Achternamen vanaf Se


Secreve, Sekreve: Hekket (z.a) zegt dat hij van de naam Sekreve geen oude bronnen is tegengekomen en scheidt de naam in sek 'zegge' en reve, reef 'smalle akker'.
De telefoongids van 1996 vermeldt:

	31x Secreve, op 3 na allemaal in West-Nederland.	
	38x Sekreve, op 6 na allemaal in West-Nederland.
Hieruit blijkt dat er geen Oost-Nederlandse tak is. De keren dat ik de naam heb horen uitspreken duidde op een fra. herkomst. Genealogie zal uitkomst moeten bieden. Vooralsnog lijkt het een naam met een epenthetische, een ingevoegde, 'e'. De vorm is dan screve, skreve, dus een (oudfranse) beroepsnaam scribe, scrive 'schrijver, griffier, klerk, scribent'. De 'e' kwam vroeger ook als aanvangsletter voor: 1303 Biétris Escreve (uit oude testamenten te Doornik (Tournai), België).

Selen: Zwakke genitief met de betekenis 'van Sele'; patroniem bij de roepnaam Marcellus.

Senteur: Zie Sinteur.

Serpil: Turkse meisjesnaam met de betekenis 'strek je, groei!'.

Sevink: Patroniem met de betekenis 'nageslacht van Seve'. Zie verder Hekket en het suffix -ing, -ink. In 1996 waren er 55 telefoonansluitingen onder deze naam, waarvan 22 in de prov. Utrecht en 16 in de Achterhoek.

Shakespeare: Engelse bijnaam voor een heldhaftige voorvader die goed was in "schud de speer". Nederduitse voorbeelden van heldhaftigheid zijn (waren): Schüttesper, Schüttenhelm (schud de helm van de tegenstander kapot), Jageteufel ((ver)jaag de duivel), Bitdendüwel (bijt de duivel).
Illustrerend voor deze vermetelheid is het grafschrift van de Mecklenburgse Junkers van Bülow in de kerk van Dobberan bij Rostok.

		Wiek, Düwel, wiek wiet van my!
		Ick scher my nich en Haar um dy;
		Ick bin en Mecklenbörgsch Edelmann,
		Wat geit dy, Düwel, min Supen an?
		Ick sup mit mim Herrn Jesu Christ,
		Wenn du Düwel ewig dösten müst;
		Ick sup mit em ne söte Kolleschal,
		Wenn du sittst in de Höllenqual.
		Drum rad ick: wiek, lop, renn un gah,
		Eh, by dem Düwel! ick toschlah!
	

Shaw: Engelse adresnaam voor iemand die in of bij een 'shaw' (nu copse, coppice 'akkermaalsbosje' of thicket 'kreupelbosje'), een klein bosje woonde. 'Shaw' van het oudeng. sceaga en verwant met het no. skog 'bos' en het de. skov 'bos'.

Sielstra: Naam van een voorvader die woonde bij een siel 'afwateringssluis'.

Sieljes: Van de 35 telefoonaansluitingen (telling 1996) bevonden zich er 17 in of nabij Slagharen. De betekenis is 'die van Sielje, Silja', een koosnaam voor Caecilius lat. 'het blinde mannetje', van lat. caecus 'blind'. St. Caecilia was een martelares en waarschijnlijk afstammelinge van het Romeinse geslacht der Caecilii en patrones van de (kerkelijke) muziek. Feestdag 22 nov.

Siepman: 1. Patroniem van de gron. vleivorm van de roepnaam Sibe. Een verkorte tweestammige germ. naam met als eerste deel sigi, si 'zege' en waarbij het tweede deel met een b begint.
2. Adresnaam van een voorvader die woonde bij een siepe 'een moerassig land met sijpelwater bij een beek'. Namen als Sijpveld, Zijpveld, Zypendaal, Seipenbusche getuigen hiervan.
Er waren in 1996 aan telefoonaansluitingen in Ned.: 106x Siepman en 5x Siepmann.

Sieverink: patroniem bij de voornaam Sievert. Het saksische ink heeft dezelfde waarde als het frankische ing en betekent 'zoon van, nakomeling, afstammeling' en in dit geval van Sievert, een roepnaam voor 'Siegfried'. De familienaam met Z van Zievert, Zieverink komt ook voor.
Het is een tweestammige germaanse naam met de delen sigi 'zege, overwinning' en fried 'vrede', dit is bescherming, veiligheid. De betekenis is dus ongeveer: 'beschermer van de overwinning'.
Er was een erf in Hasselo, een dorpje dat nu is opgeslokt door Hengelo (Ov.), dat in 1385 Ziverding heette.

Sigger: Patroniem bij de roepnaam 'Siger, Sieger'. Sigger is kennelijk een Achterhoekse uitspraak van Sieger en dat blijkt ook aan de telefoonaansluitingen in 1996.
19x Sigger, waarvan 16x in Eibergen, Zutphen, Warnsveld en Lochem.
1x Siggers met de betekenis 'van Sigger'.

Sijpveld (van): 1. een familienaam die een locatie aanduidt, een adresnaam. In dit geval met de betekenis 'het veld van Sijpe, Sijbe of Sibe'. Een verkorting en vleivorm van een tweestammige germaanse naam die begint met het element sigi 'zege, overwinning'.
2. Adresnaam van een voorvader die woonde bij een (nd.) siepe 'een moerassig land met sijpelwater bij een beek'. De Van Dale geeft voor zijp '1285 van zijpen (gewestelijk): 1. wetering, afwatering; 2 goot, riool; 3 kleine sloot in boezemland. Namen als Zijpveld, Zypendaal, Seipenbusche getuigen hier van.

Singel: Adresnaam van een voorvader die woonde aan een singel 'buitenmuur of weg rond een stad'.

Sinteur, Senteur: Een met de Hugenoten (z.a.) meegekomen beroepsnaam van een wegwerker (syn. kantonnier) afgeleid van het fra. sente 'paadje, voetpad'; van het lat. semita 'weg'; vgl. fra. sentier 'nauwe veldweg voor vee e.d.'.
Mogelijk ook is het een verbastering van de Franse pendant van Zonderland 'sans terre'.
Sinteur is (bijna) een kernnaam (z.a.) te noemen, nl. van de 46x in het telefoonboek van 1996 komt deze naam ook 96x voor in ZH en dan weer 25x in Leiden.
De naam Senteur komt 17x voor, waarvan 13x in Holland.

Sits, Sitsen, Sitser, Sitskoorn: Beroepsnaam afgeleid van het verwerkte weefsel. Vgl. gron. kestuutsiekoorn 'manchester'. Hier (z.b.) sitskoorn 'bedrukt katoen".

Slabbekoorn: herkomstnaam van de polder Slabberkoorne in de gem. Hoedekenskerke, Zeeland (Zuid-Beveland) of van de polder Slabbecorne, die gedeeltelijk in de gem. St. Maartensdijk ligt en gedeeltelijk in de gem. Oud Vosmeer, Zeeland (Tholen).

Slecht: Bijnaam die familienaam is geworden met de betekenis 'de gewone, de effene of evenwichtige. Adresnaam van iemand wonend op een geëffende plek'. Slecht is een familienaam in Assendelft, Beverwijk.
Slechte is een variant in Hellevoetssluis, Oud Beyerland.
Slechten 'van Slecht' zien we in Maastricht.
Slechtenhorst (Baarn) met de betekenis 'effen horst', want slechten is 'glad maken, effenen'.
Gezien de non-uniformiteit in de spelling eertijds ook de varianten:
Slegt (ZH, NH, Ut.)
de Slegte (ZH)
Slegten adresnaam, 'van de Slegte' (Wijhe, Zwolle)
Slegtenhorst (ZH)
van Slegtenhorst (Hilversum, Utrecht)
Slegter (Arnhem, Duiven, Dieren)
Slegtkamp (Heerhugowaard, Alkmaar); kamp 'omzoomde akker'
Slicher (Den Haag, Vlaardingen)
Slicher van Bath (Wageningen); de 'slechter' uit Bath, een polder en dorp op Zuid-Beveland
Slicht (Zwijndrecht) 'de ongekunstelde, de gewone'
Slichtenbree (Ede, Amersfoort) adresnaam van een voorvader die woonde op of bij 'een geëffend bouwland op de es'; het zou eventueel 'slechte akker' kunnen betekenen.
Slichtenhorst (Nijkerk, Gld), 'de geëffende horst'
Slichter (Groningen, Arnhem, Zeist) 'probleembeslechter, oordeler, vonnisser
Sligcher (Holten)
Sligchers (Limburg) 'van Sligcher'
Sliggers (Haarlem, Leiden) 'van Sligger'
Slighers (Bilthoven, Amsterdam)
van Slightenhorst, zie Slichtenhorst
Sligman (Overijssel, in Markelo bijna kernnaam); persoon wonend op een geëffend grondstuk. Zie Hekket.
Sligt (Delden, Hengelo Ov.)zie 'Slicht, Slecht'
Sligte (Amsterdam, Hoogeveen)
te Sligte (Doetinchem, Aalten) adresnaam; zie Hekket
van de Sligte (Zwolle, Heino, Lemelerveld) adresnaam
Sligtenhorst (Loenen ad Vecht, Putten), zie Slechtenhorst.
van Sligtenhorst (Braneveld, Voorthuizen, Nijkerk) adresnaam
Sligter (Stadskanaal, Leens), zie Slichter
van Sligter (Amsterdam, Schiedam, Nijmegen)
Sligting (Amsterdam, Ede) zie Hekket

Slettenhaar: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een haar (verhoogde zandrug in een moeras) waar sletten, sleten of slieten werden gerooid. Slieten waren halfronde stammetjes waarmee een zolder werd dichtgelegd, vervangers van een zoldervloer of plafond.
Van de 90 geturfden wonen er 18 in Nijverdal en 19 in Almelo. Een typisch Overijsselse naam dus.

Slijkhuis: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een slijk 'moerassig land, veengrond'. Het is een familienaam die vooral vigeert in het Veluwse en Sallandse gebied. Van de 417 geturfden in 1996 woonden er 261 op de Veluwe of in Salland.

Slik: 1. variant Schlick, een familienaam afgeleid van een veldnaam. Een slik is een 'buitendijks land met klei aan de oppervlakte'.
2. Ook zonder etymologisch toelichting voelen we aan dat slik verwant is met slijk. Toch moet men oppassen! Het kan een eigenschapsnaam zijn. Een slik is iemand die veel eet en drinkt en als zodanig komt het voor in samenstellingen zoals Slikkebier en Slikkebrei.

Slot: Gereduceerde beroepsnaam waarbij het product tot familienaam is geworden. Ook de vormen Slotje, Slottje komen voor.

Slotboom: Gelderland (i.c. de Achterhoek) spant de kroon in de vertegenwoordiging van deze naam. Het is een adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'slotboom' of een beroepsnaam van een voorvader die een 'slotboom' bediende. Een 'slotboom' was een enigszins bijgekante boom, die diende tot de afsluiting van een landweer.

Slütter: beroepsnaam bij het mnd. sluter '(af)sluiter, poortwachter, gevangenisbewaarder, conciërge, rentmeester, keldermeester of bottelier, kerspelbestuurder. Een Johannes Slutere wordt al in 1299 in Goslar vermeld.

Smakman: Beroepsnaam van een voorvader die schipper op een smak was. Een smak (mv. smakken; zeilvaart) is een schip voor de kustvaart, van de vorm van een tjalk, met een grote en een kleine mast en zwaarden. Het schip heeft zijn naam te danken aan het het gevoerde soort zeil (al in 1527 bekend als naam en het is afgeleid van mnl. smacken 'smakken, smijten'). Zie verder Smakman.

Smeenk: Een Oost-Nederlandse afgesleten vorm van Smedink. Op zich een patroniem die ging rusten op een boerderij, maar later adresnaam werd voor personen afkomstig van deze boerderij. Betekenis 'van Smede, van Smido'. Smido was de 'bedwinger van het vuur' hetgeen kon resulteren in het beroep van 'smid'.

Smeulders, Smeulers, Smolders, Smulders, Smolenaars, Smolenaers: Beroepsnaam waarbij de genitief 's' is samengevloeid met het zelfstandig naamwoord. De betekenis is 'des Meul(d)ers', van de mulder, molder, molenaer (vgl. molinarius 'molenaar') en is analoog gevormd als 'des morgens', nu 's morgens.

Smies, Smiesing: Aanvankelijk een beroepsnaam van een voorvader die het beroep van 'smid' uitoefende. Later werd dit een adresnaam omdat meerdere nakomeling van deze 'smidse', doorgaans annex boerderij afstamden. De vormen Smeenk, Smeding komen hiermee overeen. Volgens Hekket (z.a.) woonde in 1517 een 'Jasper Smijsinck' in Zutphen.

Smit: Beroepsnaam met de betekenis 'smid'.

Snijders: Beroepsnaam met de betekenis 'zoon van de snijder, kleermaker'.

Snitjer: Een bonte verzameling van gelijksoortige namen kwam ik in het Nederlandse telefoonboek tegen. Schnitger 32x (zw. punt Holland)
Schnitke 1x (Amsterdam)
Schnitker 43x (Zuid-Holland)
Schnittker 1x (Zeeland)
Schnitzeler 25x (Limburg)
Snitjer 70x (prov. Groningen)
Snitker 13x (verspreid)
Snitselaar 42x (zw.punt Veluwe)
Snitslaar 4x (Amsterdam)
De vormen à la Snitjer zijn nederduitse beroepsnamen bij het mnd. sniddeker, snitker '(hout)snijder, beeldhouwer, meubelmaker'. Merten Snytker is in 1407 in Hildesheim gedocumenteerd.
De vormen bij Schnitzeler stammen uit het hoogduitse gebied; mhd. snitzeler 'houtsnijder, beeldensnijder'. Dat de vernederlandste vormen niets met 'laar van Snits' (Sneek) te maken hebben, lijkt me evident.

Soepenberg: Het Meertens Instituut geeft als verklaring dat het een toponiem (adresnaam) moet zijn en verwijst naar het boek van A. Ponsteen, De havezate Schuilenburg en de Reggevallei, Hellendoorn 1982, p 29, waarin staat dat Soepenberg in Hellendoorn al in 1339 wordt vermeld als Subeborgen (= Soepenberg aan de Katenhorstweg).
B.J. Hekket (z.a.) verwijst in zijn boek Oost-Nederlandse familienamen, hun ontstaan en betekenis, (vervolg) Witkam, Hengelo (1983), ook naar het erve in Hellendoorn dat in 1339 Supenborg, in 1381 Zubenborch en in 1630 Supenborch heette. Kennelijk verwijzen beiden naar een verschillende bron uit 1339.
Hekket denkt dat de naam is afgeleid van de voornaam Subo, later Soppo, vermoedelijk een variant van Swaba, van het oud-saksisch swaf 'van eigen volk'. Berg, borch betekent in Hellendoorn 'heuvel(tje)'.
De naam Soppo ligt wsch. ook ten grondslag aan de Friese plaatsnaam Sopsum 'heem van Soppo'. In Drente is Soppe een veel voorkomend patroniem.
Nog een mogelijkheid is, daar de acten beslist niet gespeend zijn van een nedersaksische invloed, dat met sube, variant suwe, 'zeug' wordt bedoeld óf misschien wel 'zeven'. Waarom deze mogelijkheid opengehouden? Subeborgen betekent 'van Subeborg'.

Soppe: Vnl. Drents patroniem (vadersnaam) van de voornaam Soppe, Soppo, Sube. Zie ook Soepenberg.

Spaargaren: Bijnaam of eigenschapsnaam die een deugdelijkheid weergeeft en dan tot familienaam is geworden. Vermoedelijk een volksetymologische verschrijving ofwel herinterpretatie van (ik) spaar gaarne. De naam is daarmee te scharen in de groep van Spaarkogel, Spaarwater, Schafraad, Sparschuh (ik spaar mijn schoenen), Schafrat (ik (ver)schaf raad), Spinnewijn (ik spinne wijn, verdien met spinnen), Vroegop, Vroegrijk e.d.
Een andere mogelijkheid is dat hier sprake is van een beroepsnaam van een voorvader die op een zuinige manier de garens van de te verwisselen klossen in een spinnerij verbond.

Specht, Spegt: Eigenschapsnaam of bijnaam van een 'kletsmajoor, praatjesmaker'. De vogelnaam lijkt een combinatie van (1287) het Lat. picus 'specht' en spicus 'koren-aar'. De grondbetekenis is ‘puntig’; de vogel is genoemd naar zijn snavel.

Spekschoor: Herkomstnaam van een erf bij Zieuwent. In 1646 wordt het vermeld als het arve Spekschoor. In eerste instantie te verklaren uit schoor 'een rijbruggetje over een smalle waterloop' plus dat het bruggetje gemaakt is van spek, spik, spijk '(puntig) rijshout'. Lokaal (bijv. Den Ham Ov.) bleef alleen het deel spikke over.
In tweede instantie is te denken aan een andere spellingswijze, waarbij gedacht moet worden aan het 'erve spek's goor', het goor (moeras, zompland) dat ligt bij het spikke, het vonder, een primitief bruggetje van palen en takken.
Spek, spik, spijk komt van het germaans *spakkjôn 'spitse punt, paal', later ook 'brug van boomstammen'; in het nd. Speck- 'knuppelweg'.
Nieuwnederlands (gewestelijk) spik 'bruggetje van ruwe stammen met plaggen of zoden bedekt'. Spijk heeft nog een andere betekenis ontwikkeld, namelijk die van (puntige) 'landtong'. Gelijksoortige namen zijn:
Spekbroekerhoek - gehucht in Heeten, gem. Raalte (Ov.).
Spekhoek - huis in de gem. Voorst (Gld).
De Spekhoek - gehucht in de gem. Raalte (Ov.)
Spekkopswijk - Dedemsvaart, gem. Hardenberg Ov.).
Spikbrug - gem. Holten (Ov.).

Spil: Gereduceerde beroepsnaam voor een 'spillenmaker'. Spil, mv. spillen; 1286 van mnl. spille. Welk soort spillen? In volgorde van belangrijkheid:
1. ‘spil, weefklos, as’ aan het spinnewiel. Spillen in den sac was een zegswijze als iets niet in overeenstemming gebracht of passend gemaakt kon worden.
2. poot van een meubel.
Met telefoon (peildatum 1996) 130x Spil, waarvan 80 in NH, 17x van de Spil, waarvan 9 in NH en 17x van Spil, waarvan 15 in Zuid-Drente en Noord-Overijssel.

Sportel: 1. Verkorte beroepsnaam van een timmerman die ladder'sporten' maakte. Van het mnl. sportel 'sport' v.e. ladder.
2. Bijnaam van een al te druk gesticulerende voorvader. Van het mnl. sportelen, spartelen. Omdat de naam het meest frequent voorkomt in noordoostelijk Ned. is aansluiting te zoeken met het gron. sporreln 'spartelen'.

Sprick: Eigenschapsnaam bij mnd. sprik, mnl. sproc 'dor, makkelijk breekbaar takje dat van een boom is gebroken', overdrachtelijk gebruikt voor een mager iemand. Van Dale: Sprik (m.), mv. sprikken, 1834 van dezelfde stam als sprok; (gewestelijk) dun takje of rijsje.

Sprokkereef: Een adresnaam van een voorvader wonende op of bij een 'geharkt stuk grond dat ten dienste werd gesteld van de sprake, sproake, sprokke 'rechtspraak over ...?', bijv. holt-sprake 'rechtspraak over het gebruik van het holt 'bos'. Het naamdeel reef komt van het ww. rijven, reef, gereven 'harken, harkte, geharkt', nl. dat deel dat vooral voor de rechtspraak werd netjes gehouden.
Als die functie verdween, kon het zijn dat er een 'huis' op werd gebouwd, het Reefhuis.


Inleiding + letteroverzicht