Zoönosen


Zoönose (Gr. zoon 'dier', nosos 'ziekte') is een dierziekte die ook schadelijk kan zijn voor de mens, m.a.w. ook van dier naar mens kan worden overgedragen.



Wim Köhler en Sander Voormolen (2003). Gelderse griep. Wilde-eendenpoep leidde tot uitbraak van klassieke vogelpest. NRC 8 mrt. p. 35.
Gelderse griep zo genoemd naar het uitbreken in de Gelderse Vallei; meestal spreken we over aviaire influenza, vogelgriep of vogelpest.

Spijkers op de virusmantel

Klassieke vogelpest wordt veroorzaakt door het influenza A-virus. Bij de mens is dat naast influenza B en influenza C een van de echte griepvirussen. Er bestaat een enorme variatie aan influenza A-virussen. Dat komt doordat deze virussen zich nogal slordig vermenigvuldigen, waardoor er veel variatie in hun (tien) genen ontstaat. Veel varianten zijn niet levensvatbaar en sterven. Andere mutanten zijn succesrijk en weten zich te handhaven.

Op grond van de afweerreacties die de influenza A-virussen veroorzaken worden ze onderverdeeld in subtypen. Die afweerreacties zijn vooral gericht tegen de twee eiwitten hemagglutinine (H) en neuraminidase (N) die als minuscule spijkertjes uit de virusmantel steken.

Illustratie Roche:

Opengewerkte tekening van het influenza-A virus. Uit het oppervlak van het virusdeeltje steken de spijkervormige eiwitten hemagglutinine (groen) en neuraminidase (blauw met platte kop).

Binnen het omhulsel zijn de RNA-strengen zichtbaar.

Van influenza A-virussen zijn 15 à 16 verschillende H-typen en 9 verschillende N-typenbeschreven. De afgelopen 20 jaar is door de vele nieuwe genetische technieken het onderzoek naar de moleculaire details van de influenzavirussen veel makkelijker geworden. Daarbij is duidelijk geworden dat influenza A-virussen vooral vogelvirussen zijn. Alle subtypen zijn bij vogels te vinden en de meeste daarvan veroorzaken geen last, of slechts milde infecties. De dodelijke (hoogpathogene) influenza A-virussen die nu en dan massale slachtingen onder het pluimvee overal ter wereld veroorzaken, zijn altijd van het subtype H5 of H7. Maar die twee typen veroorzaken ook veel onopgemerkte laagpathogene infecties. Na twee of meer toevallige mutaties kan zo'n laagpathogene stam in een hoogpathogene veranderen.

Het influenza A-virus maakt soms uitstapjes buiten de vogelwereld. Sommige virussen kunnen door mutaties veranderen in virussen die specifiek zijn voor andere soorten. Die virussen kunnen dan vaak geen vogels meer infecteren. Zo zijn paarden bevattelijk voor H3N8 en H7N7; varkens voor H1N1 en H3N2, zeehonden voor H7N7 en H4N5 en nertsen voor H10N4. Tot een paar jaar geleden werd gedacht dat mensen alleen voor H1N1, H2N2 en H3N2 vatbaar zijn. Maar inmiddels zijn ook H5N1 (1997 en 2003 in Hongkong) en H9N2 (1999 in China en ook in Hongkong) vastgesteld.

De H- en N-eiwitten zijn belangrijk bij het binnendringen in de gastheercellen. Variatie in deze eiwitten is daardoor erg belangrijk voor de gastheerspecificiteit en de besmettelijkheid van het virus.

Bij het virus dat de Italiaanse uitbraak van klassieke vogelpest veroorzaakte zijn de mutaties van het virus tot in detail onderzocht. De cruciale verandering die de overstap naar de kip mogelijk maakte was waarschijnlijk het verlies van 22 aminozuren uit het neuraminidase-eiwit. En een verlenging van vier aminozuren van de splitsingsplaats van H, het hemagglutinine-eiwit. Dat manteleiwit van het influenzavirus moet in tweeën worden geknipt door een eiwitsplitsend enzym van de geïnfecteerde gastheer, voordat het virus zich in de cel van de gastheer kan gaan vermenigvuldigen. De knipplaats van het eiwit moet passen op de splitsende enzymen, vandaar dat de vorm en chemie van de splitsingsplaats altijd bepalend zijn voor de heftigheid waarmee een influenzavirus ziekte kan veroorzaken.

**********************

De hoogvirulente stammen die massale sterfte veroorzaken onder kippen op de Veluwe zijn goed te bestrijden door ruimingen. Maar als er ook laagvirulente stammen aanwezig blijken kan de crisis nog lang duren.

DE GELDERSE GRIEP die vanuit een schuur met scharrelende EKO-kippen de wereld rondtrekt en miljoenen mensen doodt. Dat is het ultieme horrorscenario dat zich de komende weken rond de vogelpest (aviaire influenza) in de Gelderse Vallei kan ontwikkelen. Alle ingrediënten zijn aanwezig: vogels, mensen, een vogel-influenzavirus en een mensen-influenzavirus. Vroeger bestond het idee dat het virus een paar mutaties in het varken moet ondergaan voordat het een voor mensen fataal virus kan worden. Maar sinds een jaar of vijf is bekend dat influenzavirussen rechtstreeks van vogels naar mensen kunnen overspringen.

Vogelpest wordt veroorzaakt door een influenza A-virus. Het dodende virus in Nederland is van het type H7N7. De meeste van de leghennen die het eerste ziek werden mochten een paar uur per dag buiten scharrelen. Ze werden besmet door contact met waterwild. Een milde voorloper van het virus dat nu duizenden kippen doodt is drie jaar geleden al in poep van trekvogels in Nederland gevonden. Afhankelijk van de vogelsoort en het tijdstip in de winter is 1 tot 30 procent van de eenden, ganzen en meeuwen die in Nederland fouragerend de winter doorbrengen met influenza A-virus besmet.

De uitbraak rond Renswoude valt samen met de jaarlijkse winterse griepgolf in mensen. Geholpen door carnavalsvierders en uit grieplanden terugkerende wintersporters, verspreidt de mensengriep zich nu in Nederland. In België, Frankrijk en Duitsland heerst griep. Dit jaar komt een humaan H3N2 virus op ons af. Ter geruststelling: het is een oud virus dat al jaren circuleert. Het griepvaccin waarmee drie miljoen Nederlanders het vorig najaar zijn gevaccineerd beschermt goed tegen dit virus.

Maar als één van de kippenruimers die nu dag en nacht kippen vangen gelijktijdig besmet raakt met het H7N7 van de kippen en met H3N2 van zijn van wintersport teruggekeerde buren kan die man de smeltkroes worden waarin die twee virussen hun genen herschikken. Daaruit kan een nieuw influenza A-virus ontstaan waar mensen geen afweer tegen hebben, doordat delen van het vogelvirus voor het eerst in de mens terechtkomen.

Decennialang dachten virologen dat zo'n vogel- en mensenvirus in het varken tot zo'n herschikking moesten komen om een voor mensen besmettelijk virus op te leveren. Dat was de manier waarop waarschijnlijk op het Chinese platteland de afgelopen honderd jaar de nieuwe griepvirussen ontstonden. Maar de directe weg is ook mogelijk en is in 1997 voor het eerst in Hongkong aangetoond. Daar werden 18 mensen ziek waarvan er 6 overleden aan een H5N1 virus.

SMELTKROES

"De kans dat een Nederlandse kippenboer de melting bottle wordt is heel klein," zegt virologiehoogleraar dr. Ab Osterhaus van het Nationaal Influenza Centrum aan de Rotterdamse Erasmusuniversiteit. "In Nederland leeft het pluimvee veel beter van de mens afgeschermd dan in Hongkong. En de pluimveehouders werken hier hygiënischer. In Hongkong zijn markten waar levend pluimvee te koop is. Daar is ook ontzettend veel stront, waar veel mensen mee in contact komen."

In 1997 vonden virologen in Hongkong influenzavirus in een kwart van de poepmonsters op die markten. Ruim een miljoen kippen, eenden en ganzen zijn toen in plastic vuilniszakken gestopt, en verstikt of vergast om het virus uit te roeien. Dat leek gelukt, maar vorige maand sloeg dezelfde stam toch weer toe. In één gezin werden vader, moeder, zoon en dochter ziek van het H5N1 vogel virus. Het meisje en de vader overleden; de moeder en haar zoontje overleefden. Het gezin uit Hongkong was op bezoek geweest in China en daar ziek geworden. Het H5N1-virus dat mensen kan besmetten is er dus nog, maar heeft nog niet de eigenschap verworven om van mens naar mens over te springen. Dat is de laatste stap die nodig is om in killervirus te veranderen dat de hele wereld over trekt.

"Je moet er rekening mee houden dat een nieuw virus dat mensen ziek maakt ook in Nederland kán ontstaan," zegt Osterhaus. "Hoe je het ook wendt of keert, zo'n nieuwe uitbraak ontstaat een keer, ergens op de wereld. Het is de vorige eeuw driemaal gebeurd, in 1918, 1957 en 1968. Bij die pandemieën zijn ruim 40 miljoen doden gevallen. En in de tussenliggende jaren is de sterfte aan de griep zo hoog dat die de sterfte van de pandemieën overtreft. Het is niet overdreven om te zeggen dat het influenzavirus in de vorige eeuw ongeveer 100 miljoen mensen heeft gedood."

Het Outbreak Management Team Influenza dat Nederland zo goed mogelijk moet voorbereiden op de mogelijk rampzalige gevolgen van een nieuwe influenzapandemie heeft geadviseerd om de 'kippenruimers' die deze dagen langdurig met besmette kippen in contact staan te beschermen tegen influenza-infecties. Dat schreef minister Veerman (landbouw) donderdag in een brief aan de Tweede Kamer. Bescherming tegen influenza-infectie kan met geneesmiddelen zoals Zanamavir, een neuraminidaseremmer die binnendringen van het virus verhindert. De maatregel is bedoeld om de 'zeer kleine kans' op het ontstaan van een voor mensen virulente stam nog te reduceren.

Het betekent niet dat kippenboeren, van getroffen bedrijven en de kippenruimers in strikte quarantaine moeten, of dat kip en eieren uit de supermarktschappen moeten verdwijnen. Osterhaus: "Dat is onzinnige risicoreductie. Je moet de besmette en verdachte bedrijven goed isoleren. Dat is het belangrijkste. En dan de daar aanwezige kippen doden."

BESMETTINGSCIRKEL

Ook is het niet nodig om de kippen 'van buiten naar binnen' te ruimen, zoals landbouworganisaties en sommige politici deze week bepleitten. Zij wilden dat eerst de bedrijven aan de buitenzijde van de cirkel van één of drie kilometer rond een getroffen bedrijf werden geruimd. Om te voorkomen dat het virus uit de besmettingscirkel ontsnapt. Veterinair viroloog dr. Herman Egberink, verbonden aan de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht: "Je moet niet hetzelfde doen als bij de bestrijding van het mond-en-klauwzeervirus in maart en april 2001. Daar had ruimen van buiten naar binnen wel zin, want het MKZ-virus verspreidt zich makkelijk kilometersver door de lucht. Influenzavirus springt vooral via contact over: mest aan laarzen en autobanden." zegt Egberink. "Het belangrijkste is om virushaarden zo snel mogelijk te elimineren. En verder: contacten opsporen, nagaan of langs die routes besmettingen zijn ontstaan en nieuwe contacten vermijden. Isolatie dus."

In 1961 werd voor het eerst een influenza A-virus in wilde vogels gevonden. Het virus (een H5N3) had visdiefjes (Sterna hirundo) in Zuid-Afrika gedood. Het is een van de weinige keren dat influenzasterfte in een wilde vogel populatie is waargenomen.

Pas toen in de jaren zeventig en tachtig grote economische schade in de zich toen ontwikkelende intensieve pluimveeteelt ontstond door dodelijke varianten van aviaire influenza, gingen virologen systematisch onderzoeken of influenza A-virussen vaak in wilde vogels huizen. Tot verrassing van velen bleken vogels het natuurlijke reservoir voor influenza A te zijn. Vooral eenden, ganzen, zwanen en meeuwen zijn besmet. Van andere wilde vogels zijn alleen incidentele besmettingen bekend.

De wilde vogels worden doorgaans niet ziek. Egberink: "Influenzavirussen zitten al heel lang in vogels en hebben zich goed aangepast aan hun gastheer. We weten ook dat het virus in het waterwild lang niet zo snel muteert als in commerciële pluimveebestanden. Dat wil niet zeggen dat die varianten niet ontstaan, maar ze hebben geen groot selectievoordeel, zodat ze weer snel verdwijnen. Uit experimenten is ook gebleken dat wilde watervogels niet dood gaan aan hoogvirulente stammen die wel dodelijk zijn voor kippen en kalkoenen."

Vooral watervogels raken makkelijk besmet omdat het influenza A-virus zich in vogels goed in de darmen vermenigvuldigt. De feces zitten vol virus. Voor de trek verzamelen veel watervogels zich op meren en wetlands, waar ze hun voedsel zoeken temidden van elkaars uitwerpselen. Het water is een ware virussoep. In niet te warm water, bijvoorbeeld van 10 oC, blijft het virus wekenlang actief. De besmettingsgraad is daardoor het hoogst in het trekseizoen, waardoor de vogels het virus langs alle kustgebieden en binnenwateren verspreiden. Osterhaus: "Mogelijk stijgt de infectiegraad als gevolg van de stress van het vliegen. De dieren overbruggen lange afstanden en dat gaat ten koste van de lichamelijke reserves."

Vijf jaar geleden is viroloog dr. Ron Fouchier van Osterhaus' groep influenzavirussen uit poepmonsters van trekvogels gaan verzamelen. Osterhaus: "Dat onderzoek doen we niet omdat we veel over vogels willen weten. Wij zijn niet zo geïnteresseerd in kippen. Wij willen weten hoe een vogelvirus kan veranderen in een virus dat mensen ziek maakt. Daar kun je in goed beveiligde labs aan werken door gericht één base in een gen van het virus te veranderen en dan te kijken hoe de ziekmakende eigenschappen veranderen. Je moet natuurlijk voorzichtig zijn, want we willen niet dat het volgende Spaanse griepvirus, of de volgende Hongkonggriep de Rotterdamgriep heet."

Bij het nationale Regie-orgaan Genomics heeft Osterhaus, samen met het diergeneesmiddelenbedrijf Intervet en de diergeneeskundige faculteit van de Universiteit Utrecht een plan ingediend voor de bestudering van influenzavirussen in hun wisselwerking met de cel die ze infecteren. Osterhaus: "Als je een DNA-chip maakt waar 40.000 genen van gastheercel en virus op binden tegelijk kunt aflezen dan kun je de reactie van een cel op de infectie meten. Dan weet je wat virulentie moleculair gezien is. Het onderzoek in trekvogels doen we voornamelijk omdat we willen weten welke influenzastammen in de vogels rondwaren, zodat we snel kunnen diagnosticeren en een vaccin kunnen ontwikkelen als er zo'n virus naar de mens overspringt."

De Rotterdamse virologen verzamelen poepmonsters langs de belangrijkste trekroutes van vogels, van Scandinavië via West-Europa tot in West-Afrika. "We betalen vogelringers en ganzenflappers 1 euro per verzameld poepmonster", vertelt Osterhaus. "Elk jaar krijgen we zo'n 5.000 poepmonsters voor analyse binnen, voornamelijk van eenden en ganzen, maar ook van meeuwen en steltlopers. Dat geeft overzicht en bovendien ontdekken we nieuwe virusstammen. In een kokmeeuw uit Zweden hebben wij het zestiende type hemagglutinine ontdekt."

De verzameling die Fouchier inmiddels heeft aangelegd maakte snelle diagnostiek met de polymerase kettingreactie (PCR) mogelijk bij het virus dat nu de Gelderse Vallei treft. Osterhaus: "Vorige week zaterdag meldde het lab in Lelystad dat er een uitbraak van klassieke vogelpest was. Nog diezelfde avond hebben we sectie verricht op vijf van de dode kippen. Onze patholoog merkte toen al op dat één van de onderzochte kippen spoelwormen had. Dat zie je alleen bij dieren die buiten hebben gelopen. Dan bestaat ook het gevaar dat zo'n dier een influenza-infectie oploopt door contact met de poep van wilde eenden. Het virusonderzoek heeft dat bevestigd. Zondag was al duidelijk dat het een virus van het H7-type was, maandag identificeerden wij het verder als een N7-stam."

Fouchier heeft inmiddels vastgesteld dat het Gelderse-Valleivirus wat het hemagglutinine (H) betreft de meeste verwantschap heeft met een virus van het type H7N3 dat in 2000 in Nederland in de poep van een wilde eend (Anas platyrhynchos) werd aangetroffen. Het andere oppervlakte-eiwit, N7, vertoont grote overeenkomst met een H11N7-virus, in 1999 geïsoleerd uit de poep van een Nederlandse slobeend (Anas clypeata).

PO-VLAKTE

"Daarmee was in ieder geval duidelijk dat de Nederlandse uitbraak niets te maken heeft met de vogelpest die al geruime tijd in Italië heerst," concludeert Osterhaus. In Noord-Italië waren de afgelopen jaren H7Nl- en H7N3-virussen actief in de Po-vlakte, waar meer dan 60% van de Italiaanse pluimvee- en eierenproductie plaatsvindt. Van de ineengestorte productie hebben de Nederlandse slachtkippen en eierenexporteurs de afgelopen jaren overigens goed geprofiteerd: er was een toegenomen vraag uit Italië.

De Italiaanse epidemie is inmiddels ook moleculair goed beschreven. Er is bewezen dat, net als bij de meeste uitbraken in het afgelopen decennium, de pluimveestapel eerst was besmet met een influenza A waarvan de dieren niet of nauwelijks ziek werden. Door enkele mutaties is daaruit een hoogpathogene stam ontstaan waaraan plotseling alle dieren in een stal stierven. Het inzicht in die overgang van laag- naar hoogpathogeen is nieuw. Vroeger werden die laagpathogene en hoogpathogene als twee verschillende ziekten beschouwd die niets met elkaar te maken hadden.

Het wetenschappelijk comité voor diergezondheid en dierenwelzijn van de Europese Commissie signaleerde dat probleem in de zomer van 2000 en adviseerde de lidstaten om laagpathogene stammen voortaan te bestrijden. Maar of die stammen op enige schaal aanwezig zijn is onbekend. De EU-landen moeten daarom, zei het comité 2,5 jaar geleden al, gaan meten in hoeverre er niet-ziekmakende influenza A-virussen in hun commerciële pluimveepopulaties rondwaren.

"Daar wilden we net mee beginnen," zei de woordvoerster van het ministeriele lab CIDC Lelystad begin deze week. Minister Veerman vertelde de Tweede Kamer donderdag dat Nederland nog geen idee heeft of, en hoe lang influenza A al in de Nederlandse pluimveestapel aanwezig is. De pluimveeboeren zouden dat kunnen merken aan een hogere sterfte of een lagere eierproductie.

Aan de diergeneeskundige faculteit zegt viroloog Egberink: "Dit virus kan in het pluimvee al een tijdje laagpathogeen aanwezig zijn geweest. De eerste secties waren vrij atypisch voor dit ziektebeeld." Maar in Lelystad zegt voorlichter Luuk Elzinga dat "nooit meer met zekerheid" is te zeggen of het virus in de Gelderse Vallei wel of niet al in laagpathogene vorm in de kippenpopulatie huisde, voordat het kwaadaardig werd. "Als het er al was, dan is het heel snel naar een hoogpathogene vorm gemuteerd. Bij laagpathogene influenzastammen zijn zeker al enige ziekteverschijnselen zichtbaar. Er treden bloedingen op die zouden opvallen bij de vleeskeuring en de dieren worden suf. Maar dat is niet opgemerkt. Dat maakt het scenario waarschijnlijk dat een hoogpathogeen virus direct uit watervogels in het pluimvee terecht is gekomen."

Ammoniak in de stallen verlaagt de weerstand van de kip

En dan duikt weer een ander raadsel op: hoe is het mogelijk dat een virus dat onder wilde eenden geen slachtoffers eist, dood en verderf zaait in kippenschuren. Egberink: "Het is waarschijnlijk altijd een samenspel van factoren. De huisvesting speelt natuurlijk een rol. Die dieren zitten vlak bij elkaar en zullen elkaar niet via water, maar door de lucht besmetten. Die dieren ademen lucht met een hoge ammoniakconcentratie en die stof beschadigt de slijmvliezen. Dat kan meespelen. Hun afweersysteem zal dus ook wel iets minder zijn." Het EC-rapport uit 2000 stelt nog vast dat op veel eendenfokkerijen het influenza A-virus steeds aanwezig is. In de Gelderse Vallei zijn nog talloze pekingeendhouderijen in bedrijf. In heel Nederland worden ongeveer een miljoen eenden gehouden. Maar of die Nederlandse dieren influenza A dragen is onbekend.

De Italiaanse epidemie laat goed zien hoe hardnekkig een uitbraak kan zijn. De klassieke vogelpest woekert daar al vier jaar voort. Van maart tot december 1999 kregen in totaal 199 pluimveebedrijven in de Po-vlakte last van suffe kippen door een laagpathogeen H7N1-virus. Die stam muteerde in december tot een hoogpathogene stam waar vervolgens in vier maanden tijd 10 miljoen dieren op 413 bedrijven door werden getroffen. Op ruim 150 kalkoenfokkerijen stierven ruim 2 miljoen dieren. En op krap 100 eierproductiebedrijven legden 6,5 miljoen leghennen het loodje. Inmiddels is de Italiaanse epidemie terug naar een infectie van influenza A die niet veel ziekte veroorzaakt. Die infectie proberen de Italianen nu met vaccinatie te bestrijden, want ze vinden het risico te hoog dat de stam weer naar een hoogpathogene ziekteverwekker muteert.

Egberink: "Een hoogpathogene stam is met ruimingen en hygiënische maatregelen goed te couperen. Zo'n agressief virus, waaraan veel dieren snel dood gaan, is nu eenmaal snel te traceren. Minder pathogene virussen kunnen blijven circuleren en zijn dus veel moeilijker uit te roeien. Voor de bestrijding van hoogpathogene stammen is ruimen de beste oplossing en is vaccineren weinig zinvol. Om minder pathogene stammen de kop in te drukken is vaccinatie waarschijnlijk wel nuttig. Daarmee maak je ook de kans op het ontstaan van een nieuwe hoogpathogene stam kleiner."

TWINTIG UITBRAKEN

Aan een voorspelling van het verloop van de Nederlandse epidemie waagt niemand zich. De wetenschappelijke literatuur geeft geen computermodellen met verspreidingskansen prijs, zoals die voor mond- en klauwzeeruitbraken wel bestaan. Vogelpest is ook schaars. In Nederland was de vorige epidemie in 1926 en toen was er nog geen sprake van bio-industrie. Sinds 1959 zijn er wereldwijd een twintigtal uitbraken geweest, gedeeltelijk slecht gedocumenteerd. De Amerikaanse uitbraken sinds de jaren tachtig zijn weliswaar goed in kaart gebracht, maar veel lijken de Amerikanen er niet van te hebben geleerd: jaar in jaar uit worden de in de wei lopende kalkoenen op de trekroutes van het waterwild opnieuw geïnfecteerd met nieuwe virussen. Ook in Italië zijn trekvogels de oorzaak, denkt men. Ze bivakkeren in de bergmeren. Het besmette water stroomt in riviertjes naar de Po-vlakte. Daar gebruikten de pluimveeboeren het water als drinkwater voor hun kippen en kalkoenen, waardoor die dieren ziek werden. Het H7Nl virus lijkt het meest op een in 1998 in Taiwan uit een wintertaling geïsoleerd virus. Het behoort tot een groep van Euraziatische en Zuid-Afrikaanse virussen.

Als het laagpathogene virus waar landbouwminister Veerman nu naar laat zoeken wordt aangetroffen, is de crisis wellicht minder snel voorbij dan iedereen hoopt. Bij een lang aanhoudende epidemie barst ongetwijfeld de discussie los over dierenwelzijn, infectiegevaar en natuurbeheer. Buitenlopende kippen hebben een veel grotere kans op influenza A-infecties, vooral als er dagelijks ganzen en eenden overvliegen die mals gras zoeken. Of een pleisterplaats in de nabije uiterwaarden van de Rijn en de kanalen langs de Hollandse waterlinie.


Erik Hermkens (2001). Zoönosen, slijterskoeien en voedselveiligheid.

Dit artikel is een vervolg op het BSE verhaal in de vorige M&W. Ook dit verhaal gaat over de gezondheid van onze koeien, varkens, etc. De recente uitbarsting van mond- en klauwzeer is uitgebreid in de pers en op tv in beeld gebracht. In deze aflevering kijken we naar andere zoönosen, slijterskoeien, het landbouwbeleid en voedselveiligheid.

Van dier op mens
BSE wordt in veterinaire vaktermen een zoönose genoemd. Er wordt bij dierziekten een onderscheid gemaakt tussen zoönosen en niet-zoönosen. Een zoönose is een veeziekte die ook schadelijk kan zijn voor de mens. Een niet-zoönose is een veeziekte die niet besmeftelijk is voor de mens. Dat ziekten soms kunnen overgaan van dier op mens is al heel lang bekend. Zo was al in het begin van de eeuw bekend dat je door het drinken van ongepasteuriseerde verse koemelk van een besmet bedrijf, geïnfecteerd kon raken met Brucellose of tuberculose. Het drinken van verse koemelk was in die dagen de gewoonste zaak van de wereld. Dit betekende dat je als melkdrinker een reëel risico liep een Brucellose- of tuberculosebesmetting op te lopen. Desondanks heeft het tot de winter van 1949 geduurd voordat tuberculose in Nederland serieus werd bestreden. Het Amerikaanse leger wilde uit Drenthe 60.000 liter melk per dag afnemen op voorwaarde dat het desbetreffende gebied tuberculose-vrij zou zijn. Dankzij grote inspanningen is dat net op tijd gelukt.

Ruim honderd zoönosen
De kennis over zoönosen is vooral de laatste decennia enorm toegenomen. Op dit moment kennen we meer dan honderd ziekten die kunnen overgaan van dier op mens. Ook is door onderzoek meer bekend geworden over de gevaren en risico's van een besmetting bij de mens. Sommige zoönosen zijn alleen vooral hinderlijk, zoals trichophytie, een door een schimmelinfectie veroorzaakte huidaandoening. Andere daarentegen kunnen ernstige symptomen geven en soms zelfs levensbedreigend zijn. Listeriose bijvoorbeeld kan hersenvliesontsteking veroorzaken. Ook de ernst van het ziektebeeld kan sterk variëren bij mens en dier. Sommige ziekten kunnen bij dieren zonder symptomen verlopen, terwijl bij de mens wel ernstige verschijnselen kunnen optreden. Leptospirose is een voorbeeld van zo'n zoönose.

Besmettingsroute verschilt per zoönose
Zoönosen zijn ziekten en infecties die op natuurlijke wijze worden overgedragen van gewervelde dieren op de mens.
Dit kan op verschillende manieren gebeuren:

Geen goede registratie
Komen zoönosen in Nederland veel voor? Deze vraag is moeilijk precies te beantwoorden. Dat komt voornamelijk omdat de registratie van zoönosen op twee verschillende plaatsen plaatsvindt: in de diergeneeskundige sector en in de menselijke gezondheidszorg. Een indicatie van de mate van voorkomen is afkomstig van het onderzoek dat TNO Preventie en Gezondheid in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uitgevoerd. TNO heeft daarbij onder andere gebruik gemaakt van gegevens over sterfte, ziekenhuisopnamen, arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim. Volgens dit onderzoek wordt in Nederland jaarlijks bij ruim duizend mensen een zoönose vastgesteld, exclusief de voedselinfecties door Salmonella en Campylobacter. In de periode 1985 tot en met 1990 zijn per jaar gemiddeld 21 sterftegevallen geregistreerd met als waarschijnlijke doodsoorzaak een zoönose. In 18 van deze 21 gevallen ging het om een voedselinfectie. Hieronder volgt een korte toelichting op de bekendste en meest voorkomende zoönosen.

Campylobacter
Eén van de belangrijkste besmettingen bij de mens. Jaarlijks raken alleen in Nederland al meer dan 300.000 mensen besmet met de bacterie Campylobacter fetus jejuni. De symptomen zijn ernstige diarree, pijn in de onderbuik en koorts. Naaste familielid van jejuni is Campylobacter fetus intestinalis. Intestinalis veroorzaakt onder andere vroeggeboorte en hersenvliesontsteking. De belangrijkste bron is kippenvlees. De bacterie jejuni kan echter ook voorkomen bij runderen, varkens, schaal- en schelpdieren.

Salmonellose
Naast Campylobacter is Salmonella een andere belangrijke bron van voedselvergiftigingen. De symptomen zijn diarree en ernstige buikkrampen. Het grote gevaar bestaat in de snelle uitdroging die een shock kan veroorzaken. In extreme gevallen kan zelfs de dood erop volgen. In Nederland worden per jaar 110.000 mensen besmet met Salmonella. Vooral kip en eieren zijn berucht.

Escherichia coli
Normaal gesproken komt Escherichia coli (E-coli) veel in onze darmen voor, sterker nog het is één van de belangrijkste bacteriën die in onze darmflora voorkomen. Er bestaan erg veel typen E-coli, die allemaal net even iets anders zijn. Enkele van die typen zijn schadelijk voor de mens. Deze typen E-coli kunnen een ernstige dikkedarmontsteking veroorzaken soms gevolgd door een nierfunctiestoornis. Per jaar komt een door E-coli veroorzaakte ziekte bij de mens ongeveer 30 keer voor.

Miltvuur
Miltvuur is ook wel bekend onder de naam anthrax. Begin maart werd in Duitsland weer een miltvuur melding gedaan door de Duitse autoriteiten. Miltvuur is een typische runderziekte. Anthrax wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis. De sporen van de bacterie zijn na vele jaren nog steeds levensvatbaar en dus nog gevaarlijk! Bij herkauwers verloopt de ziekte zeer acuut. Bij de mens komt miltvuur alleen voor na contact met dieren of dierlijke producten. De bacterie is ook geliefd bij militairen die op zoek zijn naar een geschikt biologisch wapen. Irak zou over een biologisch wapen met Bacillus anthracis beschikken.

Listeriose
Een bacterie (Listeria monocytogenes) ziekte die eind jaren tachtig weer eens op grote schaal de kop op stak. De symptomen zijn koorts, hoofdpijn en overgeven. Soms gepaard gaande met een hersenvliesontsteking. Bij veel dieren komt Listeria van nature voor. Eind jaren tachtig ging het om besmette niet-gepasteuriseerde melkproducten.

Klassieke varkenspest
Een niet besmettelijk virusziekte voor de mens. De klassieke varkenspest kostte de Nederlandse varkensboeren enkele jaren terug bijna de kop. Het virus behoort tot de familie van de Flavivirussen. Onder deze familie van virussen zitten voor de mens wel enkele beruchte leden zoals het virus dat gele koorts veroorzaakt en hepatitis C. Het varkenspestvirus bestaat uit verschillende stammen, waarvan sommige hun slachtoffer binnen enkele weken doden. Varkenspest is een contactziekte. Het virus komt voor in de urine, mest, speeksel en bloed. Besmetting vindt plaats door onderling contact tussen varkens. De eerste keer dat een varkenspestepidemie uitbrak was in 1830 in de Amerikaanse staat Ohio. Sinds 1936 geldt in Nederland voor de varkenspest een aangifteplicht. Om de bestrijding te verbeteren werd in 1979 een verplicht registratiesysteem ingevoerd. Het doel van deze registratie is op elk moment een beeld te hebben van de dierverplaatsingen. Zodoende is bij een calamiteit precies bekend, waar welke varkens zijn en zijn geweest. Tijdens de recente pestuitbraak bleek maar weer eens dat er op grote schaal de registratie ontdoken was. De gevolgen werden in enkele maanden tijd duidelijk. Honderden varkensbedrijven werden preventief geruimd waardoor honderdduizenden varkens vernietigd werden.
Varkenspest kan op twee manieren bestreden worden:
het virus kan uitgeroeid worden door alle besmette dieren te vernietigen
of
de varkens immuun maken door vaccinatie. Met de eerste methode hebben we dus enkele jaren geleden kennis mogen maken. Goede vaccins zijn beschikbaar en werden tijdens de uitbraken van 1983 en 1984 op grote schaal gebruikt en heeft ervoor gezorgd dat de schade beperkt bleef. Sinds 1986 is het vaccin verboden de belangrijkste motivering was dat het verschil tussen antistoffen gemaakt tegen het pestvirus in een vaccin en een besmetting vanuit het wild (vaak wilde zwijnen) niet meer te achterhalen is. Momenteel wordt hard gewerkt aan een zogenaamd markervaccin. Een markervaccin bevat een veranderd varkenspestvirus dat één van de eiwitten mist waartegen antistoffen door het varken worden aangemaakt. Worden bij een varken antistoffen tegen dit eiwit aangetroffen dan moet het een besmetting door het natuurlijke pestvirus zijn en dus niet van het vaccin.

Mond en klauwzeer
Mond- en klauwzeer (MKZ) is een virusziekte bij rund en varken, met als ziektebeeld hoge koorts en ontwikkeling van blaren in de mond en op de huidgedeelten bij de hoeven. Mond- en klauwzeer kan zich, behalve door o.a. direct contact met zieke dieren, ook verspreiden door contact met herstelde dieren die nog vele maanden het virus kunnen verspreiden. Het is een zeer infectieus virus dat gemakkelijk kan meeliften met druppeltjes in de lucht. In Engeland tekent zich nu een volgende enorme catastrofe af voor de veehouderij. Dit zal het faillissement betekenen voor honderden kleine Britse veehouders. De mens ondervindt geen hinder van het virus. De vraag is hoe ver de Engelse besmetting het vaste land van Europa binnendringt. Het enige geruststellende was de snelle reactie van de Europese Unie. Toch zijn er enkele belangrijke verschillen met de BSE crisis. Ten eerste is mond- en klauwzeer onschadelijk voor de mens. Ten tweede bij mond- en klauwzeer is de ziekteverwekker bekend. Ten derde wordt de ziekte niet veroorzaakt door nonchalant menselijk handelen zoals bij de BSE crisis wel het geval is. Een mond- en klauw- zeer uitbraak lijkt het meest op de klassieke varkenspest, alleen veel besmenelijker. De EU heeft enkele jaren geleden gekozen voor een non-vaccinatie beleid voor MKZ. Probleem met het vaccin is dat een veldbesmetting niet onderscheiden kan worden van het vaccin. Net als bij de klassieke varkenspest is een markervaccin in een ver gevorderd stadium van ontwikkeling. Dan is alleen nog de politieke wil nodig om het non-vaccinatie beleid over boord te zetten, zeker voor zo'n besmeftelijke ziekte als MKZ.

Brucellose
Een van de bekendste veeziekte is Brucellose. Brucellose is een bacterieziekte die niet alleen bij runderen en schapen fataal is maar ook voor andere dieren zoals honden en varkens. De bekendste en voor Nederland en België belangrijkste Brucellose infectie is abortus Bang. Bij de mens kan Brucella abortus, gewrichtspijn en zwellingen van de milt, lever en lymfeklieren veroorzaken. Bij runderen treedt bij infectie door Brucella abortus een spontane abortus op. Dit zijn de bekendste zoönosen. Een andere nog onbekende plaag in de moderne veestallen resulteert in slijterskoeien.

Slijterskoeien
De problematiek rond de slijterskoeien haalt het niet wat media aandacht betreft in vergelijking met BSE. De mysterieuze verschijning van de prionen verantwoordelijk voor het ziektebeeld BSE is waarschijnlijker spectaculairder dan een paar magere koeien. Wat is de slijtersziekte bij koeien? Zoals de naam al zegt zijn de koeien snel versleten. Dit komt tot uiting in doorgezakte poten, uierontsteking, sterke vermagering, etc. Kortom de koe ziet er afgeleefd uit. De slijterskoeien kregen enige aandacht van de landelijke pers doordat mogelijk een besmet vaccin de boosdoener was. Volgens de stichting Wakker Dier is de slijtersziekte gelegen in een genetische verschraling. Door de voortdurende selectie van melkkoeien op melkafgifte zijn er genetisch ziekten ingeslopen die leiden tot de slijtersziekie. De conditie van koeien is voor een groot deel erfelijk bepaald. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is met een studie bezig of dit de oorzaak van de slijtersziekte kan zijn. Het grote probleem bij de slijtersziekte is dat de diagnose moeilijk te stellen is. Wanneer is een koe een slijterskoe? Zoals niet alle mensen even dik zijn, zo zijn ook niet alle koeien even dik. Ook daar zitten scharminkels tussen die helemaal gezond zijn. Bovendien vermageren koeien sterk tijdens de lactatie. Om de slijtersproblematiek goed te kunnen begrijpen moeten we terug naar het voorjaar van 1999.

Slijterskoeien in Nederland
In het voorjaar van 1999 is de rundveehouderij in rep en roer omdat de gezondheidstoestand van koeien op veel rundveebedrijven in Nederland achteruit ging. Veel veehouders hebben de klachten op hun bedrijf in verband gebracht met vaccinaties tegen IBR (Infectieus Bronchitis Respiratoir? Ik dacht dat het IntraBovine Rhinitis was), die besmet waren met BVD (Bovine Virus D)-virus. In het IBR-vaccin van Bayer is inderdaad het BVD-virus aangetroffen, maar er is een grote discussie losgebarsten over de vraag of dit virus inderdaad zulke grote gezondheidsproblemen heeft veroorzaakt bij ingeënte koeien. De ene partij meent dat een lichte contaminatie geen kwaad kan, de andere partij legt een duidelijk verband met de slijtersziekte. Wanneer is een bedrijf een slijtersbedrijf? Een slijtersbedrijf is een rundveebedrijf dat te kampen heeft met ernstige, niet herstellende conditieverliezen bij de runderen na het kalven. Meer dan 20% van de dieren is aangetast. Er is geen relatie met een (te hoge) melkgift. Er zijn dus structurele gezondheidsproblemen en getroffen maatregelen hebben geen effect. Een aantal voorbeelden van gezondheidsproblemen die op slijtersbedrijven gezien worden zijn, zoals genoemd, conditieverlies na het kalven (met name bij vaarzen), ernstige kreupelheden, abortus, doodgeboren kalveren, mastitis (uierontsteking), etc.

De oorzaak
Op sommige bedrijven die niet tegen IBR vaccineren heeft ook een toename van gezondheidsklachten plaatsgevonden. Ook hier zijn dieren als slijter afgevoerd. Na onderzoek bleken verschillende factoren op deze bedrijven een rol te spelen bij het ontstaan van de gezondheidsproblemen. Bedrijfsfactoren waren bijvoorbeeld huisvesting, stalklimaat, infectieziekten, deficiënties in de voeding, slechte drinkwatervoorziening en fouten in het management. Belangrijke externe factoren waren de slechte weersomstandigheden in het najaar van 1998 en de slechte kwaliteit van de voerkuilen van 1998. Een deficiëntie in de voeding die mogelijk zou kunnen meespelen is kobalttekort. Kobalt in de voeding zorgt voor de aanmaak van vitamine Bl2 door de pensbacteriën. Vitamine Bl2 speelt onder andere een rol in het zenuwstelsel en bij de bloedaanmaak. Op één van de geruimde slijtersbedrijven is inderdaad vastgesteld dat er sprake was van een kobalttekort bij de koeien. Maar dit is slechts één factor, opheffen van het kobalftekort is niet de oplossing voor het slijterskoeien probleem. Omdat gebleken is dat ook op niet-geënte bedrijven problemen gevonden werden, heeft men niet en wel geënte bedrijven met elkaar vergeleken. Verschillende kengetallen werden geanalyseerd, bijvoorbeeld bedrijfsstandaard koe, gewichtsverandering van melk vaarzen, tankmelkcelgetal, percentage verwerpers, en het afvoerpercentage koeien. De gevonden verschillen waren vaak niet significant en als ze dat wel waren, was dat steeds niet een gevolg van vaccinatie, maar was dat verschil bijvoorbeeld jaren voor de enting ook al aanwezig.

Wegkwijnziekte?
Begin 2000 is in de media geopperd dat de slijtersproblematiek mogelijk verband houdt met de aanwezigheid van circovirus. Het circovirus veroorzaakt bij varkens mogelijk de zogenaamde wegkwijnziekte. Varkens met de wegkwijnziekte hebben afwijkingen aan meerdere orgaansystemen, zoals bloedarmoede, diarree en nerveuze verschijnselen. Het verband tussen circovirus (type 2) bij varkens en wegkwijnziekte is echter nog niet aangetoond. Uit zieke dieren kan het virus wel vaak geïsoleerd worden, maar geïsoleerd virus, toegediend aan gezonde varkens heeft nog niet tot verschijnselen van wegkwijnziekte geleid. In aansluiting op het onderzoek dat nu in de varkenshouderij gaande is naar circovirus, heeft men ook bij verschillende slijtersbedrijven dieren getest op antilichamen tegen circovirus. Deze test was steeds negatief. De slijtersproblematiek is dus waarschijnlijk niet te wijten aan het circovirus. Het laatste woord over de slijtersziekte is nog lang niet gezegd. Er zal nog veel onderzoek moeten worden gedaan naar verschillende factoren die op slijtersbedrijven gezondheidsstoornissen veroorzaakt zouden kunnen hebben. Allerlei factoren die een negatieve invloed kunnen hebben moeten geëvalueerd worden en door middel van een gericht plan van aanpak verholpen worden. De slijtersziekte komt misschien tot uiting door een samenloop van een aantal negatieve factoren zoals slecht weer, ontbreken van enkele belangrijke voedselbestanddelen, genetische verschraling, etc. Blijkbaar is de veehouderij zo kwetsbaar geworden dat een samenloop van een aantal negatieve elementen leidt tot verschijnselen als de slijtersziekte. Er gaan dan ook stemmen op dat alles anders moet. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat moet er dan anders? Omdat te kunnen begrijpen eerst een kort overzicht van de ontwikkelingen in de landbouw tot nu toe.

Hoe het allemaal begon
Hoe heeft het allemaal zo ver kunnen komen? Waarom hebben we voor het huidige landbouwsysteem gekozen? Het eigenlijk begin van de landbouw en veeteelt ligt inmiddels vele eeuwen achter ons. Toen onze verre voorouders hun rondtrekkend bestaan opgaven en de gewassen zelf gingen verbouwen en een aantal dieren gingen domesticeren voor de melk of het vlees, is de basis gelegd voor de landbouw en veeteelt zoals we die tegenwoordig kennen. Gedurende de eeuwen die volgden werden de dieren steeds zo gefokt dat er meer vlees aan het dier zat of meer melk gaf. Zo ook met de akkerbouw: hoe meer voedsel er van een hectare gehaald kon worden hoe beter. Door de geringe bevolkingsomvang en de beperkte technologische mogelijkheden en wellicht een geringere behoefte gingen de ontwikkelingen tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in een rustig (bijna onmerkbaar) tempo door. De koe gaf door de eeuwen heen dan wel meer melk of beter vlees dan zijn verre vooronder, maar de koe mocht nog regelmatig in de wei en genoot van een weliswaar beperkte vrijheid, De voedselproducenten (boeren. slagers, bakkers, etc.) leefden en werkten dicht in de buurt van de consument. Als er vraag is dan werd er brood gebakken of een varken geslacht. Na de Tweede Wereldoorlog wordt dit eenvoudige principe losgelaten en wordt er niet meer naar de vraagkant gekeken. De economie op zijn kop!

De omslag
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de maatschappij in een stroomversnelling. In de oorlog was veel honger geleden en dat moest zo snel mogelijk verleden tijd zijn. Er moest veel goedkoper en veel meer voedsel geproduceerd worden. De gevolgde politiek was erg succesvol want in de jaren zestig kon de Nederlandse bevolking gevoed worden uit eigen landbouwopbrengsten. In ongeveer dezelfde tijd begon het landbouwbeleid van de E.G. vorm te krijgen. Het beleid was eenvoudig: rationele, grootschalige landbouw om de Europese bevolking ook in de toekomst van voldoende voedsel te kunnen voorzien. Om dit beleid te ondersteunen werd het subsidiestelsel opgezet waar we nog steeds de gevolgen van ondervinden. Boeren konden zoveel produceren als ze wilden, de EG verzekerde een minimum afnameprijs. Specialisatie was de manier om in de toekomst als boer te kunnen overleven. De tot dan toe gemengde boerenbedrijven stierven langzaam maar zeker uit. Er ontstonden boerenbedrijven die zich speciaal op varkens, of kippen of melkvee concentreerden. Tegelijkertijd deed de mechanisatie van de landbouw haar intrede. Het paard op het land werd vervangen door de tractor en het melken met de hand werd door een melkmachine overgenomen. Gevolg was dat het aantal boerenbedrijven sterk verminderde alsmede het aantal mensen dat zich met de landbouw bezig hield nam sterk af. Voor Nederland had het gevolgde beleid grote gevolgen. In eerste instantie leek het een enorme successtory te zijn, nu kijken we daar langzaam maar zeker anders tegen aan. Een van de gevolgen van de schaalvergroting in Nederland was dat de van oudsher stabiele verhouding tussen grootte van de veestapel en grootte van het landbouwgebied ontkoppeld werd. De latere mestproblematiek was op dat moment geboren. Met andere woorden er waren heel veel dieren op een klein stukje grond. Het voer werd niet meer door de boer zelf geproduceerd, maar werd ingekocht bij sterk uitdijende veevoermaatschappijen die producten als sojaschroot en tapioca over de hele wereld tegen dumpprijzen aansleepten. De boerenbedrijven werden door de enorme schaalvergroting ook veel kapitaalintensiever, anders gezegd de boer moest veel geld gaan lenen bij een commerciële instelling. De boer verrichtte steeds minder fysieke arbeid, maar kreeg steeds meer te maken met psychische belasting. Analoog wat in de burgermaatschappij aan de hand was. Het aantal boekhoudingen nam snel toe en dan ging het niet alleen om financiële boekhoudingen maar ook mineralenboekhoudingen, registraties van het vee, etc. Tegenwoordig zijn we bijna zover dat de boer niet meer in zijn stal hoeft te komen: het hele bedrijf is geautomatiseerd en gericht op zoveel mogelijk produceren tegen zo laag mogelijke kosten.

De kleinschalige landbouw
De landbouw en veeteelt wordt steeds meer gedomineerd door een paar gigantisch grote bedrijven. De landbouw producten, de halffabrikaten en de eindproducten worden tegenwoordig heel Europa doorgesleept voordat het wordt opgegeten. De boeren van vroeger zijn vrachtwagenchauffeur geworden!
Over hoe groot deze aanslag op het milieu is, hoor je nooit niemand over. Het veel gehoorde argument, dat een kleinschalige landbouw niet rendabel is, kan met een grote korrel zout genomen worden. De hele sector tussen boer en de consument is de partij waar dikke winst gemaakt wordt. Bij het uitschakelen van een onnodig gedeelte van de tussensector hoeft de prijs van het voedsel niet veel te stijgen en kunnen de huidige schaalvergrotingen gestopt worden. Er is berekend dat de kostprijs van biologisch gehouden varkens gemiddeld f 1,70 per kilogram slachtvlees hoger ligt in vergelijking met de traditionele varkenshouderij. En door een aantal verbeteringen kan dit prijsverschil omlaag zonder dat het biologische karakter daarvan schade ondervindt. Het gekke is dat de f 1,70/kg prijsverschil tussen scharrelvlees en 'gewoon' vlees in geen slagerij terug te vinden is. Een aanwijzing dat de 'tussensector' dankbaar gebruik maakt en de winsten nog verder op ziet lopen. Een schandalige ontwikkeling die ook in Den Haag/Brussel een aantal mensen zou moeten wakker schudden.
En niet steeds de gemakkelijkste weg kiezen en alles op het bord van de boer schuiven! Misschien dat door een kleinschaliger productie van ons voedsel de boer meer aandacht kan besteden aan het vee en niet meer fouten in het besturingssysteem van de computer hoeft op te lossen. Hij is ten slotte boer en geen whiz-kid. Dan kan het belangrijke thema dierwelzijn een stuk sneller worden gerealiseerd. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de biologisch gehouden kippen dan ook vrij zijn van Salmonelia of Campylobacter. Dat zijn bacteriën die altijd al aanwezig zijn geweest. En op zich zijn ze ook niet schadelijk, zolang de aantallen binnen de perken blijft. Dit kan door er hygiënisch mee om te gaan.

Politiek
Er gaat erg veel geld om in de vleesindustrie. Wie zijn nu eigenlijk de baas in vleesland. De boer? Zeker niet, de boer krijgt een groot gedeelte van de problemen in de schoenen geschoven, maar kunnen vaak niet anders. Wie dan wel? De politiek?
Gedeeltelijk is het een politieke zaak. Om invloed in Den Haag uit te kunnen oefenen moet je kunnen lobbyen. En lobbyen is een dure aangelegenheid en alleen weggelegd voor de grote multinationals. De vlees sector is een enorme machtige sector waar jaarlijks vele miljarden euro's in om gaan. De belangen zijn groot en niet alleen van de veevoeder producenten, maar ook van diergeneesmiddelenproducenten, producenten van dierverzorgingsproducten, de slachterijen, de transportsector (die het vlees door heel Europa vervoerd, alvorens het in de pan belandt), de banken en de bouwsector (die respectievelijk kapitaal ter beschikking stellen waarmee stallen, slachterijen e.d. gebouwd kunnen worden), etc. Kortom vele duizenden mensen zijn afhankelijk van de vleesindustrie. Hoe machtig de vleesindustrie in elkaar zit bleek onlangs weer eens: door de BSE crisis is een rundvleesstapel ontstaan. Logisch gevolg zou zijn dat de consumenten rundvleesprijzen dalen. Het omgekeerde blijkt het geval te zijn. Blijkbaar werkt de alom geprezen marktwerking niet en lijkt het er verdacht veel op dat er prijsafspraken gemaakt worden. De ontstane vleesoverschotten worden eenvoudigweg vernietigd. De uitbraak van MKZ kon op geen geschikter moment voor de vleeslobby ontstaan: een legitieme manier om op grote schaal dieren te vernietigen. Het ministerieel onderzoek zal wel weer zolang duren en zo weinig bewijslast aan kunnen voeren, dat de vleesindustrie daar noch warm noch koud van wordt. Toch zal herstructurering op termijn niet te vermijden zijn, de vraag is alleen hoe hoog zal de prijs zijn? Wie de prijs zal gaan betalen is al wel duidelijk: de gewone consument zoals u en ik!

Superkippen
Eén van de meest trieste uitspattingen van de vleesindustrie is vast en zeker de vleeskuiken industrie. De kip zit 23 uur per dag in het licht zodat hij uit verveling maar al het eten opvreet dat de hele dag voorbij komt. Dan rest 1 uurtje slaap om de totale uitputting te ontlopen. Op een oppervlak van 22 x 22 centimeter wordt een kuiken geplaatst en in een paar weken vetgemest. Door de beperkte bewegingsruimte groeit het kuiken erg snel en is in een paar weken tijd uitgegroeid tot een kip van bijna 2 kilo. Elke dag groeit het gewicht van de kuiken met tenminste 50 gram aan. Hartziektes worden veel kippen fataal doordat ze zo moddervet worden in korte tijd. Degene die het overleven zakken vaak door hun poten omdat ze het enorme gewicht letterlijk niet meer kunnen dragen. De kip die al deze ellende heeft overleeft mag dan nog een laatste uitstapje maken richting het slachthuis. Dat moet voor de kip een opluchting zijn.

Voedselveiligheid
De hele discussie rond BSE, MKZ, en noem alle rampen van de afgelopen jaren maar op, draaien eigenlijk om de centrale vraag: hoe veilig is ons voedsel? Was ons voedsel vroeger veel veiliger?
Bekend is dat in melk in de beginjaren van de 19e eeuw regelmatig tuberculose bacillen te vinden waren. Feit is dat het voedsel tegenwoordig veel beter gecontroleerd wordt dan vroeger het geval was. Niet alleen het aantal controles is sterk verhoogd, maar de methodes zijn ook veel meer verfijnd. En in veel gevallen bestaat er pas sinds enkele jaren een methode om een veiligheidsaspect te testen. Een ander feit is dat we veel meer bezig zijn met ons voedsel. Ook de informatievoorziening is veel beter geworden. Vroeger kwamen ook voedselvergiftigingen voor, misschien wel meer dan tegenwoordig maar nu zijn we er veel alerter op. Dat wil niet zeggen dat de huidige veeteelt methode zonder problemen is. Met name op het gebied van dierwelzijn valt nog veel te winnen. Ook het terugdringen van Salmonella dan wel Campylobacter in varkensvlees of kippenvlees verdient de nodige aandacht.
Een andere vraag is hoe dat zou moeten: toevoegen van antibiotica, e.d. is geen optie.

Niet meer rommelen met ons voedsel
We hebben gezien dat het dierwelzijn een belangrijk kern is. Een ander punt dat niet geheel los staat van de eerder genoemde punten, is dat het afgelopen moet zijn met het gerommel met ons voedsel. Antibiotica in het voer omdat de dieren daar sneller door groeien is belachelijk. Koeien zodanig manipuleren dat het lopende melkfabrieken zijn geworden, kan natuurlijk ook niet. Iets anders is de vraag of ons voedsel ook voldoende kwaliteit heeft. Maar ook de consument moet zich realiseren dat welk systeem ook gekozen wordt geen enkel systeem het vee zal behoeden tegen zoönosen zoals MKZ of de varkenspest. Die zijn er altijd geweest en zullen ook regelmatig de kop op blijven steken. Ook al kan het varken scharrelen zoveel het wil, krijgt het alleen plantaardig voedsel en geen additieven in het voer, dan nog kan de klassieke varkenspest toeslaan. Voedselveiligheid zegt helemaal niets over de voedselkwaliteit! Het is een wijd verbreid misverstand dat veilig voedsel ook automatisch van een betere kwaliteit is. Daarom komen we in de toekomst nog uitgebreid op het onderwerp voedselkwaliteit in M&W terug.

Het is niet fijn om de beste te zijn

Al eeuwen lang worden de gedomesticeerde dieren gefokt en geselecteerd op melkafgifte, aantal eieren dat de kip legt, dikte van de billen van het rund, etc. Welke gevolgen dit kan hebben maakt het volgende voorbeeld duidelijk. De goede dikbilkoeien worden tegenwoordig door kunstmatige inseminatie bevrucht. Door de onnatuurlijke lichaamsbouw van moeder en kalf wordt in de meest gevallen gekozen voor een keizersnede bij het ter wereld brengen van het kalf. De moeder krijgt daarna een intensieve antibiotica kuur voorgeschreven om geen infecties op te lopen aan de buikwond. Het kalf krijgt een uitgekiende maaltijd voor de maaltijd, zodat het kalf snel groeit. En dat is ook de bedoeling dat het kalf zo snel mogelijk een grote dikbil wordt, zodat de slager er het mes in kan zetten en er talloze runderlapjes uit kan snijden.


Overzicht van een aantal bekende zoönosen (bron: gezondheidsdienst voor dieren).
Aantal ziekten per jaar geldt voor de mens en zijn de officiëel gerapporteerde aantallen.
Zoönose Verwekker Ziekten per jaar Ziektebeeld bij rund Ziektebeeld bij schaap Ziektebeeld bij mens Besmettingsroute
Brucellose Brucella abortus <100 abortus, ontsteking van geslachtsorganen idem rund Milt, leverzwellingen, zenuwontstekingen dierlijke producten, direct contact
Brucellose Brucella melitensis <100 rund ongevoelig abortus, diarree, gewrichtsontsteking Malta-koorts, koorts, milt- en leverzwellingen. Soms dodelijk rauwe melk, contact met besmette dieren
Campylobacteriose Campylobacter jejuni >300.000 abortus, darmontsteking idem rund milde darminfectie, behalve bij kinderen of ouderen eten van besmet kippenvlees
Cryptosporiodose Cryptosporidium parvum 100-1000 darminfectie bij kalveren darminfectie bij lammeren darminfectie contact met besmette kalveren of lammeren, wellicht ook bij hond e.d.
Leptospirose Leptospira hardjo <100 abortus, afwijkende melk iedem rund melkerskoorts, hoofdpijn, griepachtige verschijnselen direct of indirect contct met besmette dieren
Listeriose Listeria monocytogenes <100 abortus, hersenvliesontsteking idem rund huidinfectie, hersenvliesontsteking, abortus veel mensen zijn drager. Doorbraak bij verminderde weerstand.
Hondsdolheid Lyssavirus <1 hersenontsteking, sterfte idem rund idem rund door beet van besmet dier (hond, kat)
Salmonellose Salmonella spp >110.000 symptoomloos idem rund darmontsteking voedselinfectie (ei en kipproduct)
Toxoplasmose Toxoplasma gondii 100-1000 geen symptomen abortus griepachtige verschijnselen, abortus contact kattenontlasting en vlees met cysten
Trichofitie Trichophyton verrucosum <100 kale plekken op kop en hals symptoomloos schimmelinfectie van haar huid en nagels contact met besmet vlees
Yersiniose Yersinia pseudotuberculosis 100-1000 darmontsteking, abcessen idem rund en uierontsteking bloedvergiftiging, ontsteking darmlymfeklieren verspreiding mogelijk via muizen


BRONNEN:

INTERNET:


M.v.g. G. Nevenzel.

Overzicht van onderwerpen.