Achternamen op W


Waal, van de: Herkomstnaam van de rivier de Waal óf een waal (z.a.). De naam Waal, in de Romeinse tijd Vacalis en Vahalis of Valis, later Vahal, is van Germaanse oorprong en duidt op de vele meanders in haar loop. Germaans wôh 'krom'.

Waarle, Waarlo: Een adresnaam van een voorvader die woonde op of bij een 'loo aan een waar, waard, weer, weerd'. Zie 'loo, waard'. Vgl. de en. familienaam Warleigh met de betekenis van 'open gebruiksbos bij een (vis)weer'. Een weer is een stelsel van dijkjes in het water die vis naar de fuik moeten leiden. In het algemeen zou men kunnen zeggen dat hier een 'loo aan de rivieroever' bedoeld wordt.

Wadway: Dorpje ten NW van Hoorn (N-H) dat in 1913 ook als Wadwaai of Wadweide te boek stond. De naam schijnt afgeleid te zijn van wadde 'ondiepte' en het friese waai, wei 'weg'(vgl. skand. veg, spr. 'wei'). Het dorpke ligt aan de weg van Hoorn, Wognum, Wadway naar Opmeer.

Wal, van der: Adresnaam van een voorvader die aan een '(verdedigings)wal' woonde of daar te vondeling is gelegd.

Waldner: Duitse beroepsnaam van de 'bosopzichter'. Afleiding op -ner bij Wald 'bos'.

Walet: Poolse beroepsnaam voor een kaartspeler. Van po. walet 'boer' in het kaartspel. Vgl. fr. le valet. Zie aldaar.

Wallrab(e), Wallraf(f), Wallrap, Wohlrab: Patroniemen bij een oude duitse roepnaam Walraban; van wal 'slagveld, kampplaats' en hraban 'raaf'.

Waldkötter: zie voor deze Twentse naam Wolkorte.

Walraven: Zie Wallrab.

Wamsteeker, Wamsteker: Nu een vooral Noord- en Zuid-Hollandse beroepsnaam, die weliswaar uit het Gelderse stamt. Een wamsteker of een wambuisstikker werd in België een perpoentstikker genoemd. Door naaien (steken of stikken) maakte hij een buis (nauwsluitende jas) tegen wam of wamme 'kwetsing' van de huiddelen der torso. In het Frans heet wambuis pourpoint van het Lat. per 'door' en Fra. poindre, Lat. pungere 'steken, prikken, kwetsen'. Een wambuis werd gedragen onder het harnas en de bijbehorende broek heette lendenier. Het wambuis gaat niet alleen het 'kwetsen, prikken' van de maliënkolderringetjes tegen, maar ook van wapens. Mnl. wemen 'kwetsen', wemelen '(door)boren' en weme 'spijkerboor'.
Dat men wamme heeft gekoppeld aan het ogerm. wamba 'buik' is begrijpelijk, want dat is het 'kwetsbare deel' van de romp. Hieruit is dan de gedachtensprong naar het Eng. womb 'baarmoeder, maandelijks gekwetst deel' licht te maken.
Wam is een echt angelsaksisch woord dat ook als vam (ongeluk; tegenspoed; teleurstelling) in het skandinavisch voorkomt (de 'v' wordt als 'w' uitgesproken). Het oudnoors substantief vamm 'gebrek' naast het adjectief vammel 'misselijkmakend'. Wambuis is een angelsakische term die in het middellatijn verworden is tot wambasium, waarbij het suffix -ium duidt op de functionaliteit.
Buis is nog steeds een gebruikelijk woord voor 'jas', ofschoon in het noordoosten van Nederland ook als 'jas- of broekzak', de buusse, gebezigd. (Samenhang met mnl. bosaen, bossaen 'schapenvel'?).
Later werd de naam wambuis (Du. Wams) gangbaar (16de - 17de eeuw) voor het korte bovenkleed van de man, dat het bovenlichaam bedekte, voorzien was van een schoot, die in lengte varieerde naar de mode van de tijd, en geen of met nestels (veters) aangehechte mouwen bezat. In het derde kwart van de 17de eeuw werd het wambuis vervangen door de rock of justeaucorps, een nauwsluitende jas met mouwen, met knopen gesloten en onder de taille wijd uitstaand.
Zie: wambuis.