Recent onderzoek brengt aan het licht wanneer onze voorouders hun lichaamshaar verloren, en wat die naakte huid betekent voor de menselijke eigenheid.Haar / Beharing
- Nina Jablonski (2010): De naakte waarheid.
Enkele opmerkingen vooraf: De haarkleur is afhankelijk van het gehalte aan kleurstofdeeltjes in de schors van elke haar afzonderlijk.
Haarkleur is normaliter een erfelijk raskenmerk. De bruine kleuren (blond tot zwart) worden veroorzaakt door dezelfde kleurstof, het melanine, die ook de iris en de huid hun kleur geeft; de kleurstof wordt gevormd door melanocyten. Hoe meer melanine, hoe donkerder de haren, de ogen en de huid.
Rood haar wordt veroorzaakt door een ander pigment, nl. trichosiderine óf pheomelanine; het is geen raskenmerk. Donkere kleur wordt veroorzaakt door het eumelanine. (tricho gr. 'haar'; pheo gr. 'donker'; eu gr. 'echt'; mela gr. 'zwart'; sidero gr. 'ster, zon'.
Op oudere leeftijd verdwijnt de kleurstof uit de schors en komen er meer luchtblaasjes in de haren; hierdoor worden de haren grijswit (canītiës). Tegen dit grijs worden bestaat geen behandeling.
Kleurloze haren komen ook voor bij de albino's.
Zweetklieren:
Zweetklieren behoren tot de exocriene klieren (v.h. Gr. exo 'naar buiten' en krinein 'afscheiden').
Is het klierproduct nuttig of niet?
Als het product een bijdrage levert aan het functioneren van het lichaam, dan noemen we het product
een secreet en de productie secretie 'afscheiding'. Is het nuttige product een hormoon, dan gebruiken
we zelfs de sporadische termen increet en incretie.
Producten die niet nuttig zijn voor het lichaam en naar buiten worden gebracht heten excreten en het
produceren daarvan excretie 'uitscheiding' (bijv. urine). Bij het wat grovere werk van het darmkanaal
spreken we van excrementen 'uitwerpselen, feces'.
Hoe scheiden de kliercellen hun product af?
Dat kan op een drietal manieren.
1. De kliercellen laten hun blaasjes met product (vesicula) fuseren met het celmembraan en stoten het secreet
aldus uit. Dit heet de eccriene afgifte. De cellen blijven dus intact. Vb. kleine zweetklieren, speekselklieren.
2. De kliercellen werken wat 'slordiger' en snoeren tegelijk met de vesicula stukken af waarin ook
nog celplasma aanwezig is. Dit heet de apocriene afgifte. Delen van de cellen verdwijnen als
het ware mee (Gr. apo 'afkomstig van, weg van'). Vb. Borst- en okselzweetklieren.
3. De kliercellen gaan in hun geheel mee als afscheidingsproduct. De cel gaat daarbij te gronde.
Dit heet de holocriene afgifte. Vb. Talgklieren.
Opm.:
De vormen 1 en 2 worden samen merocrien genoemd. Reden: Het afscheiden in delen
(Gr. meros 'deel, gedeelte').
Mensen zweten om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Zweetklieren komen over de gehele huid voor, maar zijn het talrijkst op de behaarde hoofdhuid en in het gelaat. Zweet bestaat vooral uit water en natriumchloride zout, maar het bevat ook orthocresol en paracresol, die een antiseptische werking hebben. Er kunnen twee soorten zweetklieren worden onderscheiden:
Eccriene zweetklieren: zijn kluwenvormige zweetklieren (ca. 2 miljoen) komen over het gehele lichaam voor, maar in grotere aantallen in hoofdhuid, handpalmen en voetzolen. Zij spelen een belangrijke rol in de thermoregulatie van de lichaamstemperatuur. Wanneer het lichaam oververhit dreigt te raken door bijvoorbeeld inspanning of koorts kan door het produceren van zweet de oppervlakte van de huid nat worden gemaakt waardoor het lichaam makkelijker afkoelt.
Apocriene zweetklieren: deze klieren geven behalve vocht ook geurstoffen af, onder andere feromonen.
Zo scheidt een man androstadiënon af, een sterk ruikend derivaat van het hormoon testosteron. Bij de mens
bevinden deze klieren zich op de behaarde plaatsen van het lichaam, vooral onder de oksels, bij de huid
rond de anus en rond de tepels. In combinatie met de bacteriën die onder de oksels aanwezig zijn kunnen
deze klieren zorgen voor de bekende zweetlucht. De apocriene zweetklieren treden pas in werking vanaf de
puberteit. Bij dieren spelen deze klieren een rol in de wederzijdse herkenning, het afbakenen van het
territorium en bij de (seksuele) aantrekkingskracht. In hoeverre deze functies -met name de laatste- ook
bij mensen een rol spelen is een populair onderwerp van diverse onderzoeken.
Sommige dieren, zoals de hond, hebben nauwelijks zweetklieren. Zij kunnen bij warm weer alleen op andere
manieren hun overtollige lichaamswarmte kwijtraken, bijvoorbeeld door speeksel op hun tong te laten
verdampen (door hijgen).
Emotioneel zweet: Bij zweet denkt men in de eerste plaats aan zware fysieke inspanningen en zomerse
temperaturen. Maar het meeste zweet wordt gegenereerd door emotionele spanningen. De productie van
emotioneel zweet (zoals bij schrik of zenuwen) is vijf keer zo groot als de fysieke zweetproductie. En
dat is niet het enige verschil: emotioneel zweten gebeurt 'plotseling', fysiek zweten gebeurt eerder
geleidelijk.
De naakte waarheid.
Recent onderzoek brengt aan het licht wanneer onze voorouders hun lichaamshaar verloren, en wat die naakte huid betekent voor de menselijke eigenheid.
Nina Jablonski in Scientific American 2010.
De mens is het buitenbeentje van de primaten. Alle andere leden van onze uitgebreide familie- van de brulaap met
zijn korte, gitzwarte haardos tot de orang-oetan met zijn golvende, koperkleurige vacht - hebben
net als de meeste andere zoogdieren een dikke pels. Toegegeven, wij hebben ook wel wat haar
op ons lichaam en dan vooral op ons hoofd, maar zelfs de meest behaarde mens is in vergelijking met de
rest van de primatenfamilie maar een kale donder.
Waarom is ons dit naakte lot beschoren? Die vraag houdt de wetenschap al eeuwenlang bezig. De antwoorden liggen
dan ook niet voor het oprapen. De meeste mijlpalen in de menselijke evolutie, zoals de overgang naar rechtop lopen,
hebben duidelijke sporen nagelaten. Maar de fossiele resten van onze voorouders hebben tot
nog toe geen afdruk opgeleverd van de menselijke huid. Toch, zo beseffen onderzoekers nu,
vertellen fossielen ons onrechtstreeks wel een en ander over de evolutie van onze lichaamsbeharing.
Als we die aanwijzingen combineren met onderzoeksresultaten uit het menselijke genoom
en de fysiologie van de afgelopen tien jàar, hebben we heel wat puzzelstukken om te reconstrueren wanneer
en waarom de mens zijn vacht verloor. Het fascinerende scenario dat ik samen met andere onderzoekers heb uitgeschreven,
verklaart niet alleen onze relatieve kaalheid.
Het brengt ook aan het licht dat die naakte huid wel eens een sleutelrol kan hebben gespeeld in de ontwikkeling van andere eigenschappen die de mens typeren, zoals onze grote hersenomvang en het belang van taal.
Van huid en haar
Als we willen begrijpen waarom onze voorouders hun haren verloren, moeten we eerst weten
waarom andere soorten wél een jasje hebben. Lichaamshaar typeert de klasse van de zoogdieren: ze hebben
het allemaal, en de meeste soorten hebben zelfs een weelderige pe1s van kop tot
staart. Die houdt hen warm en biedt bescherming tegen verwondingen, vocht, schadelijk
zonlicht en mogelijk gevaarlijke parasieten en microben. Hij bewijst ook zijn nut als camouflage
om predatoren om de tuin te leiden, en de kenmerkende patronen maken het makkelijk
om soortgenoten te herkennen. Een laatste belangrijke functie is die van sociaal uithangbord,
om vechtlust of opwindingduideljk te maken. Als het nekhaar van een hond overeind gaat
staan, weet iedereen dat dat niet veel goeds voorspelt.
Een dikke pels is dus voor veel dieren bijzonder nuttig. Toch zijn er ook dunbehaarde zoogdiergeslachten. Voor dieren die onder de grond of in het water leven biedt, een dikke pels dan ook weinig voordeel. Ondergrondse dieren, zoals de naakte molrat, verloren hun haren omdat ze best zonder kunnen. In het donker kunnen ze elkaar toch niet zien, en om het warm te krijgen kruipen ze met de hele kolonie lekker dicht bij elkaar. Ook zoogdieren die hun hele leven in het water doorbrengen, zoals walvissen, zijn niet geholpen met een harige pels. Een gladde huid geeft hen een betere stroomlijn, waardoor ze makkelijker kunnen duiken en lange afstanden kunnen afleggen. Het isolatielaagje dat ze daardoor moeten missen, compenseren ze meteen stevige speklaag onder hun huid. Zoogdieren die niet de hele tijd in het water blijven, zijn wel gebaat bij 'een behaarde huid. Otters hebben bijvoorbeeld een dichte, waterbestendige pels die lucht vasthoudt. Zo moeten ze minder moeite doen om te blijven drijven, en aan land is het een extra beschermlaagje.
Ook de allergrootste landzoogdieren -olifanten, neushoorns en nijlpaarden- hebben een naakte huid. Dat is nodig omdat ze anders zouden oververhitten. Hoe groter een dier is, hoe minder lichaamsoppervlak het heeft in verhouding tot zijn lichaamsmassa, en hoe moeilijker het wordt om overtollige warmte kwijt te raken. (Muizen en andere kleine dieren hebben dan weer het omgekeerde probleem: zij hebben het vaak moeilijk om zich warm te houden.) Dat was niet altijd zo. Tijdens het Pleistoceen, de periode van ongeveer twee miljoen jaar tot tienduizend jaar geleden, hadden mammoeten en andere voorouders van de hedendaagse olifant en neushoorn wollig haar. Door die externe isolatielaag bleef hun lichaamstemperatuur in het koude klimaat op peil en hadden ze minder voedsel nodig. Maar vandaag leven de megaherbivoren in tropisch warme klimaten. Een bontjas zou in die verzengende hitte het doodvonnis tekenen voor de kolossen.
Maar hoe zit het met ons? De mens heeft zijn haar niet verloren omdat hij te groot werd, en al evenmin omdat het onder de grond of in het water ging leven -al kan de hypothese van de aquatische aap nog steeds op ruime belangstelling rekenen [zie kader]. Onze naakte huid houdt wel verband' met hoe we ons lichaam koel houden, en met ons superieure vermogen om te zweten.
WAAROM DE THEORIE VAN DE AQUATISCHE AAP GEEN STEEK HOUDT. Er zijn al heel wat alternatieve theorieën geformuleerd om de evolutie van onze naakte huid te verklaren, maar de theorie van de watermensaap (Aquatic Ape Theory of AAT) was veruit het populairst. De theorie werd in 1960 uiteengezet door de Britse zoöloog Sir Alister Hardy, en stelt dat de mens op een bepaald punt in zijn evolutie in het water leefde. Vijftig jaar later kan de hypothese nog steeds op aanhangers rekenen, hoewel uitvoerig is bewezen dat ze niet klopt. De AA T stelt dat aardverschuivingen in de Riftvallei onze voorouders vijf tot zeven miljoen jaar geleden afsneden van de tropische wouden waarin ze leefden. Daarop leidden ze ongeveer een miljoen jaar lang een semi- aquatisch leven in moerassen, mangroven en kustgebieden. Elaine Morgan, een Britse biologe, beweert nog steeds dat de anatomie van de mens dat onderbouwt. We delen een aantal kenmerken die savannebewoners niet hebben met zoogdieren die in het water leven: onze naakte huid, een beperkt aantal apocriene klieren en vetophopingen vlak onder de huid. De AAT faalt om drie belangrijke redenen. Ten eerste zijn er erg grote onderlinge verschillen tussen de waterzoogdieren voor wat betreft de kenmerken die Morgan aanhaalt. Hoeveel haar een dier heeft, vertelt dus niet hoe zijn leefomgeving eruitziet, en ga zo maar door. Ten tweede toont het fossiele bodemarchief aan dat die waterhabitats wemelden van de hongerige krokodillen en agressieve nijlpaarden. Onze kleine, weerloze voorouders hadden geen schijn van kans tegen zo'n geduchte tegenstander. En ten derde is de theorie te complex. Onze voorouders zouden van land naar water zijn geëvolueerd, om daarna weer terug te keren naar terra firma. John Langdon van de universiteit van Indianapolis ziet het minder ingewikkeld: het fossiele bodemarchief vertelt ons dat de mens altijd op het land heeft geleefd. We ontwikkelden een naakte huid om ons aan te passen aan het veranderende klimaat en onze nieuwe, drogere leefomgeving. In de wetenschap is de eenvoudigste verklaring meestal de juiste. N.J. |
Zweten is gezond
Niet alleen kolossen hebben het lastig om koel te blijven. Ook kleinere zoogdieren krijgen het
soms te warm, vooral als ze lange afstanden afleggen of zich zwaar inspannen. De hersenen
zijn het gevoeligst voor warmte, maar ook andere organen lopen schade op als de lichàamstemperatuur
niet nauwgezet wordt afgesteld.
Er zijn verschillende manieren om oververhitting te voorkomen. Honden hijgen, veel katachtigen
zijn vooral actief tijdens de koelere avonduren en antilopen ademen door hun neus,
waardoor de bloedstroom plaatselijk afkoelt.
Primaten, en dus ook de mens, hebben nog een andere strategie: zweten. Over ons hele lichaam
kunnen we vocht naar het huidoppervlak sturen, dat warmte afvoert als het verdampt. Het
is een bijzonder ingenieus en doeltreffend mechanisme.
Zoogdieren hebben drie soorten klieren in de huid die zweet aanmaken: talgklieren, apocriene klieren
en eccriene klieren. De eerste twee zijn de dominante zweetklieren bij de meeste
diersoorten. Ze liggen naast de haarzakjes en vormen samen een afscheiding die de haren bedekt met
een olieachtig laagje, of soms zelfs met schuim zoals bij galopperende renpaarden. Toch
heeft dat maar een beperkt verkoelend effect.
Begin de jaren negentig toonde G. Edgar Folk Jr. van de universiteit van Iowa aan dat het
mechanisme na een tijdje zweten minder hitte kan afvoeren. Zoogdieren met een dikke vacht die
zich gedurende lange tijd hard inspannen in de verschroeiende zon, zullen aan de hitte bezwijken.
Dat komt doordat het zweet aan de buitenkant van de vacht verdampt. Als de pels volledig
verzadigd is met een dikke, olieachtige zweetlaag, kan de warmte niet makkelijk meer worden
overgedragen. Bij zware inspanning begint het koelsysteem dus te falen. Alleen grote hoeveelheden
water drinken kan in dat geval verlichting brengen, maar dat ligt niet overal voor
de hand.
De mens heeft geen vacht en bezit bovendien een buitengewoon aantal eccriene klieren. Twee tot vijf miljoen stuks hebben we er, die tot twaalf liter zweet per dag produceren. De klieren werken niet via de haren. Ze liggen redelijk dicht tegen het huidoppervlak aan, en scheiden dun, waterig zweet af via minuscule poriën. De combinatie van een naakte huid en waterig zweet dat er rechtstreeks mee in contact staat, geeft ons een bijzonder efficiënt koelsysteem. Volgens een artikel van Daniel Lieberman van Harvard University en Dennis Bramble van de universiteit van Utah in Sports Medicine is het zo superieur dat de mens het op een hete dag zou halen van een paard als ze het tegen elkaar zouden opnemen in een marathon.
|
![]() |
![]() |
|
Naakt of genekt
De mens is de enige primaat zonder natuurlijk jasje, en ook de enige met zoveel eccriene
klieren. Ergens in onze evolutie moet er dus iets zijn gebeurd waardoor een naakte, bezwete huid
ons beter diende dan de vacht van onze dichtste verwant, de chimpansee. Het lijkt nauwelijks
een verrassing dat alle tekenen wijzen in de richting van een veranderend klimaat.
Aan de hand van dieren- en plantenfossielen zijn wetenschappers erin geslaagd de ecologische omstandigheden van de oertijd te reconstrueren. Zo'n drie miljoen jaar geleden begon een nieuwe klimatologische fase, waarin de aarde afkoelde. In Oost-en Centraal-Afrika, waar de eerste hominiden leefden, werd het een stuk droger. Minder regen betekende dat beboste gebieden ten tijde van Australopithecus plaatsmaakten voor open savanne met hier en daar een bosje.
Fruit, bladeren, knollen en zaden -voorheen dagelijkse kost voor de hominiden- werden schaarser. Ook drinkwater vinden werd een hele opgave. De klimaatverandering vergde dus grote aanpassingen. Dicht bij huis bessen plukken en knollen opgraven bracht niet langer elke dag eten op de plank. Als hij genoeg te drinken en te eten wilde, moest Australopithecus een stuk actiever worden en steeds grotere afstanden afleggen op zoek naar water en eetbare planten.
Rond die tijd vulden onze voorouders hun dieet aan met vlees. Dat weten we doordat stenen
werktuigen en dierlijke beenderresten rond 2,6 miljoen jaar geleden voor het eerst opdoken in
het archeologische archief. Vlees bevat aanzienlijk meer energie dan plantaardig voedsel,
maar het ligt natuurlijk niet voor het grijpen.
Vleeseters hebben een groter jachtgebied nodig dan planteneters, en tenzij je toevallig op een
karkas botst, kost een vleesmaaltijd ook nog eens een heleboel energie als je eenmaal een
prooi in het vizier hebt.
Natuurlijke selectie zorgde ervoor dat Australophitecus, die nog in bomen klom, veel van zijn lichamelijke gelijkenissen met de halfapen verloor en langere benen kreeg, waarmee hij langer kon lopen en rennen. Dat hielp hem ongetwijfeld ook om uit de klauwen van andere predatoren te blijven.
DE ZON TE SLIM AF. Naakte huid is niet de enige aanpassing van de mens om zijn lichaam koel genoeg te houden in de zengende tropen. Langere ledematen gaven hem meer lichaamsoppervlak in verhouding tot zijn lichaamsvolume, waardoor overtollige warmte makkelijker weg kon. Die tendens zet zich tot op vandaag door. Kijk maar naar bevolkingsgroepen uit Oost-Afrika. zoals de Dinka uit Zuid-Soedan. Het is vast geen toeval dat op een van de heetste plekken ter wereld mensen leven met zulke onwaarschijnlijk lange ledematen. Waarom heeft de moderne mens zulke uiteenlopende lichaamsverhoudingen? Bij onze voorouders die Afrika hadden verruild voor koelere regionen werden andere eigenschappen belangrijk dan op het tropische moedercontinent. Zo ontwikkelde zich een verscheidenheid aan lichaamsvormen. |
Door hun actievere levensstijl liepen onze voorouders een veel groter risico op oververhitting. In een reeks artikelen (gepubliceerd vanaf de jaren 1980) simuleerde Peter Wheeler van Liverpool John Moores University hoe hoog hun lichaamstemperatuur kon oplopen op de savanne. Al dat lopen en rennen, waarbij de spieren ook nog eens intern warmte opbouwden, was alleen uit te houden als ze beter kon zweten en geen lichaamshaar meer hadden. Tot die conclusie kwamen een aantal collega's en ikzelf ook na studiewerk in 1994.
Maar wanneer vond de metamorfose plaats? Op menselijke fossielen zijn nog nooit huidfragmenten gevonden, maar we weten wel ongeveer wanneer onze voorouders overschakelden op moderne bewegingspatronen. Zowel Christopher Ruff van Johns Hopkins University als Daniel Lieberman plaatsen Homo ergaster rond 1,6 miljoen jaar geleden. De vroege mensachtige kon met zijn moderne lichaamsverhoudingen relatief lange afstanden afleggen. De gewrichten van de enkels, knieën en heupen wijzen ook op zulke bewegingspatronen. De fossiele bewijzen vertellen ons dus dat de transitie van een behaarde naar een naakte huid en een koelsysteem op basis van eccrien zweten al 1,6 miljoen jaar geleden aan de gang was. Zonder die fysiologische troeven zou Homo ergaster al snel zijn bezweken onder zijn nieuwe, energievretende levensstijl.
Een andere aanwijzing ligt in de kleur van onze huid. In 2004 hadden Alan Rogers van de universiteit van Utah en zijn medewerkers het geniale idee om DNA-sequenties te bestuderen van het menselijke MC1R-gen, dat een rol speelt bij de aanmaak van huidpigment; Het team toonde aan dat een specifieke genvariant die bij alle Afrikanen met een donkere huid voorkomt 1,2 miljoen jaar geleden ontstond. De vroege menselijke voorouders zouden net als de chimpansee een rozige huid hebben gehad, bedekt met zwarte haren die hen beschermden tegen de schadelijke zonnestralen. De ontwikkeling van een permanent donkere huid was wellicht een noodzakelijk evolutionair gevolg van ons haarverlies. De studie leert ons dat een naakte huid al minstens 1,2 miljoen jaar geleden in onze afstammingslijn zat.
|
![]() |
![]() |
|
Onderhuids
We zijn dus redelijk zeker wanneer en waarom we ons lichaamshaar verloren zijn, maar hoe
onze kale huid zich ontwikkelde valt minder makkelijk te achterhalen. De genen geven het
antwoord niet zomaar prijs: er zijn zoveel verschillende genen betrokken bij de fysiologie en
de functies van onze huid, dat het zoeken is naar een speld in een hooiberg. Toch heeft
grootschalige vergelijking van de nucleotidesequenties (de codeletters van het DNA) bij
verschillende organismen al een en ander opgeleverd.
Als we het menselijk genoom naast dat van de chimpansee leggen, valt op dat de genen die coderen voor de huidproteïnen erg verschillen. In tegenstelling tot de chimpansee codeert het menselijke genoom voor proteïnen die onze huid waterafstotend maken en ervoor zorgen dat ze minder snel 'verslijt'. Zonder die twee eigenschappen zou ons haarverlies ons fataal zijn geworden. We kunnen dan ook besluiten dat die genetische verschilpunten het pad effenden voor de naakte mens. Onze huid vormt een uitstekende beschermlaag door de structuur en samenstelling van de buitenste laag van de opperhuid, de hoornlaag (stratum corneum). Die is opgebouwd uit verschillende lagen platte dode huidcellen,corneocyten, die onder andere het eiwit keratine (hoornstof) bevatten. Flinterdunne laagjes lipiden vullen de legeruimte tussen de corneocyten, waardoor die stevig aan elkaar worden verankerd.
De meeste genen die de ontwikkeling van de hoornlaag regelen, stammen al uit de oertijd en komen bij de meeste gewervelden voor. Dat die genen bij de mens zo sterk afwijken, betekent dat ze onontbeerlijk waren om te overleven. Ze staan in voor de aanmaak van een unieke combinatie van proteïnen die alleen in de opperhuid voorkomen, zoals aparte soorten keratine en involucrine. Een aantal laboratoria probeert op dit moment te ontrafelen hoe dat precies in zijn werk gaat.
Andere wetenschappers nemen de evolutie van keratine in het lichaamshaar onder de loep. Zo hopen ze te kunnen vaststellen welke mechanismen ervoor verantwoordelijk zijn dat die haartjes zo fijn en dun verspreid zijn op onze huid. Roland Moll van Philipps University in Marburg en zijn collega's hebben al kunnen aantonen dat de keratine in ons lichaamshaar erg broos is. Daardoor breken ze veel makkelijker dan dierenharen. De bevindingen die Moll in 2008 in een artikel beschreef, geven aan dat haarkeratine voor het overleven van de mens minder van tel was dan voor de andere primaten. Ergens in onze evolutie verloren ze hun nut en werden ze zwakker.
Het verlies van onze vacht was niet alleen cruciaal om te kunnen overleven, het had ook ingrijpende gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de mens. |
Een andere vraag waarover genetici zich buigen is hoe de menselijke huid aan zoveel eccriene klieren komt. Dat komt zo goed als zeker door wijzigingen in genen die coderen voor de stamcellen in de opperhuid. Die cellen krijgen pas in het embryo een specifieke functie toegewezen. Vroeg in de ontwikkeling is er op bepaalde plaatsen interactie tussen de epidermale stamcellen en de cellen van de onderliggende lederhuid. Genetisch geprogrammeerde chemische signalen bepalen daar of de stamcellen in de haarzakjes, eccriene klieren, talgklieren of gewone opperhuid belanden. Verschillende onderzoeksgroepen bestuderen hoe die plekjes in de opperhuid ontstaan en in stand worden gehouden. Als we daar het antwoord op vinden, komen we meteen ook te weten hoe het lot van embryonale epidermale cellen wordt bepaald en hoe meer van deze cellen in het menselijk lichaam aan de slag gaan als eccriene zweetklieren.
Hier en daar wat meer haar
Hoe we onze vacht ook verloren, de evolutie ging er niet overal met de grove borstel doorheen. De
verklaring van onze haarloosheid moet ook kunnen uitleggen waarom we het op
sommige plaatsen hebben behouden. Zowel onder de oksels als in de schaamstreek heeft het
twee voor de hand liggende functies: het helpt als 'smeermiddel' de wrijving te verminderen als
we bewegen, en het helpt feromonen te verspreiden, chemische stoffen die bij anderen bepaalde
gedragingen uitlokken. Het haar op ons hoofd hebben we waarschijnlijk behouden om ons te
beschermen tegen de warmte van de zon.
WAT LUIZEN ONS LEREN.
De afgelopen jaren nam de wetenschap luizen onder de loep, in de hoop dat de parasieten ons iets
zouden vertellen over onze haarloosheid. Hoofdluizen en lichaamsluizen zijn een interessante onderzoekspiste om te weten te komen hoe lang onze voorouders zonder kleren door het leven gingen. Als we kunnen achterhalen wanneer de lichaamsluis ontstond, zijn we al een heel stuk wijzer, want de beestjes voeden zich wel met bloed, maar ze leven op onze kleren. Door gensequenties te bestuderen kunnen wetenschappers min of meer bepalen wanneer de twee soorten zich ontwikkelden. Die analyse onthult dat hoofdluizen de mens al van oudsher teisterden, maar dat lichaamsluizen hem pas veel later het leven zuur maakten. De tijdlijn van het luizenbestaan geeft aan dat onze voorouders meer dan een miljoen jaar lang in hun blootje rondliepen voor ze zich voor de eerste keer aankleedden. |
Dat klinkt misschien tegenstrijdig, maar die dichte haarbos op ons hoofd creëert een isolatielaag van lucht tussen de zwetende schedel en de warme buitenkant van het haar. Op een bloedhete zomerdag absorbeert het haar de warmte. Daardoor blijft het isolatielaagje ietsje koeler en kan het zweet op de schedel toch nog verdampen. Kroeshaar biedt de beste bescherming voor het hoofd.
De dikke haardos vergroot de afstand tussen de schedel en de bovenkant van het haar, en maakt meer luchtcirculatie mogelijk. De evolutie van ons hoofdhaar is nog lang niet uitgespit, maar het zou best kunnen dat kroeshaar de norm was bij de vroege moderne mens. De andere haartypen zouden in zo'n scenario pas later zijn ontstaan, nadat sommige van onze voorouders het tropische Afrika achter zich hadden gelaten.
Ook van ons lichaamshaar weten we nog niet alles, zoals waarom we niet allemaal even behaard zijn. Weinig behaarde bevolkingsgroepenleven voornamelijk in de tropen en erg behaarde groepen daarbuiten. Dat lijkt vreemd, want onze haren bieden -zelfs als we er heel veel hebben- niet bepaald veel warmte. Wat we wel zeker weten is dat verschillen in harigheid tenminste gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan testosteron, want overal ter wereld hebben mannen meer lichaamshaar dan vrouwen. Dat zou kunnen gegroeid zijn door seksuele selectie.
Vrouwen zouden bijvoorbeeld een voorkeur hebben voor mannen met een vollere baard en meer lichaamshaar, omdat dat zou wijzen op (seksuele) kracht. Een andere theorie stelt dat mannen in de loop van de evolutie een voorkeur kregen voor vrouwen die er jeugdig uitzien. Het zijn interessante hypothesen, maar vooralsnog heeft niemand ze in de praktijk uitgetest. We weten dus nog niet of behaarde mannen bijvoorbeeld sterker of fertieler zijn dan hun gladdere soortgenoten. Bij gebrek aan empirisch bewijs hebben we er het raden naar waarom we niet allemaal evenveel lichaamshaar hebben.
Naakte ambitie
Ons haarverlies was niet alleen een evolutionair overlevingsmiddel. Het had ook ingrijpende
gevolgen voor latere ontwikkelingsstadia van de moderne mens. Met een naakte huid en een
beter systeem om overtollige warmte af te geven, kon ons meest temperatuurgevoelige orgaan
drastisch groter worden. Het brein van Australopithecus was gemiddeld vierhonderd kubieke
centimeter groot, ongeveer zo groot als dat van een chimpansee. Homo ergaster had dubbel
zoveel grijze materie, en op een tijdsspanne van een miljoen jaar waren onze hersenen nog eens
vierhonderd kubieke centimeter gegroeid. De moderne mens heeft dus drie keer zoveel in zijn
hersenpan als zijn vroege voorzaat Australophitecus. Er zullen ongetwijfeld nog andere factoren
hebben gespeeld, zoals de verschuiving naar een calorierijker dieet om de energetisch veeleisende
hersenen van brandstof te voorzien. Maar we zouden nooit bollebozen zijn geweest als we
niet eerst ons haar waren kwijtgeraakt.
Onze naaktheid had ook sociale gevolgen. Onze nekharen komen nog steeds overeind als kleine spieren aan de basis van de haarzakjes samentrekken, maar ze zijn zo fijn en slap dat we er in tegenstelling tot honden en katten of de chimpansee niet op moeten rekenen om indruk te maken. We moeten het ook rooien zonder camouflagepakje of opvallend tenue zoals de zebra en het luipaard. Het lijkt dus best mogelijk dat we universeel menselijke trekken zoals blozen en complexe gelaatsuitdrukkingen hebben ontwikkeld als compensatie voor het afgedankte harige communicatiemiddel.
![]() |
![]() |
In elk geval wordt het liçhaam in alle culturen beschilderd, opgemaakt, getatoeëerd en op uiteenlopende andere manieren versierd. Zo maken we duidelijk dat we tot een bepaalde groep behoren, een zekere status hebben, of andere belangrijke sociale informatie die je in de oertijd gewoon kon afleiden uit iemands lichaamsbeharing. Ook lichaamshoudingen en handgebaren maken veel van onze gevoelens en bedoelingen duidelijk, en we kunnen elkaar precies vertellen wat ons bezighoudt door taal te gebruiken. Als je het zo bekijkt, hielp die naakte huid ons niet alleen om het hoofd koel te houden -ze maakte ons mens.
Rood haar is hot.
De Stentor, 14 nov. 2007, p. 20-21.
Roodharigen danken hun opvallende huid en haar waarschijnlijk aan een genetische verandering die zo'n
50.000 jaar geleden optrad bij een Neanderthalerstam in de buurt van Iran. "Rood haar is eigenlijk een
afwijking, maar wel een mooie."
Door Gert-Jan van den Bemd.
Tim Wentel aio op de afdeling dermatologie van het Erasmus MC in Rotterdam hierover:
"Roodharigen hebben doorgaans een lichte huid en dat gaat samen met een verhoogd risico op
dermatologische problemen. Rood haar is eigenlijk een afwijking in het proces van de
pigmentvorming. Mijn interesse voor roodharigen is dus beroepsmatig, maar daarnaast vind ik het
zeker ook esthetisch: rood haar, een lichte huid en sproetjes vind ik gewoon erg mooi."
Waarom hebben roodharigen een witte huid en rode haren? Drs. Wentel: "Onze huid- en haarkleur
wordt bepaald door het pigment melanine. Dit is een eiwit dat in twee vormen wordt aangemaakt.
Er bestaat bruin tot zwart eumelanine en geel-rood pheomelanine.
De verschillen tussen beide melanines worden bepaald door de bouwstenen, de aminozuren, waaruit
deze eiwitten zijn opgebouwd: eumelanine bevat voornamelijk het aminozuur tyrosine,
terwijl pheomelanine veel cysteïne bevat.
Mensen met een lichte huid en blond haar hebben meer pheomelanine, mensen met een donkere
huid en zwart haar hebben vooral eumelanine.
Er zijn meerdere genen betrokken bij de pigmentvorming, maar het belangrijkste is het melanocortine-l receptor gen (MC1R). Bij roodharigen zijn er veranderingen in de genetische code van het MC1R-gen opgetreden, waardoor er meer pheomelanine dan eumelanine wordt gevormd. Dat verklaart het rode haar en de blanke huid.
De haarkleur van roodharigen verandert bij het ouder worden over het algemeen niet zoals bij blond- en donkerharigen. Ze worden nauwelijks grijs, het gaat eerder verbleken.
Waarschijnlijk zijn de genetische veranderingen zo'n 50.000 jaar geleden ontstaan bij een Neanderthalerstam die leefde in de buurt waar nu Iran ligt. Later vermengden de Neanderthalers zich met de Homo sapiens uit Afrika en heeft rood haar zich over Europa verspreid. Voor genetische begrippen is 50.000 jaar geleden recent. Roodharigen komen nog niet zo lang voor als je beseft dat de mens al een paar miljoen jaar op aarde rondloopt.
"De bleke huid maakt roodharige mensen veel gevoeliger voor verbranden door de zon. Het is heel
lang mode geweest een bleke huid te hebben. Het doorschemeren van blauwe aderen door de bleke
huid, het hebben van 'blauw bloed', gaf status en was het summum van schoonheid.
In 1928 kwam mode-ontwerpster Coco Chanel gebruind op een grote modebeurs. Ze was eigenlijk per
ongeluk verkleurd, maar de dames op de beurs pikten de nieuwe trend direct op. En nu leven we in een
zoncultuur, waarbij men bewust bruin probeert te worden.
"Bruin worden is niets anders dan een verdedigingsmechanisme van de huid tegen schadelijke zonnestralen.
Meeste kans in Schotland
Fabel of feit?
Rood haar door Neanderthaler-gen.
Gelders Dagblad, 17 april 2001, p.1, k.7.
LONDEN - Mensen met rood haar hebben volgens Britse onderzoekers waarschijnlijk een gen van de Neanderthalers meegekregen. Het gen dat voor hun rode haren verantwoordelijk is, kan daardoor wel eens 100.000 jaar oud zijn, en daarmee dus ouder dan de Homo sapiens die 40.000 jaar geleden uit Afrika naar Europa trok. De rode Neanderthalers staan te boek als gewelddadige kannibalen.