, de pijnappelklier, is een van de stoffen die de puberteit bij kinderen voorkomt. De productie van dit hormoon neemt normaal af tijdens de puberteit.
De remmende rol van melatonine is al bekend sinds 1898, toen Otto Heubner een viereneenhalfjaar oud jongetje beschreef die in de puberteit kwam. Hij bleek een hersentumor te hebben die de epifyse vernield had.

Omgekeerd zijn er ook patiënten beschreven die een te hoge melatoninespiegel hebben en niet in de puberteit kwamen, totdat het hormoon genormaliseerd werd.

Ook bij het syndroom van Kallmann blijft de puberteit uit. Normaal ontstaan bij embryo's de hersencellen die de geslachtshormonen doen stijgen op de plaats waar de neus wordt aangelegd. Vervolgens kruipen deze cellen langs de reukzenuw naar de hypothalamus. Dit proces is bij Kallmann-patiënten gestoord, waardoor ze niet in de puberteit komen en bovendien een reukstoornis hebben.

Gedurende de periode dat we denken dat de hersenen van pubers tot niets verstandigs in staat zijn, spelen zich de meest complexe en delicate veranderingen in het onbewuste brein af.


Puberhoofd (2)

Omdat hun hersens nog niet voldoende zijn gerijpt, hebben pubers hun impulsen niet onder controle.

Pubers zien niet hun onrijpe hersenen als het probleem, maar hun ouders. In feite is dat echter hetzelfde: de ouders zijn de plaatsvervangende prefrontale cortex (PFC) van de puber. De ouders moeten in de periode waarin de PFC van de pubers nog te onrijp is, zorgen voor de planning, organisatie, de morele kaders en de grenzen van het kind. Dat zijn de functies die de eigen, langzaam rijpende PFC van de puber, geleidelijk gaat overnemen.
Het probleem is dat de pubers van tegenwoordig hebben ontdekt dat hun ouders niet de macht hebben de rol van plaatsvervangende PFC af te dwingen.

De PFC staat centraal in de regulering van andere hersengebieden en is onder andere verantwoordelijk voor onze impulscontrole, de uitvoering van complex gedrag, planning en organisatie. De rijping van deze hersenstructuur gaat door tot in de twintig.
Dit is volgens professor Jelle Jolles ook de reden dat zelfstandig werken in 'Het Studiehuis' voor pubers veelal niet mogelijk was. De organisatie van het werk en het maken van keuzes lukt met een onrijpe PFC nog niet goed. Ook met functionele scanning zijn er duidelijke verschillen te zien tussen het brein van een puber en van een volwassene.
Volwassenen verdelen de opgedragen taken over een aantal verschillende hersengebieden. De PFC van pubers kan een taak soms wel op volwassen niveau volbrengen, maar moet daarvoor veel harder werken, terwijl andere hersengebieden door de onrijpe PFC nog niet worden ingeschakeld. Hierdoor raakt de PFC van tieners sneller aan het plafond van zijn mogelijkheden, en in het geval de puber wordt afgeleid gaat het sneller mis met de opgedragen taken.

Ook de regulatie van dag/nachtritmes staat onder invloed van geslachtshormonen. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn dat pubers 's morgens zo moeilijk uit hun bed komen en 's avonds hun bed niet in te krijgen zijn. Moeten we ze dwingen vroeg op te staan of de schooltijden aanpassen aan hun biologie?

Er wordt veel gedronken in de puberteit, 52 procent van de 15-jarige drinkende jongens en 46 procent van de meisjes drinkt op een weekenddag ten minste vijf glazen per keer, en regelmatig belanden kinderen van die leeftijd in coma op een intensive care unit. 'Indrinken' voor een feestje, dat wil zeggen jezelf volladen met alcohol al voor dat je naar een feestje gaat, is tegenwoordig heel gewoon.
Een rector van een keurige middelbare school in het Gooi vertelde dat leerlingen soms al dronken op het schoolfeest aankwamen. De school heeft blaaspijpjes aangeschaft, zodat ze die leerlingen eruit konden pikken.
Tot haar verbijstering werden sommige ouders boos op de schoolleiding als ze hun dronken kind vervolgens op moesten komen halen.

Het brein krimpt door alcoholmisbruik, wat betekent dat er permanente schade optreedt. In Europa sterven jaarlijks 55.000 jongeren aan een alcoholvergiftiging of door een verkeersongeluk waarbij alcohol in het spel was.

Door de stijging van de geslachtshormonen tijdens de puberteit ontwaakt niet alleen de seksualiteit, maar ook het typisch manlijke, agressieve en risico zoekende gedrag. De kans op ontremd-, antisociaal-, agressief en crimineel gedrag neemt toe. De verhoogde kans op druggebruik op de leeftijd van 19 jaar is te voorspellen op basis van de hoogte van de testosteronspiegel, de mate van seksuele rijping, een afkeer van sociaal normatief gedrag en het optrekken met sociaal afwijkende vriendjes in de vroege adolescentie (12-14 jaar).

Ook bij meisjes betekent een vroege lichamelijke rijping een verhoogde kans op een heel scala van psychologisch en psychiatrische problemen, inclusief depressie en middelenmisbruik.

Uit een enquête in Nederland bleek dat eenderde van de jongeren tussen de 10 en 17 jaar een delict pleegt. En dan gaat het om diefstal, inbraken, vernielingen en geweldpleging. Na het zeventiende jaar neemt het aantal delicten af. Het ligt voor de hand dat de dalende lijn in delicten gerelateerd is aan de gelijktijdige ontwikkeling van de PFC, die het impulsieve gedrag inperkt en het morele gedrag bevordert. Het is een geruststellend idee voor de ouders dat er een einde zal komen aan het pubergedrag.

Omgekeerd moet het een ondraaglijk idee voor sommige leraren zijn dat er voor iedere late puber die zich gaat gedragen en die ze afleveren aan de maatschappij er een verse jonge puber de school binnenkomt.
Voor hen houdt het nooit op.


Gelukkig

Plezier in eten, kinderen, geld en seks is noodzakelijk om te overleven. Waar in de hersenen ervaart een mens geluk?

Een intrigerende vraag: waarom, waar en hoe ervaren we geluk? Op een symposium vertelde de Rotterdamse 'geluksprofessor' Ruut Veenhoven dat geluksgevoel niet afhankelijk is van het al dan niet hebben van een doel in het leven. Dat verbaasde me niets, want het het leven is bij toeval ontstaan en geëvolueerd en heeft geen doel.

Maar genieten is wel nuttig, want het is nauw verbonden met voedsel en voortplanting en dus cruciaal voor de overleving. Deze hedonische gevoelens zijn zelfs zo sterk dat ze leiden tot overbevolking en vetzucht.
Verliefdheid, moederliefde en plezier in sociale contacten horen ook tot de positieve gevoelens die hun nut hebben voor het overleven van de soort.

De cognitieve ontwikkeling van de mens heeft het mogelijk gemaakt de gevoelens van plezier te verheffen naar de 'hogere' orde van kunsten en wetenschap, altruïsme, financiële en transcendente activiteitent en zo tot geluk.

Stoornissen van deze gevoelens kennen we uit de psychiatrie. Een manie kan samengaan met heftige geluksgevoelens en een afwezigheid van elk positief gevoel, anhedonie, zie je bij depres- sie, schizofrenie, autisme en verslaving.

Gevoelens van plezier en geluk gaan gepaard met activiteitsveranderingen in een groot aantal hersengebieden. In de prefrontale hersenschors neemt de activiteit zowel toe bij plezier in voedsel als in een financiële beloning. Dit hersengebied kan er ook voor zorgen dat je wel of niet toegeeft aan mogelijke genoegens. Maar de prefrontale hersenschors is niet het plezier genererend centrum.
Patiënten die een leukotomie hebben ondergaan -een operatie waarbij de prefrontale cortex werd uitgeschakeld- kunnen nog steeds plezier beleven aan voedsel en seks.

Het plezierige gevoel komt tot stand in lagergelegen belonende hersensystemen. Door toediening van kleine hoeveelheden opiumachtige stoffen in deze hedonische hotspots, blijkt dat ze voldoende zijn om het plezierige gevoel op te wekken. Je kunt echter pas zeggen of een gebied noodzakelijk is voor hedonische gevoelens aan de hand van het verdwijnen van deze gevoelens na uitschakeling.

Zo is stimulatie van een bepaald hersengebied (nucleus accumbens) weliswaar voldoende om een belonend effect op te wekken, maar veroorzaakt uitschakeling van dit gebied slechts een minieme vermindering van het belonend effect van voedsel. Dus is dit hersengebied voor het ontstaan van het belonend effect niet noodzakelijk.

Er is één hedonische hotspot in de basis van de hersenen noodzakelijk voor het lekker vinden van iets zoets. Laesie (uitschakeling) van dit gebied verandert het lekker vinden van zoetigheid zelfs in een afschuw ervoor.

De hypothalamus is noodzakelijk voor romantische liefde, moederliefde en paarvorming.

De andere hersengebieden die activiteitsveranderingen laten zien bij plezier of geluk zijn niet noodzakelijk voor het plezierige gevoel, maar wel voor hier aan gekoppelde processen zoals leren, geheugen, beslissen of gedragseffecten.


Er zijn vele chemische boodschappers betrokken bij verschillende plezierige gevoelens. Het belonende dopaminesysteem is betrokken bij de voorpret, de motivatie en attentie in relatie tot genot.
Het stresshormoon cortisol remt dit systeem bij depressies, waardoor je geen plezier meer kunt voelen.
Ook opiaatachtige chemische boodschappers die de hersenen zelf maken, zijn betrokken bij het geluksgevoel.
Bij de romantische liefde, het orgasme, de paarvorming en moederliefde zijn oxytocine en vasopressine betrokken. Deficiënties in deze laatste twee boodschappers zijn gevonden bij autisme.

Sommige mensen kunnen het gevoel van geluk zelf opwekken. Nonnen die hun extatische liefde voor God op commando in een scanner konden herbeleven, kregen inderdaad activiteitsveranderingen in belonende hersenstructuren. Een hersentumor in de slaapkwab kan ook zulke extatische gelukservaringen oproepen, zoals een direct contact met Jezus.

Het is niet mogelijk om met een stimulatie-elektrode op één plaats in de hersenen een heftig geluksgevoel op te wekken, maar er zijn wel 'zelfstimulatie hotspots'.
Een stimulatie-elektrode in sommige hersengebieden kan door een rat vele malen per minuut gestimuleerd worden en hem motiveren tot eten, drinken en seksueel gedrag. Maar of ze dat lekker vinden, is zeer de vraag, zoals blijkt uit stimulatiestudies bij de mens.

Stimulatie van het gebied van de accumbens/septum leidde tot heftige zelfstimulatie. Ze protesteerden fel als de stimulator werd weggehaald.
De elektrode produceerde gevoelens van plezier, alertheid, warmte, seksuele opwinding, een compulsie om te masturberen, maar nooit een seksueel orgasme of een duidelijke blijk van plezier.

Voorlopig zijn we dus aangewezen op de ouderwetse manier van het verkrijgen van plezier en geluk. En daar is eigenlijk niets op tegen.


De mens in het beest

Empathie, het meevoelen met een ander,
is niet voorbehouden aan de (christelijke) mens.

Aanhangers van de 'Intelligent Design' (ID) beweging gaan ervan uit dat moraliteit aan de mens is gegeven door Gods genade en dat de gelovigen bij die uitreiking vooraan gestaan hebben. Zo stelt de ID-er Henk Jochemsen in een boek geredigeerd door Cees Dekker (2005):

"Voor de sociobiologie en evolutionaire ethiek is onweerlegbaar altruïstisch gedrag biologisch pervers en pathologisch, omdat het tegen de eigenlijke natuur van de mens ingaat. Maar in de meeste culturen en grote godsdiensten wordt waarlijk altruïstisch gedrag juist als hoger ideaal gesteld."

Iedereen die het werk van Darwin en Frans de Waal kent, weet dat dit onzin is. Een ID-fixe dus.
Darwin beschreef al gedetailleerd hoe ons moreel besef is voortgekomen uit sociale instincten die van belang zijn voor de overleving van de groep. Dat zie je bij alle soorten die op samenwerking moeten kunnen vertrouwen, zoals primaten, olifanten en wolven.

Het hebben van empathie, het meevoelen met anderen, is de basis voor al het moreel handelen.
Ik heb zelf met bewondering gekeken hoe onze hond met zijn maatje, de hond van onze dochter, meeleefde nadat deze aan zijn poot geopereerd was.
Normaal daagden ze elkaar voortdurend uit om wild te spelen. Maar na de operatie ging onze hond heel voorzichtig snuffelend naar de ander toe en bleef eindeloos staan, geconcentreerd kijkend, terwijl hij zo nu en dan zacht piepend duidelijk maakte dat hij met het lot van de ander begaan was. Vervolgens begon hij ook heel voorzichtig de geopereerde poot van de andere hond te likken.

Als een olifant wordt getroffen door een kogel of een verdovingspijl, trompetteren de anderen heftig en proberen soms urenlang met hun slurf of door tegen het slachtoffer aan te duwen hem weer overeind te helpen. Ook wordt er door soortgenoten hulp geboden wanneer een olifant door een ongeluk gewond raakt, en dat is zeker niet beperkt tot hulp binnen de eigen kudde.

Na een conflict in de kolonie zoeken roeken troost bij hun partner voor het leven. Ze doen aanhalig, delen wat voedsel, fatsoeneren elkaars veren en houden elkaar liefdevol bij de snavel, alsof ze elkaar aan het kussen zijn.

Er zijn vele schitterende voorbeelden van waarlijk moreel gedrag bij dieren beschreven. In een dierentuin werd een oude zieke aap aan een groep toegevoegd. Omdat hij niet begreep wat de verzorgers van hem verwachtten, namen de bonobo's hem bij de hand en brachten hem naar de juiste plaats.
En toen hij verdwaalde en noodkreten slaakte, kwamen de anderen naar hem toe, kalmeerden hem en brachten hem terug naar de groep. Kom daar eens in Amsterdam om!

Dat moreel besef bij mensapen aanwezig is, blijkt ook uit het bestaan van kameraadschap en het zorgen voor een gewonde metgezel bij chimpansees.
Pure empathie moet ook de basis zijn geweest voor het troosten van een gewonde vogel door een bonobo.
In 1966 redde het gorillavrouwtje Binti Jua een drie jaar oud jongetje dat zes meter naar beneden was gevallen in het primatenverblijf in Chicago.
Ook andere species kunnen zich opofferen voor de mens.

Zo sprong een labrador in Californië voor zijn beste vriend en werd daardoor zelf door een ratelslang gebeten.

Van dolfijnen is bekend dat ze niet alleen soortgenoten uit netten bevrijden, maar ook mensen kunnen redden.

Het medeleven met en het helpen van de ander is dus weliswaar de kern van de menselijke moraal, maar heeft een lange en zeker niet voor de mens exclusieve evolutionaire geschiedenis.

Met deze paar voorbeelden wordt al duidelijk dat nanotechnoloog, orthodox-christen en profeet van de Nederlandse ID-beweging professor Cees Dekker de plank misslaat als hij de moraliteit claimt voor het christendom.
Zo zei hij in een interview in de Volkskrant (4 maart 2006): "Jezus zegt: heb God lief boven alles en je naasten als jezelf. Dat is een morele opdracht, een wet die moeilijk te begrijpen is of te onderzoeken is met natuurwetenschappelijke methodes. En toch is er besef tussen goed en kwaad".

ID'ers lezen de literatuur van diegenen waar ze kritiek op hebben blijkbaar niet. Daarom hoeven ze ook niet te concluderen dat religie de morele regels niet heeft uitgevonden, maar ze slechts heeft overgenomen, nadat ze in de evolutie ontwikkeld waren voor sociaal levende dieren, inclusief de mens.


Goed gedrag

Moreel gedrag heeft geen christelijke,
maar een biologische basis.
We helpen elkaar overleven.

Morele regels zijn niet uitgevonden door religies,maar door deze overgenomen, nadat ze in de evolutie ontwikkeld waren voor sociaal levende dieren, inclusief de mens. Deze regels dienen om de samenwerking en onderlinge steun binnen een sociaal levende groep te bevorderen. Ze functioneren als een sociaal contract dat een groot aantal beperkingen aan het individu oplegt.

Darwins morele psychologie (1859) was niet gebaseerd op een egoïstische competitie tussen individuen, maar op sociale betrokkenheid binnen de groep. Tijdens de evolutie is het elkaar helpen voortgekomen uit het liefdevolle zorggedrag van ouderdieren voor hun nakomelingen. Vervolgens werd dit uitgebreid tot soortgenoten volgens het principe: wie goed doet, goed ontmoet. Op een gegeven moment werd sympathiseren met de ander een doel op zich. Ten slotte wordt dit product van miljoenen jaren evolutie een hoeksteen van de menselijke moraal die pas recentelijk, een paar duizend jaar geleden, in religies is opgenomen. Het is overigens cynisch te moeten constateren dat het hebben van een gemeenschappelijke vijand de sterkste prikkel voor het gemeenschapsgevoel is, een mechanisme waar vele wereldleiders misbruik van hebben gemaakt.

Inherent aan het biologische doel van moraliteit -de samenwerking bevorderen- is dat leden van het eigen groepje bevoordeeld worden. Allereerst is er de loyaliteit aan het eigen gezin, de familie en de eigen gemeenschap als een morele plicht. Als de overleving en de gezondheid van de naasten is gegarandeerd, dan kan de loyaliteitscirkel worden uitgebreid: 'Erst das Fressen, dann die Moral', zoals Bertolt Brecht schreef. Sinds kort hebben we het zo goed dat de cirkel van loyaliteit uitgebreid wordt naar de EU, het Westen, de Derde Wereld en het dierenwelzijn, en, sinds de Conventie van Genève in 1949, zelfs naar onze vijanden. De noodzaak hiervoor werd echter al veel eerder gevoeld. In de derde eeuw voor Chtistus verzuchtte de Chinese filosoof Mozi toen hij de oorlogsverwoestingen zag: "Wat is de weg naar de universele liefde en wederzijds voordeel? Dat niemand landen van anderen beschouwt als de zijne."

Hoewel er ook in testen geen significant verschil is in de morele keuzes die atheïsten en gelovigen maken, claimt de Intelligent Design (ID) beweging het moreel gedrag als iets wat specifiek is voor de mens, en iets wat voortkomt uit religie, en dan vooral uit het christendom. Zo kan men in het boek van Dekker (2005) lezen dat de ID'er Van der Meer zegt "(...) mensen zijn de enige primaten die nadenken over morele normen". Frans de Waal, een expert op dit gebied, heeft er echter op gewezen dat de mens meestal helemaal niet nadenkt over morele acties. Er wordt snel en instinctief gehandeld vanuit een sterke biologische basis. Vervolgens verzint men achteraf een reden voor wat men in een flits, onbewust, gedaan heeft. Onze morele waarden zijn in de loop van miljoenen jaren geëvolueerd en berusten op onbewuste universele waarden. Moreel gedrag is ook reeds vroeg in de ontwikkeling zichtbaar, wat tezamen met het moreel gedrag bij dieren een argument is voor de biologische basis voor dit gedrag. Jonge kinderen troosten familieleden die pijn hebben al voor ze taal hebben ontwikkeld of over morele normen hebben kunnen nadenken, net zoals mensapen elkaar troosten. Als volwassenen doen alsof ze verdriet hebben, troost een kind van 1-2 jaar hen al. En niet alleen de kinderen, want ook de huisdieren deden heftig troostend in zo'n experiment mee. Chimpansees kunnen, net als mensenkinderen van anderhalf jaar, ook zonder dat er enige beloning op korte of lange termijn tegenover staat, altruïstisch gedrag vertonen. Ze kunnen aan een andere chimpansee een stok aanreiken of aan een kind een potlood, simpelweg omdat de ander er niet bij kan. Ze doen dat bovendien herhaald, zonder dat er enige beloning tegenover staat. De wortels voor ons altruïsme gaan dus zeer ver terug. Er is dan ook geen basis voor wat de ID'er Van der Meer (in Dekker) zegt: "Goed gedrag heeft geen biologische oorzaak, maar moet geleerd worden, omdat het van nature niet vast ligt en dus fout kan gaan." Het is tevens onbegrijpelijk dat het schitterende primatenonderzoek van De Waal en anderen betreffende de biologische basis van sociaal gedrag valt onder wat ID'er Jochemsen in Dekkers boek beschrijft als "het verschrompelen van de menswetenschappen en sociale wetenschappen tot specialisaties van de biologie". Een beetje relativeren van de eigen, niet-onderbouwde gezichtspunten zou geen kwaad kunnen.

Noot van NVZ.: Het is meer dan duidelijk dat ID'ers, i.c. JCI-aanhangers, het werk van
Victor J. Stenger (2008), GOD een onhoudbare hypothese (ISBN 978 908 571 217 6)
zouden moeten lezen.


Hersenmoraal

Mensen met beschadigingen in het 'moreel netwerk'
maken heel koele, onpersoonlijke afwegingen.

We hebben in onze hersenen een 'moreel netwerk' waarvoor de neurobiologische bouwstenen tijdens de evolutie stapsgewijs zijn ontwikkeld. In de eerste plaats nemen we de emoties van anderen waar door middel van 'spiegelneuronen'. Het kijken naar een handbeweging die iemand maakt stimuleert dezelfde hersencellen die geactiveerd worden wanneer je zelf die beweging uitvoert. Die spiegelneuronen zijn de basis voor ons leren door na-apen. Dit imitatiegedrag verloopt grotendeels automatisch. Pasgeboren mensenbaby's van minder dan een uur oud zijn al in staat om mondbewegingen van volwassenen te kopiëren.

Spiegelneuronen werken ook bij emoties. Zij maken het zo mogelijk dat je in kunt voelen wat een ander voor emoties meemaakt en zij zijn zo de basis voor empathie. Er zijn spiegelneuronen ontdekt in de prefrontale cortex (PFC), het voorste deel van de hersenen, en in andere delen van de hersenschors.

Onze grote PFC bevat belangrijke componenten van ons moreel netwerk. De PFC zorgt ervoor dat de waargenomen emoties gekoppeld worden aan morele opvattingen. Hij reageert op sociale signalen en remt impulsieve, egoïstische reacties af. Ook voor het gevoel een eerlijke 'deal' te maken is de PFC essentieel. Het belang van de PFC voor ons moreel besef is gebleken uit de gevolgen van beschadigingen door tumoren, schotwonden en andere letsels in dat gebied, die kunnen leiden tot asociaal, psychopathisch en immoreel gedrag.
Een rechter in de VS kreeg een prefrontale-cortexbeschadiging door granaatscherven. Hij kon daardoor geen enkel gevoel meer opbrengen voor de verdachten en hield op met zijn functie.

Beschadiging van de PFC op jeugdige leeftijd leidt tot stoornissen in morele opvattingen en gedrag dat we kennen van psychopaten. Bij van moord beschuldigde mannen werden stoornissen in de functie van de PFC gevonden. Patiënten met een frontotemporale dementie, een hersenziekte die begint in de PFC, vertonen nogal eens asociaal, crimineel gedrag, zoals ongevraagde seksuele benaderingen, verkeersovertredingen waarna wordt doorgereden, lichamelijk geweld, diefstal, inbraak en pedofilie. Pas later blijkt dan dat deze gedragsveranderingen het begin waren van het ziekteproces.

De PFC staat centraal bij het nemen van beslissingen bij morele dilemma's, zoals testen waarbij het opofferen van het leven van één persoon nodig is om een paar anderen te redden. Voor de meeste van ons zijn dit onmogelijke beslissingen om te nemen, maar mensen met een beschadiging van de PFC maken heel koele, zeer onpersoonlijke afwegingen. Ze voelen geen empathie of medelijden bij dit soort vreselijke beslissingen.

Naast de prefrontale cortex zijn ook andere corticale en subcorticale hersengebieden van belang voor ons moreel functioneren, zoals het voorste deel van de temporaalkwab met hierin een amandelvormige kern (de amygdala), het septum dat tussen de hersenholtes is gelegen, het belonend systeem (het ventrale tegmentum) en de hypothalamus, die in de basis van de hersenen ligt. Al deze gebieden zijn essentieel voor de motivatie en emoties van ons morele gedrag. De amygdala is ook betrokken bij het inschatten van de sociale betekenis van gezichtsexpressies en van de juistheid van de reactie daarop. Bij moordenaars en psychopaten zijn er afwijkende functies gevonden van de amygdala hetgeen ook verklaart waarom psychopaten minder reageren op gezichtsexpressies als verdriet en vrees. Bij van moord beschuldigde mannen werden deficiënties in de temporale hersenschors gevonden.

Het morele netwerk is dus niet alleen maar gelokaliseerd in de tijdens de recente evolutie verworven hersenschors, de neocortex. Ook de evolutionair oude gebieden zijn cruciaal voor onze morele functies. Typisch morele emoties zoals schuldgevoel, medelijden en empathie, schaamte, trots, verachting, en dankbaarheid, alsook walging, ontzag, verontwaardiging en woede zijn afhankelijk van de interacties van de genoemde hersengebieden.

Functionele hersenscans, gemaakt tijdens testen waarbij vreselijke morele dilemma's worden voorgelegd, zoals het smoren van een huilende baby om meer levens te redden, laten activiteitsveranderingen zien in hersengebieden waarvan we al eerder wisten dat beschadigingen en tumoren er tot morele problemen kunnen leiden.

Maar we moeten bij al deze mooie morele impulsen niet vergeten dat empathie het niet alleen mogelijk maakt om anderen te begrijpen en met hen mee te voelen, maar ons ook in staat stelt om ons voor te stellen wat anderen zullen meemaken als we hen opzettelijk kwetsen of martelen, en ook die impulsen kunnen we vervolgens met verve volgen.


Weer baby

De aftakeling bij Alzheimer gaat stap voor stap.
Wat het eerst geleerd is, verdwijnt als laatste uit de hersenen.

De ziekte van Alzheimer volgt een vaste route door de hersenen. Onder de microscoop kun je in de hersenen van overledenen de eerste typische Alzheimerafwijkingen zien in de hersenschors van de slaapkwab, de entorhinale cortex. Vervolgens zie je enkele afwijkingen verschijnen in de hippocampus. Op dat moment zijn er nog geen symptomen, de overledene heeft dus nooit geweten dat het ziekteproces in de hersenen al begonnen was. Maar als de slaapkwab en de hippocampus fors door de ziekte van Alzheimer worden aangedaan, dan treden er problemen op van het korte termijn geheugen.

Men weet niet meer wat er kort geleden is gebeurd, maar kan zich nog haarfijn details te herinneren van een feestje op de lagere school. Als tenslotte de ziekte van Alzheimer de overige hersenschorsgebieden aantast, wordt de patiënt dement.

Sommige dementerende kunstschilders met de ziekte van Alzheimer hielden opvallend intacte creatieve artistieke vaardigheden. Zo kon een schilderes nog uitstekende portretten maken, maar er geen adequate prijs meer voor vragen, laat staan erover onderhandelen. Deze kunstschilderes maakte tot het laatste moment gebruik van het achterste deel van de hersenschors, dat als laatste wordt aangetast.

Niet alleen de microscopische veranderingen, maar ook de uitval van functies verloopt tijdens het Alzheimerproces volgens een vast patroon. Hierbij verdwijnen de vaardigheden in precies de omgekeerde volgorde als waarin we ze verworven hebben tijdens onze ontwikkeling.

Deze volgorde blijkt uit de stadia die tijdens het Alzheimerproces doorlopen worden en die door dr. Barry Reisberg in New York genummerd werden.
In stadium 1 is er niets aan de hand.
In stadium 2 kan men zijn spullen niet meer terugvinden, men merkt dat er problemen op het werk ontstaan maar kan het vaak nog aardig verborgen houden.
In stadium 3 merken anderen ook dat je je werk niet meer uit kan voeren.
In stadium 4 loopt het mis met complexere taken, zoals het ordenen van de financiën.
Vervolgens (5) heb je hulp nodig met het uitzoeken van kleding.
Dan (6a) heb je hulp nodig bij het aankleden, (6b) met het wassen, (6c) er ontstaan problemen op het toilet met doortrekken en het afvegen van je billen, men wordt incontinent voor urine (6d) en voor ontlasting (6e).
In stadium 7a spreekje nog maar één tot vijf woorden per dag en vervolgens spreek je geen verstaanbare woorden meer (7b),je kunt niet meer lopen (7c), en dan niet meer zelfstandig zitten (7d). Vervolgens (7e) verdwijnt de glimlach, waar iedereen zo blij mee was toen je een baby was, en dan kun je (7f) je hoofd niet meer zelf optillen. De patiënt ligt uiteindelijk in foetale houding in bed, en als je dan een vinger in zijn mond steekt heeft hij een zuigreflex. Helemaal terug naar het stadium van een pasgeboren baby.

Taal en muziek zitten opgeslagen in een deel van het geheugen dat pas in een late fase van de ziekte wordt aangedaan. Het spreken verdwijnt pas laat in stadium 7. Muzikale vaardigheden kunnen bij Alzheimer patiënten zeer lang behouden blijven. Een dementerende professionele pianiste kon geen gesproken of geschreven teksten of geschreven muziek meer onthouden. Maar ze was nog steeds in staat nieuwe, onbekende, muziek die zij te horen kreeg te onthouden en te reproduceren met een heel goed muzikaal gevoel. In een later stadium speelde ze nog steeds met veel plezier voor haar bekende melodieën.

Ook bij een violist met Alzheimer zijn zulke intacte muzikale vaardigheden beschreven. En zoals te verwachten bij een functie die zo lang behouden blijft, zijn de effecten van muziek op de hersenfuncties al heel vroeg tijdens de ontwikkeling aanwezig. Te vroeg geboren couveuse kinderen worden kalmer, hebben betere zuurstofwaardes en mogen de couveuse sneller verlaten als er muziek wordt gespeeld. Pasgeborenen hebben veel meer aandacht voor het zingen dan voor het spreken van de moeder en ze zijn gevoelig voor het ritme van muziek.

De ziekte van Alzheimer volgt de reorganisatieregel, waarbij degenen die het laatst in het bedrijf gekomen zijn er het eerste uit moeten, en de oudste functionarissen het langste mogen blijven zitten. Maar van reorganisatie is geen sprake in het brein, alleen maar van sloop.


Veelplassers

Leden van een Amsterdamse familie
plassen al generaties lang 15 liter per dag.
Een neusspray doet wonderen.

Vroeger, als een patiënt grote hoeveelheden urine ging produceren, moest de dokter zijn vinger in de urine steken en proeven. Was de urine zoet, dan had men suikerziekte (diabetes mellitus = zoete vloed). Had de urine geen zoete smaak, dan sprak men van diabetes insipidus (smakeloze vloed) en dan was er wat mis met de nieren of de hersenen.

Per dag stromen er grote hoeveelheden bloed doorde nieren om gezuiverd te worden. Tijdens dat zuiveringsproces haalt de nier zo'n 15 liter per dag aan vocht terug uit het afvalwater. De nier doet dit met behulp van een hersenhormoon dat de uitscheiding van water tegengaat en daarom anti-diuretisch hormoon (ADH) genoemd wordt. Hetzelfde hormoon staat ook bekend als vasopressine, omdat het ook een bloeddruk verhogend effect heeft.

Het is een klein eiwit dat door hersencellen wordt gemaakt. Deze cellen liggen in de hypothalamus en transporteren het hormoon naar het achterste deel van de hypofyse, waar het aan de bloedbaan wordt afgegeven. Het idee dat hersencellen hormonen kunnen maken, werd voor het eerst in de jaren 40 geopperd door Ernst en Berta Scharrer. Ze zagen onder de microscoop in grote hersencellen in de hypothalamus korreltjes en veronderstelden dat dit verpakte hormonen waren die aan de bloedbaan afgegeven werden. Dat revolutionaire concept stuitte op heftig emotionele reacties bij hun collega's. Die verwierpen het 'op een heftige en vaak kwaadaardige wijze', zoals Berta mij op hoge leeftijd, nog altijd boos, schreef. De korreltjes zouden volgens de tegenstanders niets anders zijn dan een ziekteproces, of veranderingen die na de dood waren opgetreden of door het kleuringsproces waren ontstaan.

De Scharrers lieten zien dat dit niet waar kon zijn door soortgelijke zenuwcellen met een korreltje door het hele dierenrijk heen aan te tonen, van worm tot mens. Hun veronderstelling dat die cellen iets met de waterhuishouding te maken zouden hebben, was visionair. De functie van het ADH wordt onmiddellijk duidelijk wanneer er een erfelijk foutje in het DNA voor dit hormoon zit. Dan plast zo'n patiënt 15 liter per dag. In Amsterdam kennen we zo'n familie al sinds vijf generaties.

In 1968, tijdens mijn co-assistentschap in het Binnen Gasthuis bij de afdeling van prof. Borst, maakte ik voor het eerst kennis met hen. Het leven van deze familie werd toen voor een belangrijk deel bepaald door voortdurend plassen en drinken. Zo vertelde een patiënte dat haar moeder, die ook aan diabetes insipidus leed, vroeger niets wilde weten van het vele plassen en drinken van de kinderen die met haar in dezelfde kamer sliepen. Het werd de kinderen streng verboden om 's nachts het bed uit te komen om iets te drinken. Maar de moeder had zelf wel een ketel onder het bed staan om haar eigen dorst te lessen. De kinderen hielden het echter niet uit zonder water. Als moeder sliep, kropen ze daarom stiekem onder het bed om aan de tuit van de ketel te zuigen. Als ze hun moeder hierbij wakker maakten, kregen ze een forse tik.

Toen een patiënte als kind in een sanatorium werd opgenomen, vond de verpleging dat vele drinken en plassen zo vervelend dat men weigerde nog langer extra water te geven. Om toch aan voldoende vocht te komen, dronk de patiënte 's nachts de bloemenvazen van de afdeling leeg. Op een gegeven moment droogde zij echter zo uit dat er gedacht werd dat zij zou sterven. De ouders kwamen net op tijd om haar er met een flinke fles water weer bovenop te helpen.

Ging zij met haar zusje fietsen, dan namen ze flessen water mee. Bij een benzinepomp dronken ze eerst ieder een fles leeg en dan vulden ze hem weer voor onderweg, de pomphouder verbijsterd achterlatend.

In 1992 hebben we in samenwerking met een onderzoeksgroep in Hamburg bij deze Amsterdamse diabetes insipidus familie het minuscule foutje op het DNA gevonden. Eén bouwsteentje van het DNA op chromosoom 20 was verantwoordelijk voor de 15 liter urine per dag.

Nu kunnen patiënten zichzelf langwerkend ADH per neusspray toedienen, waardoor de hoeveelheden die gedronken en geplast moeten worden tot bijna normale proporties teruggebracht kunnen worden.
Sommige patiënten namen echter helemaal geen medicijnen. Ze zagen deze aandoening niet zozeer als een ziekte, maar eerder als een eigenaardigheid van de familie.


M.v.g. G. Nevenzel.

Overzicht van onderwerpen.