Achternamen op L
laak - meer
Laaper, Lapere: 1. Vooral de tweede vorm Lapere laat zien dat het om een Franse verwantschapsnaam gaat die door de Vlamingen of Nederlanders verkeerd is gespeld, nl. Le Père 'de vader', waarbij 'vader' ook min of meer een functie kan zijn geweest, bijv. een vroede vader, een kerkvader, oudvader of een vader in een kloosterorde. 2. Beroepsnaam van de 'schoenlapper, waarbij het gaat om een uitspraakvariant; vgl. lapper, loaper, laaper. De duitse vorm is Lepper.
3. Een eigenschapsnaam of bijnaam die tot familienaam is geworden; mnl. laper(e) 'lepper, slurper, drinker'. Leppen 'met kleine teugjes drinken' soms ook 'met kleine hoeveelheden eten' is (1632) verwant met lepel. Lepel is een afleiding van de germaanse wortel *lap-, die ook optreedt in het mnl. mnd. lapen, ohd. laffan, mhd. laffen, oe. lapian, ne. to lap 'slurpen' en verwant met lat. lambo 'ik lik'. Maar de woordgroep schijnt toch zeer affectief te zijn en kan moeilijk gescheiden worden van labben 'likken' (Kiliaan 1599).
laar - Het mnl. lare komt veel voor als bestand deel van plaatsnamen (Berkel/Samplonius (1995). De betekenis ervan heeft te maken met de uitbating van een bosgebied. Vroeger werd het toponiem omschreven als 'open plek in een bos, bosweide'. Tegenwoordig neemt men aan dat een laar oorspronkelijk dat deel van een bos aanduidde dat intensief door de nabije bewoners werd gebruikt: men hoedde er varkens en schapen, haalde er humus, strooisel voor de stal (die na gebruik voor bemesting werd gebruikt) en sneed er loof voor wintervoer. Dit intensieve gebruik leidde tot een degeneratie van het bos, dat soms zelfs verviel tot heide. De naam laar bleef echter in gebruik. Zo treedt in Brabant en Vlaanderen, mogelijk ook elders, in de loop der tijd, naarmate meer bos verdween, een betekenisverschuiving op naar 'kaal weidegebied' i.h.a. (veelal in gemeenschappelijk gebruik). Hier is de betekenis van laar uiteindelijk verkeerd in het tegendeel van zijn taalkundig oorsprong: een afleiding van de ie. wortel kei 'bescherming bieden' (vgl. on. hlé 'beschutting'), geïnterpreteerd.
Voor nieuwe samenvatting van de etymologie zie suffix -lage.
labeurder - ploeger
labiaal, (de)labialisatie, (ont)ronding
- labiaal (v. middeleeuws Lat. labialis = de lip betreffende) of lipklank. In de fonetiek is het de naam voor een medeklinker die geheel of vooral met de lippen wordt gevormd. De Nederlandse b, m en p worden met beide lippen gevormd en heten daarom bilabialen. De f, v en w worden met de onderlip en de boventanden gevormd en heten daarom labiodentalen. In België en Suriname is de w bilabiaal, soms ook een'dikke' w genoemd. In Noord en Oost-Nederland is hij dat na een ou voor een daarop volgende klinker (bijv. in houwen).
- labialisatie of ronding is het verschijnsel dat een op zichzelf ongeronde klank met (een zekere mate van) lipronding wordt uitgesproken. Labialisatie is een vorm van assimilatie en kan zowel klinkers als medeklinkers betreffen. Zo kan de i van 'Willem' worden gelabialiseerd als in 'Wullem' onder invloed van de labiale w. Vergelijk de familienaam Willems met Wullems.
Zo wordt de k van koel in bepaalde mate gelabialiseerd uitgesproken onder invloed van de geronde klinker oe. 'Proef' het verschil in de k's door een paar keer kat en koel na elkaar uit te spreken, dan voel je dat de k op een andere plek in je mond wordt gevormd, nl. bij de oe iets verder naar voren toe met de ronding, de tuiting, van de lippen mee.
De e in 'spelen' die gerond wordt tot eu 'speulen'. Familienaam Speelman naast Speulman.
- Ontronding of delabialisatie is het tegengestelde (antoniem).
Door ontronding is put in een aantal dialecten pit geworden. Vergelijk de familienamen van der Putte met van der Pitte. Dit verschijnsel heeft me ook enorm voortgeholpen bij de verklaring van de familienamen Koier, Kuier, Keujer, etc. Zie Kuijer.Labiche: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met 'een bepaald karakter' óf 'met een bepaald beroep; van het fra. la 'de' en biche 'hinde, wijfjeshert; een schatje'.
Labrijn: P.J. Meertens (1947) schrijft in zijn Zeeuwse familienamen dat de familie Labrijn van de Normandische eilanden afkomstig is en oorspronkelijk naar een van deze eilanden le Brit heette, welke naam achtereenvolgens verbasterd werd tot Leberin, La Brijn en tenslotte tot Labrijn. Zij kwamen pas in 1825 naar Zeeland.
Lafontaine: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'bron of fontein'. Van het fra. la 'de' en fontaine 'bron'.
-lage - als plaatsaanduiding achter een naam, betekent 'vochtige weide, vrije open vlakte tussen bossen'. De etymologie van het grondwoord is lastiger dan het lijkt. Het plaatsnamentype en daardoor ook het familienamenbestand is relatief frequent in Noordwest-Duitsland en Groningen. Kijken we naar het bepalende deel van de samenstelling dan blijkt deze steeds betrekking te hebben op de richting, de bodemsoort, de vorm van het veld, de aanwezige planten en dieren, in de breedste zin dus op de gesteldheid, de aanblik van het betreffende lage.
Aselage, Hasslage (met hazen); Barklage (met berken); Bramlage (met brem); Bentlage (met bente 'russen'); Burlage (van de boerschap); Dinklage (waar dink, ding 'recht' wordt gesproken); Elslage (met elzen); Elmlage (met olmen 'iepen'); Espelage (met espen); Vortlage (bij de voorde); Gonselage (ganzen); Hetlage (heide); Hengstlage, Hinxlage (hengsten); Kalverlage (met kalfjes); Krollage (het 'gekrulde, kromme' lage); etc. Zie Jellinghaus.
N.B.: De -lage-namen vormen een voornamelijk noordoostelijke populatie in het laar-namengebied.Een nieuwe etymologische gedachtenlijn vormt de vroegsaks. combinatie lahare naast hahare (meer gutturaal: lagare/hagare), bij ronding en klemtoonverschuiving låhere naast håhere (gutt.: lågere/hågere) tot lohere naast hohere (gutt: logere/hogere) is geworden. Lokaal zijn de afgesleten vormen lo(h)en, lage(n) en lare(n) (sa. lœ(h)(n), låge(n) en låre(n)) voor de lagere gronden en de hare(n) (sa. håre(n)) voor de hogere gronden overgebleven. Het feit dat een lagere plek, een loo of een lage, als oorsprong een open, moerassige plek in een bos zal zijn geweest, bracht een ladingsverandering in dit begrip aan. Het kreeg de betekenis 'open bos, gebruiksbos'. Het gebruik van bos als mastbos leidde uitteraard ook tot open plekken, zodat loo zich ontwikkelde tot 'open plek in een bos'; reden dat men etymologische aansluiting zocht bij lucus la. '(gewijd) bos' en lux, lucis la. '(zon-, dag-)licht'.
Een laar wordt nu omschreven met 'intensief benut bos; bosweide' en een haar met 'een opduikende zandrug in een veengebied'.Lagrange: zie Grange.
Lambert: Patroniem bij de tweestammige germ. voornaam Lambert. Land 'land' en bert 'stralend', de 'stralende of beroemde in zijn land'.
Lamoureux: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een 'geliefde, aanbidder, vrijer'; van het fra. l'amoureux met l' 'de' en amoureux 'vrijer'.
Landeweer, Groot Landeweer: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'landweer', een dicht begroeide dam of dijk in het land die diende om de vijand of het water af te weren.
Landstra: Friese herkomstnaam met de betekenis 'van der land(e)', maar waar heeft dit speciale landstuk gelegen? Genealogie! Zie verder suffix -stra.
landweer - een landwal, grondwal, die diende om de vijand of het water te weren.
Langeler: Een adresnaam voor iemand wonend aan het Lange Laar. Zie laar. De betekenis van de laatste lettergreep kan meestal goed worden ingeschat als men luistert naar de Oost-ned. dialectvorm 't Langelder met een infix d.
Een bijzonderheid is dat er (Pott - Aardrijkskundig woordenboek van Nederland, 1913) een buurtschap Langen bestond met 155 inwoners en wel een 1/2 uur gaans ten n.o. van Barchem en een 1/2 uur gaans ten z.o. van Lochem, terwijl mij, als boetnmaarksen 'van buiten de marke', alleen Het Langen bekend is als verlenging van de Dollehoedsdijk. Gezien de afstanden komt een plek in de buurt van Zwiep in aanmerking. Hotel Hoog Langen (Barchemse weg in Lochem, maar inmiddels afgebroken) doet vermoeden dat het in die omgeving moet zijn geweest.
Berkel en Samplonius (1995) noemen als oudste vermelding in de 12e eeuw Lange, in 1403 van Langen. Ze zeggen dat de oudste vorm niet zeker is geïdentificeerd, misschien een afleiding van lang met het 'langste deel'.
Dit zou kunnen stroken met een familienaam Langeler uit of van deze buurtschap.Langenbarg: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'lange heuvel'; het oost-nl. barg is 'berg, heuvel', bijv. de boerderij Langenberg 1 km ten no. van Ruurlo (Ge), de Langenberg 1 km ten nw. van Laag-Soeren (Ge), het Langenbergerveld - net ten zuiden van de afslag van de A1 - bij Bathmen (Ov), de boerderij Langenberg 1 km ten w. van Holtwick, ten nw. van Bocholt (Duitsland). Misschien is het een herkomstnaam van een voorvader. In aanmerking komen:
Langenberg in Bokstel (NB), in Oud Gastel (NB), in Hattem (Ge), in Bergen (Li).Langeveld: Adresnaam van een voorvader die bij een 'lange veld-akker' woonde.
Langhout: Adresnaam van voorvader die woonde bij een 'lang bos'.
Lanjou: Verbasterde en verkorte beroepsnaam via Laniau, van Lanneau, van l'anneau 'ring, ketting', dus de maker ervan.
Lankamp, Lankkamp: Adresnaam van een voorvader bij 'een lange kamp'. Zie kamp.
Lankhaar: Je zou kunnen denken aan een eigenschapsnaam van iemand met 'lang haar'. In oostnl. is het veel waarschijnlijker of bijna zeker dat het een adresnaam is van iemand die woonde op een lange haar 'een langgerekte hoogte in het veen of in de hei'. (zie haar)
Lankhout: Adresnaam van voorvader die woonde bij een 'lang bos'.
Lasek: Poolse adresnaam van een voorvader die woonde bij de 'bossen'. Van po. las, lasek 'bossen'.
Latour: Franse adresnaam (zie Hugenoten) waarbij la tour aaneengeschreven is. Van het lat. turris voor '(van) de toren'. Toren moet niet al te letterlijk worden opgevat, het kan ook een uitkijkpost zijn geweest. Er zijn veel namen die zo betrekking hebben op huizen, wegen, bruggen etc.
lav - (Joegoslavisch) 'leeuw'.
lavei - korf of takkenbos die werd opgetrokken om de schafttijd aan te geven.
In uitgebreidere betekenis zie van Dale:
1. (gewestelijk) vrijaf, rust → lavei steken - ophouden te werken, in staking gaan; (ook) gaan schaften.
2. (gewestelijk) ongeoorloofde jacht; synoniem: stroperij → op lavei gaan, liggen, zijn, zitten; gaan stropen.
3. (jachtterm) het plantaardig voedsel dat het haarwild in bos en beemd opneemt → op lavei gaan, zijn (van wild, hazen en reeën b.v.) op voedsel uitgaan of zijn.Lebbink: Oost-Nederlands patroniem bij de roepnaam 'Lebbe'. Lebbe wsch. vorm van Lubbert. Zie ook Lebbink en verder het suffix -ing, -ink, Hekket en van der Schaar.
Van de 219 geturfde namen komen er 130 in Oost-Nederland voor en daarvan 50 in de Achterhoek.Le Blanc: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met 'lichtblond haar en/of huidskleur'; van het fra. le 'de' en blanc 'bleek, blond'.
Leblond: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met 'blond haar'; van het fra. le 'de' en blond 'blond'.
Lebossu:Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een 'gebocheld'persoon; van het fra. le 'de' en bossu 'gebochelde'.
Le Braz: Bretonse eigenschapsnaam met de betekenis 'de grote', dus vergelijkbaar met de nl. familienaam "De Groot".
Lebreton: Herkomstnaam voor een familie uit het Bretonse gebied van Frankrijk. Le 'de' en Breton 'Breton, inwoner van Bretagne'.
Lebrun: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een 'bruin-, donkerharig' persoon; van het fra. le 'de' en brun 'bruin, donker'.
Leclerc: Beroeps- of functienaam die tot familienaam is geworden. De betekenis is 'de klerk (van een notaris, deurwaarder, procureur)'; van het fra. le 'de' en clerc 'klerk'.
lede - een verbastering van gelede '(ge)leiding, watering, waterloop. Namen die hiermee samenhangen zijn Ledeboer, van der Leede, Leeman(s), van der Lei, van der Leij, van der Ley, Oosterlee.
Leefers: Patroniem met de betekenis 'van Lefert, Leffert of Liefert'. Van het germ. Liefhart 'lief' en 'stevig (hard)'.
Leenen: Patroniem met zwakke genitief 'van Leen'. De roepnaam Leen komt van Leonard 'sterk als een leeuw' (leo 'leeuw' en -hard 'sterk').
Leerink: Oost-Nederlands patroniem met de betekenis 'van Le(d)erik'. Zie 'Hekket ', het suffix '-ing, -ink' en 'van der Schaar'.
Leetink: Adresnaam van een voorvader stammend van een erve Leetink. Leetink zelf is een patroniem met de betekenis 'de nakomelingen van Leuto'. Leuto is een koosvorm van Ludwin. Zie het voornamenboek van J. van der Schaar en het suffix -ing, -ink.
leeuw - heuvel
Leeuwis: Patroniem met de betekenis 'van Leeuwe'. Een verkorte vorm van een tweestammige germaanse voornaam waarvan de stam liaf 'lief' nog behouden is gebleven. De 's' is een genitief s. Hendrik van Leeuwe heette destijds 'Leeuw(i)s Hendrik'. Ook de achternaam Leeuwes bestaat. Door verschuiving in de mond o.i.v. de 'w' en de 's' assimileerde de 'e' in Leeuwis tot een 'i'. Om soortgelijke redenen, maar met een andere mond- en tongstand is Liewe verworden tot Lieuwes en Lieuwe tot Lieuwen.
Leefting, Leeftink, Liefting, Lieftinck: Patroniem bij de roepnaam *Lieft (zie ing, -ink). De voornaam komt van een tweestammige germaanse naam waarvan het eerste element liaf 'lief' is en het tweede -?t? '?'. Vergelijken we de naam met Lefering, dan zien we dat daarin de 't' is vervangen door een 'r'. Zie Hekket.
Leferink, Leeferink, Lefering, Leffering, Leffring: Patroniem bij de roepnaam Lefert of Leffert(zie ing, -ink). De voornaam komt van een tweestammige germaanse naam waarvan het eerste element liaf 'lief' is en het tweede -hard 'sterk, stevig'. Zie Hekket.
Leuverink: Patroniem bij de roepnaam 'Leuf' een verkorte vorm van 'Ludolf'. Zie verder ing, -ink.
Le Floch: Bretonse beroepsnaam met de betekenis 'de page, de edelknaap'.
Lefranc: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met een 'vrijmoedig karakter'; van het fra. le 'de' en franc 'vrij, frank' ofschoon een contaminatie met een herkomstnaam als 'de Frank' ( uit een Frankisch land) niet onmogelijk is.
Legendre: Verwantschapsnaam met de betekenis 'de schoonzoon'; van het fra. le 'de' en gendre 'schoonzoon'.
Lego: Dit is de naam van het het kinderspeelgoed (bijeen te zoeken en in elkaar te klikken gekleurde kunststoffen blokjes met daar nopjes op) dat een wereldwijde bekendheid heeft gekregen. De naam is samengesteld uit het Deense leg godt 'speel goed', met de imperatief van het ww. å lege 'spelen' (vgl. legetøy - speelgoed, lett. 'speeltuig') en het bijwoord godt van god 'goed'.
Of de Latijnse vorm van de eerste persoon sing. onvoltooide tijd lego met de betekenis 'ik zoek bijeen, ik vergaar', van het ww. legere met de stamtijden lego, legi, lectum, hiertoe heeft bijgedragen is zeer waarschijnlijk. Het bedrijf is al in 1932 gesticht.Le Goff: Bretonse beroepsnaam met de betekenis 'de smid'.
Legrand: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met 'een groot postuur'; van het fra. le 'de' en grand 'groot'.
Le Gue: Franse adresnaam van een voorvader die woonde aan een voorde; van fra. le 'de' en gue 'voorde'. De beginklank 'gu' is vaak een van oorsprong frankische 'w', vgl. guerre 'werre', dus ons oude 'weer' zoals in 'noodweer, weerloos' en in het du. Wehrmacht 'leger' en het eng. war 'oorlog'. Gue was dan 'we(d)' en daarmee verwant met ons wad 'doorwaadbaar water, ondiep water'; van het lat. vadum 'doorwaadbare plaats'. Nog zo'n vorm vinden we in guêpe 'wesp' waarin het accent circonflexe niet alleen een nuance in de uitspraak weergeeft, maar ook de weggevallen 's'.
Le Hir: Bretons eigenschapsnaam met de betekenis 'de lange', dus vergelijkbaar met de nl. familienaam "De Lange".
Leine: Zijrivier van de Aller in Thüringen met als oudste benamingen Logina en Lagina, hetgeen volgens etymologen beteknt dat de naam van voorgermaanse herkomst is (idg. o verandert in een germaanse a). Misschien terug te voeren op een idg. wortel leg-/log- 'druppelen, sijpelen, langzaam stromen'
Leloup: Franse bijnaam die tot familienaam is geworden; van fra. le 'de' en loup 'wolf'.
Lemaître: Franse functienaam die tot familienaam is geworden met de betekenis "de meester"; van het fra. le 'de' en maître 'meester, leraar'. Het accent circonflexe in maître duidt op een weggevallen 's', het was dus maistre du. 'meister' (met 'ai'), maar ook in het Sallands 'meister'. Een mooi voorbeeld vind ik altijd de franse kruising guêpe tussen het latijnse vespa en het frankische waspa, waarin de 'gu' staat voor onze 'w' en 'ê' voor 'es', dus guêpe is 'wespe'. Deze conversie lukt voor een aantal woorden.
Lemmerman: Herkomstnaam (z.a.) van een voorvader uit de plaats Lemmer (zie -man). Ik telde 24 telefoonaansluitingen in 1996 onder deze naam. Het concentratiegebied is Apeldoorn-Deventer. De plaatsnaam Lemmer zou ontstaan zijn uit Lenne-meer, het meer waarin de Lenne, de rivier de Linde uitmondt.
Lemoine: Franse beroepsnaam met de betekenis 'de monnik'; van het fra. le 'de' en moine 'monnik'.
Lenderink: Varianten van deze naam zijn Lendering en Klein Lenderink. De naam duikt in verschillende streken van Oost-Nederland op en geeft daardoor blijk van een gemeenschappelijke wortel. Zo worden vermeld:
1356 Leenderinck in Laren (G),
1494 Lenderinck in Harfsen-Gorssel (G),
1383 Lenderinck in Hengelo (G),
1188 Lenderinc in buurtschap Holthuizen, Haaksbergen (O),
1381 en 1383 Lenderinc in Wezepe, Olst (O).
Het eerste deel komt van de voornaam Len-ther, een variant van de voornaam Lanthere (Lindhari). Hierin steken de twee wortels land en heri. Het woord land als naamselement duidt erop hoe belangrijk het landbezit bij de Germanen was en heri betekent 'leger, menigte, volk' en komt nog voor in het duitse Heer 'leger', maar ook in het nederlandse heerbaan, een militaire weg. Het laatste woord stamt overigens af van het Germaans harja en het Gotisch harjis 'leger'. Ook de germaanse volksnaam Harii komt als persoonsnaam voor. Het tweede deel ink is een verscherpte uitspraakvariant van ing (zie aldaar).Leneveu: Verwantschapsnaam met de betekenis 'de neef'; van het fra. le 'de' en neveu 'neef', i.e. de oom- of tantezegger.
Lenoir: Eigenschapsnaam van een donkere voorvader die tot familienaam is geworden; van het fra. le 'de' en noir 'zwart'.
Lensen: Patroniem met zwakke genitief bij de roepnaam Lens, dus 'van Lens'. Lens is een verkorting van Laurentius 'de gelauwerde'.
Lenormand: Herkomstnaam voor een familie uit het Normandische gebied van Frankrijk. Le 'de' en Normand 'Normandiër, inwoner van Normandië'.
Leppink: Oost-Nederlands patroniem met de betekenis 'van Leppe, van Leppo'. Leppe is de verscherpte uitspraak van Lebbe; vgl. het paar Ebbe, Eppe waarbij zich hetzelfde verschijnsel voordoet. Zie verder het suffix -ing, -ink en 'van der Schaar'.
Lesage: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een 'wijs' persoon; van het fra. le 'de' en sage 'wijs; oppassend; braaf'.
Leterme, Determe, Duterme: Adresnaam van een voorvader die woonde 'aan het eind' of 'aan de grens'; van het lat. terminus 'grenspaal, grens, eindpunt'.
In het Walcherense Serooskerke was een boerderij met de naam Klein Termee, maar of hier aansluiting met deze namen moet worden gezocht is twijfelachtig.Leunk: Afgesleten vorm in het Oost-Nederlandse taalgebied van de erfnaam Lodink of Ludink met de betekenis de nakomelingen van Lodo of Ludo. Zie suffix -ing, -ink.
Leussink: Patroniem (z.a.) bij de roepnaam Ludo, een verkorting van een germ. naam die begint met liud 'volk' (zie v/d Schaar en Hekket).
Leuven: De eerste vermelding van de naam Leuven komt voor in een 11e-eeuwse kopie van de Annalen van het klooster van Sint-Vaast in Noord-Frankrijk en luidt Luvanium. Deze vorm is afgeleid van een personsnaam Lubanios, wat de 'geliefde' betekent. Een oudere theorie dat de naam afgeleid zou zijn van Loven 'bos en moeras' is tegenwoordig opgegeven.
Leverington: Herkomstnaam van een voorvader uit Leverington in Cambridgeshire (Eng.) De oudste vermelding van de plaatsnaam zelf is van 1130 en betekent 'de boerderij of het bezit van een man Leofhere. Zie -ing en tuin.
In de Germaanse talen kwam de klemtoon op de eerste lettergreep te liggen, zodat men Loven en later Leuven ging zeggen. In het Frans bleef de nadruk op de tweede lettergreep bestaan: Louvain.
Rechtstreeks van Leuven afgeleid is de naam van het dorp Lovenjoel, dat rond 980 als Lovinion geschreven wordt en in 1114 en 1183 resp. als Lovinium en Lovengiul verschijnt. De naam betekent eenvoudig: Klein Leuven.Ley, van der : 1. Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'lei'steengroeve.
2. Adresnaam van een voorvader die woonde aan een lede, lei(de), ley. Zie ledeLi, Lie, Lee: De meest voorkomende chin. familienaam met de betekenis 'beheerder, opzichter', maar met andere lettertekens betekent het 'pruimenboom'. Ca. 8 miljoen mensen dragen deze naam.
Liemers, Lijmers: Streek in Zuid-Oost-Gelderland tussen Rijn, IJssel, Oude IJssel en Duitse grens, maar dat zo'n 100 jaar geleden in de regio Emmerich bekend stond als Pagus Leomerike, waarbij pagus op 'gouw' of 'gewest' sloeg en leomerike op 'leemrijke' grond.
Lier - plaats in België. Oudere schrijfwijzen Lyra, Lyera, Liera, Lire, Lira. Etymologie onzeker. Het meest waarschijnlijke af te leiden van lede of Leder 'weg die leidt naar een hogere plaats', hier de hoogte van Nieuwe Donk.
Lier, van: Herkomstnaam (z.a.) van een voorvader uit de plaats De Lier zo. van Den Haag of uit de buurt Groot Lier (1900, nu Op de Lier) of Klein Lier (nu een manege) in het no. van Molenhoek, gem. Mook. De plaats De Lier is vernoemd naar een thans verdwenen waterloop de Liore (13e eeuw). Mogelijk is ook het Belgische Lier, oost. van Antwerpen, als herkomstplaats aan te wijzen.
Lievestro, Lievestroo, Lievenstroo: Adresnaam van een voorvader afkomstig van de boerderij Lievestro, westelijk van de Zelhemseweg tussen Ruurlo en het zuidelijk daarvan gelegen Veldhoek. In 1428 heette de boerderij Levenstroet 'de stroet van Leve(n), Lieve(n)'. Lieve is een vorm van het germ. Liafwin, in het lat. Lebuïnus. Zie van der Schaar. Een stroet, mdu. struot, strûd, 'laagliggende drassige grond begroeid met kreupelhout'. Een (mdu.) strûter is een 'strootker', iemand die een struot ontgint.
Liezenga, Lijzenga, Lyzenga, Lijzinga: Patroniem bij de mannelijke voornaam 'Lize'. Zie verder het suffix -ing, -ink, -inga. De roepnaam Lize is me niet welgevallig.
Ligtenbarg: Zie Kleinluchtenbeld.
Lijftogt: Lijftocht (mannelijk, geen mv.) is een verouderd begrip voor:
1. leeftocht, proviand, levensmiddelen
2. levensonderhoud; goederen in lijftocht betekent 'in vruchtgebruik'.
Wat je hier in de Achterhoek, maar ook elders, nog veel ziet is dat er een 'kopkamer', een bijgebouwtje voor of naast de boerderij werd geplaatst waarin de oude bewoners hun dagen sleten met behoud van een deel van het vruchtgebruik. Zo'n bijbouw heette vroeger een lieftogt(hoes) 'lijftocht(huis)', kortom we hebben hier te maken met een zogenaamde adresnaam. Veel 'Lijftogt'en zijn er overigens niet. In het telefoonboek van 1996 turfde ik er 49, waarvan 18 in de Achterhoek met nog 10 anderen in de rest van Gelderland, nog 7 in de provincie Utrecht en 6 in Overijssel. Een Achterhoekse naam dus met een concentratie (12x) in de driehoek Zutphen, Lochem, Vorden.
Lille: De naam van deze Noord-Franse hoofdplaats van het Département du Nord komt van l'île. Het accent circonflexe duidt op het Oudfrans l'isle van het Latijn insula 'eiland'. In het overgangsgeied van het Frans naar het Nederlands heeft daar de naam isel of ijsel bestaan voor 'eiland' en hier specifiek voor een vroeger eiland in de Deule waaraan de stad Lille ligt. Sur l'isle of 'ter isel' of 'ter ijsel' is later samengetrokken tot Risel, Rijsel, Rijssel, de nog vigerende Nederlandse naam van deze plaats. Met de riviernaam IJssel, Isala, heeft deze naam niets van doen.
Lillipaly: Molukse familienaam.
Linde, Lende: Riviertje in Zuid-Friesland en stromend langs Wolvega. Zou deze naam teruggaan op de kelt. wortel lindo 'water'? Vgl. iers linn, pl. linnte 'vijver, meer, zee'.
Is het dan misschien ook zo dat de waternaam linde de naamgever is van de buurtschap Linde in Den Ham (Ov.)? Doordat men later de naam 'linde' als waternaam niet meer ervoer, men toen is gaan spreken over 'de Linderbeek'?
Ook bij het Vordense Linde kan zich iets dergelijks hebben voorgedaan en is misschien de 'Lindensche Laak' wel de naamgever.
Het is natuurlijk altijd oppassen! Eerst zoeken naar oude namen! Mocht blijken dat de oude namen - zoals dat bij het gehucht 'Linde' bij Zuidwolde en Diepenveen het geval is - Linlo (1290)en lynloe (1390) zijn, dan is er sprake van een 'lindenbos'. Zie 'loo'. Vraag: Kan het ook het bos bij de linde 'het water' zijn?Lindeboom: Adresnaam van een voorvader die tot familienaam is geworden. Hij had zijn bedoeninkje bij 'de lindenboom'. Een linde kon door haar markante plaats (centrum van dorp) een bijzondere betekenis hebben, bijv. doordat onder haar bladerdak rechtspraak werd gehouden. Voorb. de Tien-Geboden-Linde in Hilvarenbeek.
Lindenburg: Herkomtsnaam van een voorvader uit Lindenburg. Vroeger een buurt in Oud Gastel ten noorden van Roosendaal. Ook in de ons omringende landen zijn soortgelijke plaatsnamen te vinden, die dus ook in aanmerking kunnen komen.
Het kan ook een adresnaam zijn. Er waren vroeger nogal wat heuveltjes (bergjes) waarop linden groeiden en een behuizing naast zich hadden.Lindenhovius: Naar het Latijn gevormde adresnaam van het erf 'de Lindenhof'.
Lindenschot: Adresnaam van een voorvader die woonde in of bij het 'linden-schot, het schot bij de linde'. Van het mnl. schot 'afgeschoten terrein, afgeperkte ruimte', evt. 'houten schot' is ook mogelijk.
Van de 20 geturfden wonen er 18 in de Achterhoek en daarvan weer 9 in Ruurlo.Lindert, van Lindert, te Lindert: Herkomstnaam van een persoon uit het gehucht Linderte bij Raalte, in de oosthoek van de N35 (Raalte-Nijverdal) en de N48 (Raalte-Ommen). Het is een zogenaamd collectief meervoud net als bij gemeente, maar dan met reductie tot meent(e) 'de gemeenschappelijke weides' en hier lindert(e), in feite het gelinderte 'het lindebomenbos'. Uiteraard kan ook elders wel een lindengroep tot deze (dan adres-)naam hebben geleid.
Lindert (10x, waarvan 8 in West-Nederland)
Van Lindert (27x, waarvan 12 in NB, 6 Ut.)
Te Lindert (133x, waarvan 102 in de Achterhoek, het gros in Aalten, Winterswijk, Varseveld).
-ling, -eling - 1. achtervoegsel waarmee mannelijke persoonsnamen zijn gevormd, bijv. ellendeling, kleurling, dorpeling, noorderling, stedeling, fanatiekeling, stommeling, volgeling, zuigeling;
2. achtervoegsel waarmee van telwoorden collectiva zijn afgeleid, bijv. tweeling, zesling;
3. achtervoegsel waarmee dier-, plant- en zaaknamen zijn gevormd, bijv. groenling, nesteling, vroegeling, winterling, zaailing, zilverling;
4. (afwijkend en eigenlijk ontstaan uit -ing) een achtervoegsel waarmee bijvoeglijke naamwoorden zijn gevormd zonder gemeenschappelijk betekenisaspect (soms met -e- als overgangsklank), bijv. mondeling, onderling, plotseling, zonderling.
Linge: Lokale naam voor een 'kanaal', vgl. de Linge in de Betuwe. De herkomst van deze naam is onzeker. Zie 'Leine, Linde' en 'Linne'.
Linne: een dorpje in Limburg bij Maasbracht, waarvan men o.a. denkt dat de naam teruggaat op het kelt. lindo 'water'; vgl. iers linn, pl. linnte 'vijver, meer, zee'. Zie Linde 'riviertje in Friesland ten zuiden van de Tjonger en stromend langs Wolvega.
Linquenda: Naam van buitenhuizen, kleine villa’s e.d. Het is de afkorting van een zinsnede uit Horatius, Carmina (Odae) 2, 14, 21, nl. Linquenda tellus, et domus, et placens uxor, "Eens moeten wij deze grond, dit huis en de dierbare echtgenote verlaten".
Lat. linquere (3), linquo, liqui, -, 'achterlaten, verlaten'.
tellus, telluris (f), 'aarde; aardbodem'.
domus, domús, (f), 'huis'.
uxor, uxoris, (f), 'vrouw, echtgenote'.
placére (2), placeo, placui, placitum (en placitus sum), 'behagen, bevallen'.Lit, van: Herkomstnaam van een voorvader uit de plaats Lith in Noord-Brabant. De etymologie van Lith is niet eenduidig.
lo, loo - De naam lo voor 'bos' komt in veel plaatsnamen voor, vgl. Het Loo, aldus G. van Berkel en Kees Samplonius in hun Prisma van Nederlandse Plaatsnamen (Nugi 943). In tegenstelling tot woud (eig.: `moerasbos') slaat lo oorspronkelijk op een op hogere zandgrond gelegen, licht en mensvriendelijk bos met hoogopgaand hout. Dit blijkt ook uit de etymologie, het woord gaat terug op het germ. *lauha, etymologisch verwant met het lat. lucus 'bos' (in de verte zelfs met lux 'licht'). Het toponiem is over een lange periode produktief geweest bij het vormen van namen. Het oorspronkelijk tweelettergrepig karakter uit zich nog in vermeldingen als Gengiloe (uit de 9e eeuw volgens een 12e eeuwse copie), thans Ginkel. Al naar de streek kon de betekenis zich in verschillende richtingen ontwikkelen. In Engeland ontwikkelt zich een betekenis 'weidegrond' (oe. leah, ne. lea 'grasland'), vgl. Laar. In Nederland ontwikkelt zich plaatselijk een betekenis `heuvel, zandige opduiking'. Deze ontstond doordat het met *lo aangeduide vegetatietype vooral voorkwam op de wat hoger gelegen oude kreekruggen. Dus niet op de aangrenzende komgronden, maar hier bevonden zich soms oudere oeverwallen of stroomruggetjes met vergelijkbare, tot bewoning nodigende vegetatie. De mensen gingen hier wonen en kapten het hout, terwijl de benaming lo gehandhaafd bleef, waardoor zich hier de betekenis lo 'kleine heuvel' ontwikkelde. De namen met lo vormen het enige plaatsnaamtype waar we soms nog een herinnering aan heidense cultus vinden: Heiloo, Ermelo, Woensel.
Llanerfyl: Plaats in Wales en uit te spreken als "chlaanervoei ". Keltisch llan 'kerk > dorp'; de kerk is genoemd naar Erfyl (ook Eurfyl) een Welshe maagd die de kerk stichtte in Llanerfyl in de county Powys.
De kerk werd herbouwd in 1870 en bevat de overblijfselen van een schrijn uit de 15e eeuw. In het ronde kerkhof staat een grafsteen uit de 5e of 6e eeuw die herinnert aan de dood van een 13-jarig meisje genaamd Rosteece. Op haar graf staat een 1400-jarige taxus die wsch. door haar vader op het graf is geplaatst.
Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch: Kortweg: Llanfair P.G. (P.G. ter onderscheiding van andere Llanfair-namen), naam van een dorpje en een voormalig spoorwegstation op het Britse eiland Anglesey, op enkele kilometers afstand van de Menaibrug in Wales. Deze plaatsnaam die als de langste ter wereld geldt, betekent letterlijk: De plaats van de kerk van de H. Maria in een bos van witte hazelaars bij een draaikolk en bij de kerk van de H. Tysilio dicht bij een rode 'grot'.
Oorspronkelijk was de naam alleen maar Llanfairpwllgwyngyll (20 letters), van het keltisch llan 'kerk, dorp', 'Fair, variant van Mair 'Maria', pwll 'meer, vijver, plas', gwynn 'wit', gyll een variant van cyll 'hazelaars', het mv. van collen 'hazelaar'.
In het Victoriaanse tijdperk breidde de spoorwegonderneming deze naam uit tot 58 letters om zo meer toeristen te trekken. Allereerst met Gogerychwyrndrobwll 'vrij dicht bij een draaikolk', van het ke. go 'tamelijk, vrij', ger '(na)bij', y bepaald lidwoord, chwyrn 'snel', drobwll, variant van trobwll 'draaikolk' (vgl. nl. troebel, lat. turbidus 'troebel, woelig', fra. tourbillon, op zijn beurt gevormd uit tro 'draaien' en pwll 'poel, plas').
Uiteindelijk nog de toevoeging Llantysiliogogogoch 'de kerk van de H. Tysilio (bij de) rode grot', van llan 'kerk', Tysiliog de bijvoegelijke vorm van de naam van de H. Tysilio, ogo of ogof 'grot' en goch, een mutatie van coch 'rood'.
Voor de uitpraak het volgende: De w = oe, f = v, ch = 'onze' g. Meneer Stokvisch (docent Engels aan het Staring College in Lochem) kan de naam voor je uitspreken.
lobbe - onvaste, trillende grond
loc - open plaats in het bos
Lochem: Door valse oorkonden geen goede oude bronvermeldingen. Men vermoedt een samenstelling van heem 'woonplaats' en look 'lelieachtige plant'. Ook heeft men gedacht aan de Engelse plaatsnaam Lakenham en dan zou het eerste lid de persoonsnaam Lâca kunnen zijn. Anderzijds wordt de naam ook verklaard als loc 'opening, gat' en heem. (Zie Berkel/Samplonius.)
Dat we nu Lochem zeggen met een harde 'ch' is eigenlijk niet terecht ook al zeggen we dat bij Bocholt ook. De laatste was vroeger, qua uitspraak, bookholt, het 'beukenbos'. Onder invloed van het du. Buche 'beuk' is dus de kh een 'ch'. Vermoedelijk is er bij Lochem ook zoiets aan de hand, temeer daar men ook een poosje de schrijfwijze (zie B. & S.) de schrijfwijze Lochhem hanteerde. Daarom zou het kunnen zijn dat een oudere uitspraak laochehem mogelijk is geweest. Dat 'laoche' schrijven we nu als 'laoge', in de betekenis van 'hinderlaoge' met verdedigingshuis. 't Kan ook een 'laöge' plek geweest zijn t.b.v. een verdedigingshuis, maar dan als uitspraakvariant van lage een Saksische term die 'open plek tussen bossen' betekent.
Er is nog een zoekrichting mogelijk, nl. dat - jammer dat die oude bronnen er niet zijn - de -o- in Lochem staat voor een oude -u- en dat de naam teruggaat op Luchen, van Lucha, waarbij de uitgang -en al vroeg werd misverstaan en werd uitgelegd als een verkorte uitspraak van -hēm. Misschien is er sprake van een oude waternaam waaraan Lucha, *Luka ten grondslag ligt. Zo'n waternaam bestaat, nl. de Leuk, links van de Saar bij Saarburg, die in 1220 Luca heette. En de vervolgstap is dan, waterde vroeger het Venne niet af via de buurtschap 'de Leuke' bij Vorden? Ook de naam van deze buurtschap is bij lange na niet verklaard.Lochem, van: Herkomstnaam (z.a.) die tot familienaam werd. Een voorvader uit Lochem, maar pas op, er is ook een Lochen in Oostenrijk.
locht - tuin, grondstuk
Lodeweeg, Lodeweegs, Lodewegen, Lodewegens, Lodewegens Ketelaar, Lodeweges: Patroniemen met de betekenis '(van) Lodeweg, Lodewijk'. Een germ. roepnaam bestaande uit twee delen. Het 1e deel (ch)lod, (ch)lud 'beroemd'. Dit deel is verwant met het nl. (ge)luid 'hard klinkend'. In feite is luid een verleden deelwoord met de betekenis 'gehoord'. Het 2e deel is wig en betekent 'strijd'. De eerste Merovingische koning heette Chlodowig I. Afhankelijk van de landstreek werd de 'ch' uitgesproken als 'k', 'g', 'h' óf 'als helemaal niets'. Vgl. school naast skool (denk ook aan het Engels). In dit licht is ook de relatie met het gr. κλυτος, klutos 'vermaard' te begrijpen.
Geturfd:
Lodeweeg 3x (1x Velp, 1x Eibergen, 1x Neede); van de roepnaam 'Lodewijk'.
Lodeweegs 23x (o.a. 4x Nederhorst den Berg, 4x Utrecht, 5x Achterhoek); betekenis 'van Lodwijk'.
Lodewegen 29x (o.a. 15x pr. Groningen, 6x Friesland, 5x Twente); betekenis 'van Lodewijk'.
Lodewegens 1x (Groningen); betekenis 'van Lodewegen', dus (z.b) 'van van Lodewijk'.
Lodewegens Ketelaar 1x (Winsum); kennelijk woonden er in 1811 meerdere Lodewegens in eenzelfde plaatsje, waardoor een ervan ter onderscheid zijn ambacht van ketelaar 'ketelsmid' toevoegde.
Lodeweges 90x (o.a. 64x Overijssel); betekenis 'van Lodewijk'.
loet - lage plek
Loiseau: Franse naam die min of meer is gekozen op basis van overeenkomst in lichaams- of karaktertrekken van een vogel (l'oiseau 'de vogel'). In 1996 aangetroffen in Assen.
lok - ingesloten stuk land
Loman: Adresnaam van een voorvader wonend bij een lo (zie hierboven en zie -man).
Lommel, van: Herkomstnaam van een voorvader uit de plaats Lommel (België).
Londen: De stad Londen werd in 43 n.C. als Londinium gesticht door de Romeinse keizer Claudius, op een verhoging langs de Theems waar waarschijnlijk reeds een Keltische nederzetting bestond. De Keltische naam Londiniu, zou kunnen komen van Lan-din 'vesting aan het meer'; din 'vesting, fort' en lan 'meer'. Echter het eerste deel van de naam zou ook wel van het keltische lon 'heuveltje', llwyn 'bos' of ook londo 'ruig, wild' kunnen zijn. Kortom, het blijft gissen.
Londen, van: Herkomstnaam van een voorvader uit Londen.
lo(o) - oorspronkelijk laag gelegen, open gebied in een bos. Door intensief gebruik steeds meer open, zodat er een betekenisverschuiving op ging treden. Zie suffix -lage.
loog - verzamelplaats; Gron. loug 'kom van het dorp' of 'dorp i.h.a.' naast 't Groot Loug 'de Stad (Groningen)', vgl. Lat. urbs 'stad' en Urbs 'Rome'. De etymologie is lastig. Loo (du. Loh) (heilig) bosje is een gebruiksbosje met daarin (zie 'lage, lo, loo') open plekken, waar het licht (lat. lux) kan invallen. Hierdoor is loh in verband te brengen met lat. lucus 'lichting, lichte plek', maar ook met lat. locus dat o.a. de betekenis 'akker, stuk grond' heeft. Een daar aanwezige ruimte zal, afhankelijk van de grootte, gebruikt zijn voor opslag, bijv. turf of koren. In Oldambt (Gron.) noemt men een 'opgevlijde turfrand' een louge. Het ww. lougen, het stapelen op de loug, heeft zich ontwikkeld tot het algemene 'vlijen'. Een voer op de wagen stapelen is in het gron. 'n vouer lougen; iemand die de turf in de schuur opstapelt is een louger de törf oplougt. Zie EWN laag 1 bij de stam van 'liggen'.
loos - waterlozing
Lörincz: Hongaarse familienaam. Patroniem uit de Latijnse heiligennaam 'Laurentius'.
Loskamp: Voorvader die woonde bij een 'kamp' die lag aan een 'los'. Een adresnaam dus. Van los 'niet-openbare weg' die toegang geeft tot een stuk land, in dit geval de kamp.
loug - Gronings, zie 'loog'.
Lovink: Oost-Nederlands patroniem (later ook adresnaam) met de betekenis 'van Lovo, Luvo'. Lovo is een koosnaam van Liudwin 'vriend van het volk'.
Lucas: Patroniem bij de roepnaam 'Lucas'. Zie verder Lukassen.
Lubbers: Patroniem met de betekenis 'van Lubber(t)'. Lubbert komt van de germ. naam Liud-bert 'de stralende onder het volk'. Zie van der Schaar.
Luchterhand: 1. Bijnaam voor een 'linkshandige' voorvader; van mndu. luchter 'linker'. 2. Adresnaam van een voorvader die aan de linkerkant van een weg/steeg woonde.
Lugtmeier: Beroepsnaam met de betekenis 'opzichter der verlichting voor een heer'. Van het mnl. licht, lucht, lugt 'lantaarn, kandelaar' en meier 'opzichter', van het lat. major 'groter', de grotere, hogere in rang.
Luik: De stad Luik in België heet in het Vlaams 'Luik', in het Duits 'Lüttich' en in het Frans 'Liège'. In het laat-latijn was de naam Leodium of Leodicum en die zou weer stammen van het frankische leudi 'lieden', vgl. du. Leute, maar dan meer in het algemeen 'vrije lieden'.
Luimers, Luimes: Ongeveer 2 km ten westen van Heurne en 7km oostelijk van Ulft in de Liemers staan twee erven Groot Luimes en Klein Luimes. Naar deze erven zullen de Luimers en de Luimesen vernoemd zijn. Het zijn partroniemen bij de roepnaam Luimer, van het germ. liud 'lui, volk' en mar 'beroemd'.
Lukassen: Patroniem met de betekenis 'Lukaszoon' of patroniem met zwakke genitief met de betekenis 'van Lukas'. In feite komt het op hetzelfde neer. De roepnaam Lukas komt van Lucas dat een verkorting zou zijn van prime luce natus 'de bij zonsopgang geborene'; lat. lux 'licht', lucēre 'lichten'.
lure - welving
Luurs: Patroniem met de betekenis 'van Luur'. Het is de verkorte vorm van de roepnaam 'Luthard', een germ. naam met de betekenis 'volksleger', van liud 'volk, lieden' en hari 'heer, leger'.
Zie 'Boelens'.
Lythardis: Meisjesnaam en nevenvorm van Ludgardis met de betekenis 'lieden uit de gaarde'. Van germ. lud 'lui(den), lieden' en gard 'gaarde, omsloten ruimte'. Uit dit 'gaarde' ontstond du. Garten, fra. jardin, en. garden, ru. gorod, nedersaks. goarn.
Heiligennaam: Ludgardis van Tongeren was een bekende mystica; zij werd geb. in 1182 en op 23-jarige leeftijd werd zij priores van het benedictijner klooster St. Catharina bij St. –Truien. In 1206 ging zij uit verlangen naar een strenge ascese in het cisterciënzer klooster te Aywières (Lasne, ten zuiden van Brussel), overleed 1246; kerkelijke feestdag 16 juni. Het was hier in de middeleeuwen een zeer populaire vrouwennaam.
Inleiding + letteroverzicht