Achternamen vanaf Sa
saar - estl. 'eiland'; saari 'eiland'.
sable - fr. 'zand'
de Saegher: Beroepsnaam met de betekenis 'de houtzager'; van het mnl. saeghe 'zaag'.
sali - zie sel
sahara, sahra - no.afr. 'woestijn'
said - ar. 'gelukkig'
saint - en., fr. 'sint'
saka - jap. 'helling, heuvel'
saki - jap. 'kaap, schiereiland'
salada - sp. 'zout'
salar, salina - sp. 'zoutmoeras'
sale - russ. 'dorp'
saline - fr. 'zoutvlakte, zoutmoeras'. du. Saline 'zoutziederij, zoutwerk'. Zie die Salinen bij Rheine (Dld.)
salmi - fi. 'engte tussen water'
salt - en. 'zout'
salto - sp. 'stroomversnelling'
salz - du. 'zout'
Sambeeck, van Sambeeck, Sambeek, van Sambeek: Herkomstnaam van een voorvader uit Sambeek, een dorp bij Boxmeer en Gennep in Noord-Brabant. Je hebt daar de Sambeeksche heide, de Sambeeksche hoek en het Sambeeksche veld. In 1912 had Sambeek 1514 inwoners en Sambeeksche hoek 469. De dorpsnaam Sambeek schijnt een assimilatie te zijn van 'Zandbeek', zoals ook mensen standbeeld uitspreken als 'stambeeld'.
Sambeeck 50% in Bladel; van Sambeeck 75 % in Eersel en Bladel; Sambeek 50% in NB; van Sambeek, de meest voorkomende variant (240x), voor 60 % in NB.Samberg, Sambergen: Herkomstnaam van een voorvader van de Samberg, een berg tussen Metelen en Schöppingen in Westfalen. Samberg komt voor 73% voor in Winterswijk.
Sambergen is de zwakke genitief voor 'van Samberg'. Voor de naamsverklaring van deze zandberg, zie Sambeek. Onlangs zag ik dat enorme hoeveelheden zand vanuit de Samberg werden opgespoten voor de aanleg van een nieuwe weg met viaducten bij Metelen.Sampiemon, Sampimon: Eigenschapsnaam of bijnaam voor een 'futloos' iemand. Het is een verbastering van het Franse sans piment 'zonder gekruidheid, zonder pit'. Zie Pimentel.
Samsen, Samson: Adresnaam met de betekenis 'van het (Olde) Sams', een boerderij in Hellendoorn. 'Sams' betekent 'van Sam' denkelijk de naam van de stichter of eigenaar. Sam zal wel een verkorting zijn van 'Samuel'.
Samsen 35 (Nijverdal 13x, Den Ham 5x) Samson 289 (hiervan enkele in de regio Hellendoorn)De familienaam Samson is zonder genealogisch onderzoek moeilijk of niet te scheiden van de patronymisch gebruikte voornaam Sampsom, Samson, Simson met de betekenis 'kleine zon' (van het Hebreeuws sjèmesj 'zon').
Voor uitgebreide info zie Naam Sams.
san - it. sp. 'sint'
sand - du. en. no. zw. 'zand, strand'
Sanden, van de: Adresnaam van een voorvader met een woonplaats op 'zandig terrein'. De Drunense duinen hebben daar zeker model voor gestaan, want rond dat gebied zijn zo'n 900 telefoonaansluitingen onder deze naam te vinden (peildatum 1996).
sandy - en. 'zanderig'
sankt - du 'sint'
sant - catalaans 'sint'
sant' - it. 'sint'
sant- - it., sp., port. 'heilig'
santa - it. port. sp. 'sint, heilig'
Santa Fé: Hoofdstad van de staat New Mexico in de VS. De stad werd in 1609 gesticht door de Spaanse gouverneur van New Mexico, Pedro de Peralta, en door hem La Villa Real de la Santa Fe de San Francis de Asis genoemd; het koninklijk huis van het heilig geloof van Sint Franciscus van Assisi. Dus: Santa Fe 'het heilig geloof'; vgl. Fra. sainte foi 'heilig geloof'.
santo - it., sp., port. 'sint, heilig'
são - port. 'sint'
sap - cambodjaans 'groot; zoet'
sape - (heide)veld
sar - indi 'meer'; russ. 'zeestraat'
saraj - slav. russ. 'paleis'
saray - turks 'paleis'
sari - turks 'geel'
sarir - noord-afr. 'rotswoestijn'
-sart - waals voor -rode 'bebouwbaar gemaakt land, door het rooien (mnl. roden) van bomen'. Voorbeelden in België: Rixensart, Rofessart, Profondsart, Grandsart.
sary - russ. 'geel'
sas - sluis
sassing - schutsluis
sasso - it. 'steen' (vgl. La. saxum, i (n) 'grote steen').
sate - woning
sault - fr. 'waterval'
sauvage - fr. 'woest'
sawah - ind. 'bevloeide akker'
Saygıner: Turkse bijnaam met de betekenis 'de Achtenswaardige'. Van het Tu. saygın 'achtenswaardig, eerbiedwaardig, respectabel'.
Schaaf, van der: Beroepsnaam voor een timmerman die misschien ook een uithangbord had waarop een 'schaaf' stond afgebeeld.
schaar, schar, schare, schoare, schor - aandeel in gezamelijke gronden; schaar, schar, schor stuk land dat aan de rivieroever is gelegen (vgl. en. shore en schor 'aangewassen grond'. In Brielle was 'scharlo' (nu straatnaam) een bos langs een oever. Daarnaast de benaming voor een steile oever.
Schaar, van der: Allereerst is Dr. J. van der Schaar (1964, 1993) de schrijver van Prisma Voornamen NUGI 503, ISBN 90-274-3469-7, Uitg. Het Spectrum B.V., een onontbeerlijk boekje voor iedereen die meer van zijn of haar voornaam wil weten.
Het is de adresnaam van een voorvader die bij een schaer woonde. Een schaer was een stuk grond van een bepaalde grootte die nodig was voor het voedsel van één volwasssen dier. Door betekenisoverdracht werd het ook de hoeveelheid voedsel waarop voor een grazend dier kon worden gerekend. Zo kon het ook betekenen dat het een aandeel was in de mark (markegronden) die je daarvoor nodig had. Sterker nog, zo kon het ook betekenen die hoeveelheid grond die je nodig had voor een bepaalde belastingopbrengst. (Zie Scharrenberg)
schaab, schab, schabbe, schobbe - mnl. 'linnen kiel; oud versleten kledingstuk; morsig wijf'.
schaacke, schaec - mnl. 'schaak(bord)'
schadde - heiplag, gebruikt als brandstof
schaft - lengte- en oppervlaktemaat
schakel, schakelnet - driewandig visnet waarmee men smalle wateren over de gehele breedte afzet.
Schakel: Beroepsnaam van een voorvader die viste met een schakel of schakelnet, een driewandig visnet waarmee men smalle wateren over de gehele breedte afzet.
schalk - knecht
schaper - In West-Friesland de 'scheper, schaapherder'.
Scharrenberg, Scharrenborg, Scharrenburg: Adresnaam. Een scharrenberg was een verhoging vanaf waar wacht werd gehouden. Men hield daar mnl. schaermaelde (troepsgewijs) de wacht over o.a. de schaerbeeste 'de koeien die op een gemeene weide mochten grazen'. De schaerwachte waren de rondgaande stadswachten, die vooral 's nachts hun ronde deden.
In het mnd. is een schar een 'gekapt pad, corridor' en in het ofries 'scheiding, grens'. In het mnl. is de scheiding overgedragen op het door de scheiding omgeven grondstuk (vgl. Zaun naar tuin, town). De basisbetekenis is 'het afgescheidene' en daarmee behoort het woord bij het ww. scheren. Aan waterkanten betekent schar, schaar 'steile oever' (vgl. Zwarte Schaar ten noorden van Doesburg).
-schede - scheiding, grens
Scheen: Een prachtige oude vorm van een patroniem die teruggaat op de roepnaam Schone, een germ. naam met de betekenis 'schitterend, glanzend'. Het oudfri. voor schoon 'mooi' was skene, het oe. sciene, me. shene, wat nu in het ne. sheen is met het bijv. naamwoord sheeny, dat lijkt op het bekendere shiny, maar dat stamt van to shine 'schijnen'.
Dat oude scheen 'mooi 'komen we dan ook tegen in familienamen als afgeleide van een roepnaam, maar ook in de betekenis van 'mooi' als appellatief (soortnaam, die ik meestal eigenschapsnaam noem). Voorbeelden zijn: Schene, Scheene, Scheenen 'van Schene', Scheening 'zoon van Schene', Schön, Schone, Schönen 'van Schöne', (patroniemen); Scheenhart, Scheenaard, Scheenaart (patroniem met tweestammige germ. naam 'schitterend' en hart 'hard, sterk, moedig'); Scheenloop (eigenschapsnaam 'mooie loop'); niet in Scheenhouwer, want dat is een houwer van schenen, scheenjes 'smalle stroken schors voor de leerlooierij' waarmee ook ons woord scheenbeen verwant is; Schoneveld 'veld van Schone' of het 'mooie veld (akker)', in beide gevallen een adresnaam; Schonewille (enerzijds eigenschapsnaam, sa. dial. 'goedgemutst' (oostmnl. wille 'plezier', anderzijds toponiem voor de 'mooie plek' waar de boerderij staat).
De grootste concentratie telefoonbezittende naamdragers vinden we in de provincie Luik 140, het er aan palende du. Rurtal 50 en Köln 29, echt een scheen 'schoon' gebied; in Ned. volgen NH 31, Gl 23, ZH 19, Ut 8, de rest 26.
Nu zijn er Duitse dialecten die de ö (eu) ontronden (z.a.) tot e. Een schrijfwijze als bes voor bös(e) komt in teksten van de 15e tot de 18e eeuw niet zelden voor. Dat de Saksische dialecten bekend staan om hun uitspraak van schön als sjeen, blijkt uit het rijmpje:
Er is ja aus Sachsen
wo die schenen Mädchen an den Bemen wachsen.
Zelfs bij Goethe rijmde König met wenig, hetgeen er op wijst dat hij König als kenig uitsprak. Zo kom je in Du. de familienaam Boedeker 'Kuiper' naast Baedeker tegen.Scheffer: Variant op het du. Schäfer 'scheper, schaapherder'. In Dtsl. 11-de op de ranglijst van achternamen.
scheg - spits toelopend, landtong
scheide - scheiding, grens
schelde - waternaam, ondiep water (vgl. saks. schol 'ondiep')
schelling, schilling - scheiding (tussen land en water)
schelvering - wal die voorkómt dat duinen verschuiven.
scheme - schaduw, schim (Achterhoeks: schemme; Sallands: schaa)
schendel, schindel - bedekking, houten dakpan, dakspaan, vgl. du. Schindel
schep - plaats waar water water werd geschept
scherp - spits toelopend
Schiebergen: Adresnaam van een voorvader die woonde aan een verhoging, een rivierduin alias 'berg', aan de Schie, de nu gekanaliseerde waterloop, van rivier is niet meer te spreken, in Zuid-Holland, bestaande uit de Delftse Schie van Delft (Kolk) tot Overschie, de Schiedamse Schie van Overschie naar de Nieuwe Maas en de Delfshavense Schie van Overschie naar de Coolhaven te Rotterdam. De Schie vormt een deel van de verbinding tussen Amsterdam en Rotterdam via de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.
Overschie heette vroeger Ouwerschie.
De Schie heeft voor een naamsexplosie gezorgd. Laten we er enkele de revue laten passeren door te kijken naar het aantal telefoonaansluitingen onder Schie-namen.
1348x (van) Schie (geen wonder dat mensen zochten naar varianten); 27x Schiebergen; 33x Schiebroek; 4x Schiedam; 2x Schievaart; 80x Schieveen; 7x Schieveld; 5x Schievelt; 8x Schiewold; 13x Overschie. Pas op! 28x Schiebaan; 1x Schiebout, familienamen die duiden op het touwslagersvak.
De naam Schiebergen komt niet voor onder telefoonaansluitingen in België en Duitsland.Schieman, Schiemann: Beroepsnaam die familienaam is geworden. Een schieman is een 'tweede bootsman' (1549) en is ontstaan uit het mnl. scimman dat zelf weer is ontstaan uit mnl. scipman 'matroos' en 'schipper'.
schier - grijs, helder, glanzend
Schierholz, Schierholts: Herkomstnaam die is terug te voeren op de plaatsnaam (-namen) Schierholz in Duitsland, bijv. Schierholz bij Eydelstedt (tussen Vechta en Sulingen, z.z.w van Bremen), Schierholz bij Hilgermissen (tussen Bruchhausen en Dörverden, z.z.o. van Bremen), Schierholz bij Möllbergen (even ten z. van de A2, ten z. van Porta Westfalica) of Schierholzkate bij Hamburg. Er schijnt ook plaatsje Schürholz in Nordrhein-Westfalen (geweest) te zijn dat in Duitsland aanleiding is geweest tot de familienaam Schürholz.
schil - schaal, schelp
Schimmel: Bijnaam van een voorvader met 'witgrijs haar, schimmelkleurig'.
Schiotling: Van oorsprong Deense beroepsnaam voor een 'schutter'. Schiøt, schiot is een verduitsing van het deense skytte, skytter 'schutter'. Ook in het ono. betekende skyti 'schutter'. Zie verder het suffix -ling.
Schlosser, der - mdu. 'slotenmaker'. Daarnaast later ook 'monteur, bankwerker'.
Schlüt(t)er: ® Slütter.
Schmale: met de varianten Schmalen, Schmalle, Schmallen is een familienaam gebaseerd op een akkernaam en van Duitse afkomst. Afgeleid van schmale Flurstreifen of schmale Flurstücke, dus naar aanleiding van een 'smalle akker, smal bouwland, smal stuk grond, smalle kamp', waar dan ook de woonplaats was (vgl. mnl. Stert voor 'gérende akker, staartvormig').
Schnaauwert, de: Boerderij van die naam op de Voorsterklei, nr. 13. De boerderij is gesticht op een 'werd of waard' van niet al te beste kwaliteit, nl. van snode 'geringe, armelijke' waarde.
De buurboerderij heet Heetcoole, zie ald.
schok - mest, als brandstof gebruikt
schol - ondiep(te); platvis. Schol bouwen 'oppervlakkig, ondiep ploegen'; vgl. mnl. scholle 'klomp aarde, kluit' en 'ijsschol'.
Schol: Verkorte beroepsnaam voor een verkoper of vanger van schol 'platvis'; vgl. Plat. De familienaam kan ook afgeleid zijn van iemands bijnaam. Een schol is een 'schraal, niet gevuld' persoon.
Een platbuikige koe of een koe met weinig buik (balg) wordt scholbalgd genoemd.
scholder - mnl. 'beul'.
scholte - (1836) Een dialectische nevenvorm van schout of richter.
scholteboer - De gewestelijke uitspraak voor een boer die op een eigen boerderij woonde en welke in vroeger tijden ook het schoutsrecht uitoefende. Later werd hiermee bedoeld: een voorname boer met veel invloed.
Scholten: patroniem met zwakke genitief bij de voornaam Scholte (fr. Schelte). Germaanse naam met een stam die het ndl. schout, mndl. scout(h)et(e) 'bestuurder over bezittingen, vertegenwoordiger van het landsheerlijk gezag', bevat. De eigenlijke betekenis is 'die iemand om zijn schulden aanspreekt', de ohd. betekenis is 'legeraanvoerder'. In het ndl. is het een oude rechtsterm.
Scholting, Schooltink, Schulting, Schultinga, Schultinge, Schultingh, Schultink : alle patroniemen gevormd met het suffix ing, ink, inga (z.a). Zie Scholten. Het telefoonboek van 1996 levert:
13x Scholting - concentratie 7x NH en 5x Nijmegen. 22x Schooltink - ,, 12x regio Baak (Gld). 122x Schulting - ,, 32x NH en 34x Drente (12x Ruinen) 18x Schultinga - ,, 11x no. Ned. (Dr., Gr.) 8x Schultinge - ,, 5x Fr. 1x Schultingh - ,, 1x Buchten (t.n.v. Sittard) 58x Schultink - ,, 39x Ov. Dr. Gr. (10x Hoogeveen)Scholts: een overwegend westmiddelduitse, door samentrekking ontstane vorm bij het mhd. scholtheize 'schout, dorpsburgemeester'.
schomper - mnl. 'beschimper'.
schone - mnl. schitterend, stralend
Schonebaum: Adresnaam voor voorvader die woonde bij een 'schitterende boom'.
Schonbrodt: Beroepsnaam van bakker die schoon brood 'schitterend brood' bakt.
Schoo: een gereduceerde beroepsnaam van de schomaker 'schoenmaker'. Vroeger was mnl. scoe, ndd. scho(o) 'schoen' (enkelvoud dus, waarij de e de verlenging van de o betekende) en scoen, scho(o)en 'schoen' (meervoud); West-Vlamingen houden zich hier nog steeds aan. De Kortrijkzanen zeggen nog altijd skoe-, schoe, en zelfs sc(h)oe(c)h. Het woord stond toen nog dicht bij het Oudsaksisch skôh, oe. scô(h) en ohd. scuoh, en dus ook bij e. shoe en du. Schuh. Schoe(n) gaat terug op de wortel skeu 'bedekken'. Wellicht was de schoen oorspronkelijk een voetbedekking van gevlochten bast. De Noren kenden immers hun Birkebeiner 'berken(bast)benen', een in lompen gehulde opstandige groep tijdens de burgeroorlogen in de 12e en 13e eeuw, later waren ze volgelingen van koning Sverrirs.
Misschien had deze middeleeuwse schoenmaker wel een uithangbord met een schoo. Men ging voor het lappen even naar de Schoo.
Meertens (1947) schrijft in zijn boek Zeeuwse familienamen het volgende over ouders die hun kinderen een dubbele naam geven, nl. van vader en van moeder:
Uit het huwelijk van Hendrik Schoo, hoofd der school te Ouwerkerk, en Janna Bevelander werd in 1837 Jan Bevelander Schoo geboren.Schoolderman: Adresnaam van een voorvader die woonde op of afkomstig was van het erve 't Schoold, ca. 2 km oostelijk van Bathmen en in de punt van samenvloeiing van de Schipbeek en Oude Schipbeek. De verklaring van Hekket (z.a) dat deze naam 't Schoold te danken zou zijn aan een schoold, schoolt, een verzamelnaam voor een aantal scholle plassen, i.e. 'ondiepe' plassen hoeft niet onwaarschijnlijk te zijn, echter voordat de (nieuwe) Schipbeek gegraven werd was er een onmiddellijke verbinding (ca. 4 km) met het gehucht De Schoolt. Van Berkel en Samplonius vermelden over deze buurtschap: 1847-1848 Schoolte, Scholte, Scholtmen. Dit lijkt meer op een schoold, schoolt 'schout' die rechter (= schout) was over deze buurschap en afkomstig was van 't erve Schoold 'Schout'.
Voor meer info:
Johan Schoelderman, eerst bekende pachter van erve 't Schoolder, 1585; Wolbert op 't Schoolder 1602; Willem Schoolderman 1751 [R. Boonstra, 'De buurschap Loo, westelijk gedeelte', in: Verenigingsblad van de Oudheidkundige Kring Bathmen 17 (1997), nr 4, p 31].Schooman: Sporadische familienaam. Zie Schoonman.
schoon - helder
Schoonman: 1. Het zou een bijnaam kunnen zijn die tot familienaam is geworden. Het voorvoegsel schoon zou dan de betekenis 'mooi' hebben gehad (vgl. Mooiman).
2. Het zou ook een patroniem kunnen zijn, daar de Friese voornaam Schone, Schoone bestaat, waarvan de oorspronkelijke betekenis 'schitterend, glanzend' is. Vgl. -brecht. De familienaam Schooneman bestaat ook.
3. Het zou ook een beroepsnaam kunnen zijn van de Scho(on)man, de 'schoenman, schoenmaker' betreft (zie Schoo). De familienaam Schooman komt ook voor in Ned.Schoorlemmer, Schorlemer: Volgens de Duden is dit een Duitse herkomstnaam. Het blijkt een in 1294 een verdwenen plaatsje Schorlimere geweest te zijn bij Sendenhorst in Westfalen.
Bahlow: Schorlem(m)er is een ontginning bij Beckum in Westfalen. In 890 Scurilinges-meri.
Schorlemer-Lieser, August Freiherr von (1885-1940); Schorlemer-Lieser, Clemens (1856-1922)
schop, schöppe - wagenschuur
schor - buitendijks stuk land dat bij vloed niet onderloopt
schorf - karige weide waar heide doorheengroeit; bij sterke doorgroeiing spreekt men van 'schorfheide'.
Schorfhaar: Adresnaam van een voorvader wonend bij of op een 'schorfhaar'. Zie schorf en haar.
schot - stal voor kleinvee
-schot - scheiding, grens
-schoten - scheiding, grens
schout - (1137) van mnl. schout, scholt, schult 'verplichting' + heten in de zin van gebieden, dus een overheidsdienaar die de plichten oplegt; vaak ook bestuurder van een gebied.
Schreibeld, Schreibelt: Geografische naam als familienaam. Verhoging ('belt')vanaf waar men kon worden gewaarschuwd (mnl schrei 'schreeuw, gil') tegen (vermoede) vijandelijkheden. Vgl. Koerbelt.
schriek - buiging, bocht
schrode - (grond)strook
Schröder: Beroepsnaam met de betekenis 'snijder, kleermaker, versteller' die tot familienaam is geworden. Andere varianten zijn Schrader, Schreuder, Schroder, waarvan de laatste ook een andere betekenis kan hebben, nl. 'werkman die zware lasten vervoert'.
Schuddebeurs: Herkomstnaam van een voorvader die kwam uit het gehucht, etc. Schuddebeurs, maar daar zijn nogal wat mogelijkheden voor, nl.
Schuddebeurs, polder bij Nieuw Vosmeer N.Br.
Schuddebeurs en Vegetas, polder bij Hooge en Lage Zwaluwe N.Br.
Schuddebeurs, huis en gehucht, een 1/2 uur gaans ten z.o. van Noordgouwe Zeel., 3/4 n.o.v. Zierikzee, 1 1/4 z.o.v. Brouwershaven en 2 1/2 w.v. Bruinisse.
Schuddebeurs, huis en gehucht bij Hontenisse, Zeel., 3/4 n.w.v. Hulst
Schuddebeurs, buurtschap, 1/2 z.w.v. Simonshaven gem. Geervliet, Z-Holl., 3/4 z.o.v. Zuidland
Schuddebeurs, (Klein en Nieuw) 2 polders bij Simonshaven, gem. Geervliet Z.Holland.
Oud Schuddebeurs, polder ged. Geervliet ged. Hekelingen Z.Holl.De namen van deze polders en gehuchten duiden op de financiële aderlating bij de ontginning van deze polders i.c. gronden, nl. schud-de-beurs, de 'beurs moest danig (leeg)geschud worden'.
Een tweede mogelijkheid is dat de voorvader, die de naam Schuddebeurs in 1811 aannam, er voor de grap mee wilde aangeven dat hij weinig bemiddeld was.
schuffel, schoffel - mnl. schop, spade
Schuffelen: Een gereduceerde duitse beroepsnaam met een zwakke genitief 'van de schuffel', waarbij schuffel het diminutief is van het mhd. schuofe 'waterschepvat, emmer'. Het is dus een familienaam geworden voor de maker van (leren) emmertjes of van de waterdrager die met deze emmertjes zeulde. Opm.: Als het houten emmertjes betrof dan kreeg men de naam Schoppenhouwer, Schuffenhauer of Schuppenhauer.
Mocht de naam van Frans/Vlaamse oorsprong zijn, dan komt het mnl. werkwoord schufelen 'fluiten' en schuifelet '(boots)fluitje' in beeld.Schuilenborg: Herkomstnaam van een versterkt huis met de naam 'Schuilenburg. In aanmerking kunnen komen de - op enkele resten na verdwenen - Schuilenburg bij Hellendoorn óf de verdwenen Schuilenburg bij Amersfoort, nu een nieuwbouwwijk.
schulthete - hij die schult 'schuld' hete 'heet, benoemd, uitspreekt'; zie 'schout'.
schumer, schuymer - mnl. landloper, straatrover.
schuppe, schöppe - schuur
schurft - ziekte
Schürholz: Zie Schierholz.
schut - houten afsluiting om water tijdelijk tegen te houden, (sluis). Zie Schut.
Schut: Beroepsnaam. Een schut of schutte is al sinds 1325 bekend als een man die verdwaald vee in een schut 'schot' moest brengen. Men noemde dat het schutten van vee. Daar werd dan veelal ook een (maaibare) weide of maat voor aangewezen. Dat leverde de bewoner bij die maat of de bewoner in het schot op die maat de familienaam Schutmaat. In de Middeleeuwen was het onderscheid tussen een schut, schot, cote (oostmnl. cate) maar zeer miniem. Het beroep is er niet meer. De naam is gewestelijk overgedragen op een boswachter of koddebeier (1521 van kodde 'knots' en beieren 'heen en weer zwaaien').
Schutmaat: Zie Schut.
Schuttelaar: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'laar' (z.a.) waar het 'geschutte vee' een plaats kreeg. Zie de familienaam Schut hierboven.
Scipio: Patroniem bij een voornaam die in de Renaissance is overgenomen van de Romeinse familienaam Scipio uit het geslacht (de gens) der Cornelli. Het Latijnse scipio betekent 'staf'.
Scuiller: Franse beroepsnaam met de betekenis 'legge-spreider'. Als vroeger op de boerderij gedorst werd, dan werd op de dorsvloer (meestal de 'deel') een vaste hoeveelheid te dorsen schoven neergelegd, de schoven werden dan losgebonden of opengesneden en uitgespreid (de legge), waarna het dorsen met de vlegel in twee-, drie- of vierslagsmaat (afhankelijk van het aantal dorsers) werd uitgevoerd. Op grote bedrijven (kastelen) had men daar een 'legge-spreider' voor.
Voorlopige etymologie: Van het germ. schweller 'die het koren op de balken (i.e. korenzolder of verhoging met balken) 'schwelle' uitspreidt.
De fra. 'gui'-combinatie is in het germaans vaak een 'wi', denk aan Guillaume - Willem. Zo kan ook de fra. naam Scuiller gelezen worden als zwiller, de 'maker van een (gras/hooi/stro)zwil', elders een kidde 'regel van samengeharkt gras' genoemd.
Inleiding + letteroverzicht