- Germaanse mannennaam met de betekenis van 'kerel', d.w.z. een vrije man die niet van adel was. Andere vormen : Carel, Sarel.Achternamen vanaf Ka
kaag - buitendijks land; ofra. kách; mnl. caghe, koog 'licht bekaaid buitendijks land'. Kaag zou de Friese vorm zijn en koog de Hollandse.
kaak - walviskaak, gerechtsplaats
kaal - onbedekt
kaap - baken voor de zevaart
Kabaktepe: Turkse familienaam met de betekenis 'pompoenberg'; van het tu. kabak 'pompoen' en tepe 'berg'.
Kadar: Hongaarse beroepsnaam met de betekenis 'kuiper'.
kade - lage dijk, oeverdam
Kafute: Boerderijnaam onder Lochem (Gld) met de betekenis 'kuiffuut' (Podiceps cristatus). Via de dialectuitspraak koef-fute verworden tot kafute. Buurboerderijen dragen de naam Koekoek en Kiefte.
Ook een aannemelijk verklaring is dat het een verbastering is van het gewestelijke (1926-1950) kavete (vormvariant kavietse), "oud, bouwvallig huis" (v.h. Fra. cavité 'holte'). Mogelijk is er ook een relatie met Cavete, de eerste Münsterse Akademische Bieranstalt.Kagei: Deze familienaam komt slechts 7x voor in de telefoonlijst van 1996 en wel 4x in ZH, 2x in NB en 1x in Gld. Van een zegsman wiens moeder deze naam draagt, kreeg ik het volgende te horen.
Het is van oorsprong een Zwitserse naam: Kägi. Echter toen mijn voorouder zich in Nederland vestigde heeft de ambtenaar de Burgerlijke Stand een schrijffout gemaakt. In plaats van Kaegi (= Kägi) werd opgeschreven Kagei. De ‘e’is dus verkeerd geplaatst en vanaf dat moment is het Kagei geworden. Alle in Nederland woonachtige Kagei’s zijn familie van elkaar. Er is dus niet zo’n achternaam in Nederland die van een andere bron afkomstig is.
De “Duden – Familiennamen – Herkunft und Bedeutung von 20.000 Nachnamen” (2000); ISBN 3 411 70851 4, geeft als verklaring:
Kägi: alemannische Ableitung von → Kage (1) (pag. 358 en op p. 357 staat)
Kage: 1. Übername zu schwäb. bair. Kag(e) –`Krautstrunk’, vielleicht für einen dürren Menschen.Kagie: 51x Kagie in Ned. 1x Kagi in Brussel, 0 Kagi(e) in Du.
1. Van Dale geeft voor kagie 'raam of berrie waarop valken in het jachtveld vervoerd worden' en de term is afgeleid van het mnl. cage 'kooi, gevangenis' en dat weer van het fra. cage. De drager van zo'n kagie werd de kagiejongen genoemd. Het zou dan een gereduceerde beroepsnaam kunnen zijn.
2. Daar het een voornamelijk in het westen van Ned. - 45 % van de naamdragers komt uit ZH - voorkomende naam is, zou het een afleiding van het mnl. verkleinwoord voor caech, caechie zijnde 'buitendijks land' kunnen zijn. In het 'Tractaet van Dijckagie' in de plaats Botshoofd op Tholen, is deze vorm misschien ook aanwezig.
3. Een andere mogelijkheid is dat het afleiding is van mnl. cachie 'kaatsbaan, veld'.
4. Een geïmporteerde naam vanuit het zuiden van Duitsland. In het hd. gebied is Kage, Kag een 'kruiden-stronk'. Het zou dan een beroepsnaam kunnen zijn. In 1284 is er in de Elsaß sprake van een Albrecht der Kage. In het Zwitsers Alemannisch gedeelte is dat Kägi, maar in Würtemberg Kägli. Een bevestiging van dit laatste vermoeden zijn de plaatselijke namen zoals Kag, Kagen, Kager (vaak in Beieren en Oostenrijk), met daarnaast ook Kagerbauer, Kagerhuber.
Zonder stamboomonderzoek blijft het giswerk. Wie stuurt mij de definitieve verklaring?
Kalis, Kalisbeek, Kalischnig, Kalishoek, Kalisvaart, Kalisz in Nederland, Kalisch, Kalisz in Duitsland en de vormen Kalis, Kalisch, Kalishoek, Kallis in België voeren allemaal terug op de Poolse plaatsnaam Kalisch/Kalisz. Deze plaatsnaam is zelf afgeleid van een adresnaam, nl. 'moeras, troebel water'. Deze adresnamen hoeven niet alleen Pools te zijn, het kunnen ook sorbische of tsjechische namen zijn (nsorb. kalis, pools kalic, tsjech. kalit 'moerassige plek').
De adresnaam Kalis als persoonsnaam duikt al in 1309 op, waarna zich later ook nog volksetymologische invloeden lieten gelden. Waarschijnlijk waren het 'arme Polen' die hier een boterham trachtten te verdienen en werd hun naam verbonden aan die van zigeuners. Zo vermeldt de 'van Dale':
"kalis (1596) van zigeunertaal kalo 'zwart, zigeuner', de betekenis is beïnvloed door 'kaal'.
1. (oorspronkelijk) vagebond, schooier
2. (vandaar) berooid persoon, arme drommel.Noch kalo, noch kale kunnen de consequent aanwezige uitgang '-s, -sz, sch' aan Kalis verklaren.
Jongere plaatsnamen, zoals Kalisbuurt (1838-1856) in de gem. Tholen en Kalishoek (1913) in de gem. Chaam (NB) kunnen niet meer model hebben gestaan voor familienamen. Deze stammen van vóór 1811.
Ernst Mucke (in het Sorbisch: Arnost Muka, 1881-1929) duidt in zijn Abhandlungen und Beiträge zur sorbischen Namenkunde (herdruk 1984 Leipzig) op mogelijk verstrengeling met de beroepsnaam voor 'wever' Tkalc, gewestelijk als Kalc geschreven. Een begincombinatie 'tk' die we in het Nederlands niet kennen, zouden we gemakkelijk als " 't ka(l)c' " kunnen interpreteren. 'Weverij' is in het Pools tkalnia en 'wever' tkac.
kamer - woning; gereserveerd bosgebied
kamp - in n.o. Nederland 'stuk bouwland, omgeven door een akkermaalsheg (bosheege) op een wal'. Dit rijmt met de definitie van 'afgesloten (afgeperkte) akker of hooiland'; van het lat. campus 'veld', maar dan in samenhang met de functie. De samenstellingen met 'kamp' in de familienamen zijn legio. Kampman, Kamman, Kamphendriks, Koelenkamp, Kruiskamp, Kampen, Kamper, Kemper, Strotkemper, Holtkamp, Iemenkamp (= 'Bijen'kamp), Ingenkamp, Optekamp, etc.
In het rivierengebied zal men dan vaker aan hooiland moeten denken.
Kamp = een omheind, afgerasterd weide- of akkerland.Kamperman: Herkomstnaam van een voorvader uit Kampen (zelf een datief meervoud van kamp; z.a.). Welke plaats Kampen bedoeld wordt moet genealogisch onderzoek uitwijzen.
Een kamper kan ook een bewoner/bewerker van een kamp zijn. Een kamperman is dan de boer daar in functie. In dit geval spreken we van een adresnaam. Vgl. Belterman, Velderman.Kampschuur: Adresnaam van een voorvader die woonde in een (aanvankelijke) 'akkerschuur'; zie kamp.
kanjel - goot, waterleiding
kapel - komt van het lat. capella 'manteltje', een verkleinwoord van cappa 'mantel met kap'. De heilige Martinus (St. Maarten), die in 371 bisschop van Tours werd, gaf op 15 jarige leeftijd - hij was toen bij de ruiterij in Gallië - de helft van zijn mantel aan een bedelaar. In de nacht daarop zou hij Christus hebben gezien, bekleed met deze mantel. Na zijn dood werd zijn mantel als relikwie door de Frankische vorsten vereerd en werd capella ook gebruikt voor de kamer waar de mantel bewaard werd; vanaf ongeveer 800 ging capella 'klein kerkgebouw voor familiegebruik' betekenen. De priester van een capella werd kapelaan genoemd.
Kapel, van Kapel, Kapell, Kapelle, Kapellen: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'kapel'. Kapellen betekent 'van Kapelle'.
Kaplan: Turkse familienaam met de betekenis tijger.
Kappert: Beroepsnaam met de varianten Cappert, Cappaert afgeleid van cappaert 'kloosterbroeder'.
Karakuş: Turkse familienaam met de betekenis 'zwarte vogel'; van kara 'zwart' en kuş 'vogel'.
Karel
Kardaş: Turkse familienaam met de betekenis 'broeder'; van tu. kardaş, kardeş 'broer, broertje; jong zusje; (joviaal) maatje, vriend'.
Kardijk: Adresnaam van een voorvader die woonde aan een 'karrendijk'. Men moet er wel van uitgaan dat 'dijk' hier simpel 'weg' beduidt - hetgeen in oostnl. gebruikelijk is - temeer daar het gros van de Kardijk's in het oosten van het land woont. (Zie 'vaardijk')
Karreman: Beroepsnaam. Opmerkelijk dat we nu zouden moeten zeggen karrenman, karrenlieden. De functie kan verschillend zijn:
Karsenberg: Zie Kassenberg.
Karsenboom: Oost-Nederlandse/Nederduitse variant van Kersenboom. Een adresnaam van van een voorvader die woonde bij een (wilde) kersenboom; van dial. Karse 'kers'.
Karsten: Patroniem (z.a.) met zwakke 2e naamval met de betekenis 'van Karst' ofwel 'van Christiaan'. Van de naam Christiaan komen veel vormen voor, zowel met 'a' als met 'e'. Zie bijv. de familienaam Kersjes.
Kassebaum: Oost-Nederlandse/Limburgse/Nederduitse variant van Kersenboom. Een
adresnaam van van een voorvader die woonde bij een (wilde) kersenboom; van dial.
Kasse met r-verlies of r-Schwund van Karse 'kers' en du. Baum 'boom'.
Zie Kassenberg.
Kassenberg: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een heuvel (in Oost-Nederland doorgaans 'berg' genoemd) begroeid met (wilde) kersen; 'r' voor 's' wordt in oost-nl. niet uitgesproken. kass'n 'kersen'; met geknepen 'a' bas 'barst', mas 'mars'. (Zie Kassebaum)
Kaya: Turkse familienaam met de betekenis 'rots'. Van het tu. kaya 'rots'.
Kelle, Kellen: Gereduceerde beroepsnaam voor de maker van kellen, van oorsprong 'veldflessen, leren flessen', maar later 'scheplepel, pollepel'. De vorm Kellen is de zwakke genitiefvorm met de betekenis 'van Kelle'.
Kellenaar, Kellenaers:
Familienaam die woonplaats of functie van een voorvader weergeeft. Met een 's' van de
sterke genitief heeft het de betekenis 'van de kellenaer'. Een kellenaar (lat. cellaria)
woonde bij of in de kelder, klooster of wijnhuis. Het is een overwegend
Z.O.-Brabantse / Z.-Limburgse familienaam. In het mnl.
was een kelnare, kellenare een keldermeester, een opzichter over de
voorraadkamer, vooral in een klooster. Omdat voorraden en inkomsten sterk samenhangen
kreeg de functie ook de inhoud van 'bestuurder van de inkomsten van een klooster'.
Als zodanig staat het nu nog in de van Dale: kellenaar 'econoom van een
kloostergemeenschap'.
Een econoom in een klooster van monniken of monialen (vr.) verantwoordelijk voor de materiële
infrastructuur en voor het werk van lekenbroeders en lekenpersoneel.
Kemmink: Oost-Nederlands patroniem met de betekenis 'de nakomelingen van Kemmo/Kammo/Campo'. Zie suffix -ing, -ink en het voornamenboek van J. van der Schaar.
Kennedy: Keltische bijnaam die tot geslachtsnaam is geworden. In Ierland en Schotland met de betekenis 'lelijke kop'.
Keppels: Oost-Nederlandse herkomstnaam met de betekenis 'van Keppel'. Keppel is een heerlijkheid en huis in Hummelo (Gld). In oorsprong staat Keppel voor 'kapel'. Van de 63 geturfden komen er 50 in Oost-Nederland voor.
Kerkwijk: Herkomstnaam van een voorvader uit 1. Kerkwijk bij Zaltbommel (Gld); 2. buurt bij Berlicum (NB); 3. buurt bij Leiderdorp (Z-H). Mocht het voorgaande niet het geval zijn, dan is het een adresnaam die het gevolg is van het feit dat een voorvader woonde in een wijk 'woonkwartier' bij een kerk 'godshuis'.
Kers: Patroniem (z.a.); van een vleivorm van de roepnaam Christiaan. Andere voorbeelden zijn: Kars(t), Kerst, Karstje, Kerstje etc.
Kersjes: Patroniem (z.a.) met sterke 2e naamval met de betekenis 'van Kers(t), van Kars(t)' ofwel 'van Christiaan'. Van de naam Christiaan komen veel vormen voor, zowel met 'a' als met 'e'. Zie ook Karsten, Kersten.
Kersten: Patroniem (z.a.) met zwakke 2e naamval met de betekenis 'van Kerst, van Karst' ofwel 'van Christiaan'. Van de naam Christiaan komen veel vormen voor, zowel met 'a' als met 'e'.
Kerstholt: Adresnaam (z.a.) van een voorvader die woonde bij het holt van Kerst, Karst. Holt 'bos' en Karst, Karsten varianten van de roepnaam Christiaan met de betekenis 'gezalfde'. Een veel voorkomende in Groningen en Drente (95x in NL), alsmede in Lippeland (m.n. Meschede) Duitsland (55x in BRD).
Ketting: Het lijkt geen Oost-Nederlandse '-ing'-naam gezien de turflijst. Een voornaam als
Halling of Reuding is het ook niet. Volgens het Meertensinstituut is het een verkorte
beroepsnaam van een voorvader die (gouden) kettingen maakte.
534x Ketting, waarvan 100x Oost-Nederland en 76x N.H., 300x Z.H., 28x Zl.
Keuning: Zie Koning.
Kho: Een uit China herkomstige naam. In 1996 waren er in Nederland 76 telefoonaansluitingen onder de naam Kho en nog een stuk of 9 onder de naam Kha. Als het uitspraakvarianten van elkaar zijn, dan is deze familienaam een adresnaam, want het Tibetaanse kha betekent 'vallei'.
Kieft, Kiefte, de Kiefte, te Kiefte, (Köfte?):
Het is te gemakkelijk de naam als een eigenschapsnaam te zien voor een 'kwieke'
voorvader, bovendien is een 't' op het end vaak een collectief 't' en dat houdt
in dat de stam kief zou moeten bestaan, een vorm die sterk lijkt op
kuip (mnl. kupe, du. Kufe), maar misschien ook bedoeld als
laagte, kom, kuil, pan in het landschap.
Voor dit laatste pleit de
oorsprong van de plaatsnaam Keevil in Wiltshire in Engeland. De plaats wordt
in 964 geschreven als Kefle', in 1086 als Chivele, zeg maar als
'kiefloo, een loo (gebruiksbos z.a.) in een kom'. Hiermee zouden dan ook de
familienamen Kiefman, Kiefmann, Kiefmeijer, Kiefmeyer verklaard kunnen worden.
Vervolgens is het dan een kleine stap naar de zdu. beroepsnamennamen
Kiefl, Kiefer, die zijn ontstaan door ontronding van Küfer 'kuiper',
maar ook naar de familienamen Kuffeler 'cuvelaar', Kuffen 'van de
cuve', Kufferath 'cuverode, de gerooide kom, kuip', waarbij ik opzettelijk
het mnl. cuve 'kuip' gebruik, maar dat ook cuwe, cauwe, couwe of keuwe
zou kunnen zijn.
Conclusie? Er zal wel de nodige contaminatie tussen de beide begrippen
kievit en kief zijn opgetreden. De enige uitkomst is genealogisch
onderzoek. Aan de naamdragers de eer. (Zie Hekket).
Kiemenai, Kiemeneij, Kiemeney, Kimena, Kimenai, Kimmenade, (van) Kimmenaede, : Adresnaam voor een bewoner van een kemenade, z.a.
Kiliaan, Kilianus: Herkomstnaam met de betekenis 'van Kiel'. Een bekend iemand is Cornelius Kiliaan (Cornelis van Kiel, Duffel wsch. 1530 - Antwerpen 15-4-1607). In zijn bekendste boek, Etymologicum teutonica linguae, beschreef hij woorden uit zijn eigen dialect, het Brabants, en vergeleek die met woorden uit andere gewesten en andere talen. Dit boek kan worden beschouwd als een voorloper van de nu bestaande etymologische woordenboeken. De Kiliaanstichting ter bevordering van het etymologisch onderzoek in België en Nederland, opgericht in Leiden in 1988, is naar hem vernoemd.
Kilic: Fout gespelde Turkse familienaam met de betekenis 'zwaard'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel'. De tu. ı is de sjwa (nl. 'stomme e').
Kilicarslan, Kilicaslan: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de leeuw die het zwaard voert'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en aslan, arslan 'leeuw'.
Kiliccan: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de ziel van het zwaard'.
Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en can 'ziel, energie'.
N.B.: Als ook can een verschrijving van çan 'klok' zou zijn, dan 'de klank
van het zwaard'. Zie Kilichan.
Kilicdere: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de vallei van het zwaard'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en dere 'vallei, dal'.
Kilichan: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de koning van het zwaard'.
Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en han 'khan, chan = vorstelijke titel',
kachan 'grootvorstelijke titel'.
Kilickaya: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'het zwaard staat als een rots'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en kaya 'rots'.
Kilicoglu: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de zoon van het zwaard'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en oğlu 'zoon'.
Kilicsoy: Fout gespelde Turkse familienaam met ong. de betekenis 'de nakomelingen van het zwaard'. Van het tu. kılıç 'zwaard, degen, sabel' en soy 'stam, volk, afkomst, nakomelingen'.
Kip:
Een gereduceerde beroepsnaam van een kippenverkoper of een kippenfokker.
Kıraç: Turkse familienaam met een betekenis die betrekking heeft op de geboortegrond (tu. toprak)
dor, schraal, onvruchtbaar door droogte, braak, kaal.
Kiraz: Turkse familienaam met de betekenis Kers(eboom), een adresnaam, ofschoon
ik Kiraz ook als meisjesnaam tegenkwam.
Kjaergaard: Een voorvader die zijn naam heeft overgehouden aan zijn 'meest
geliefde gebouw of boerderij'; van het skand. kjære 'lief' en gaard
'boerderij, gebouw'. Kjære stamt van het lat. carus 'waardevol;
lief'.
Kladder, Cladder: In de middeleeuwen een normale beroepsnaam met de betekenis schilder,
huisschilder of verver, echter nu in pejoratieve zin veranderd. Toch
was 'kladder' in de 19de eeuw West-Friesland nog in deze betekenis bekend. In het
telefoonboek van 1996 komt de geslachtsnaam Kladder 7x voor in de provincie Groningen,
Cladder 24x en dan hoofdzakelijk in de provincie Noord-Holland.
Kleine Deters: Familienaam gebaseerd
op een erf dat afgesplitst is van Deters (zie aldaar).
Klein Bruinink: Familienaam gebaseerd op een een erf dat is afgesplitst van 'Bruinink' (zie aldaar).
Kleinluchtenbeld:
Rond 1700 komt de bevolkingsgroei op gang en dan krijg je jongere erven
naast de oude. Zo Kleinluchtenbelt naast Luchtenbelt. Verder kunnen we te maken
krijgen met lokale ontrondingsverschijnselen, waarbij men een verloop ziet van -
in dit geval - Logtenberg, Lugtenberg, Ligtenberg naar Legtenberg.
Het telefoon boek van 1996 levert de volgende gegevens:
Opmerkelijk is het dat er geen Kleinl... namen zijn op -berg;
de e, i, o vorm komt niet voor. Ik kan me ook niet aan de indruk
ontrekken dat een bepaalde familienaamgroep van katholieke origine is en
een andere protestants.
Klein Nijenhuis:
Adresnaam behorend bij een erf dat via het Nijenhuis 'nieuwe huis' een tweede
afspliting is van het oude, oorspronkelijke erf.
Kleinsman: Oost-Nederlandse adresnaam die Hekket (z.a.) als volgt omschreef:
"Erve bij Langelo, Haaksbergen, genaamd Klein Langelo. In 1563 heet de bewoner
Cleyn tho Langeloe, in 1633 Johan Kleine tho Langeloe genaamd
Kleinsman. Klein kan een bijnaam geweest zijn, maar het Germaans
kende de voornaam Cleine en Cleno."
Klijn:
Patroniem, een vadersnaam afgeleid van Nicolaas.
Hoe de klinkers worden uitgesproken is een verhaal apart. De
karakteristieke klankkleur (het timbre) van de
verschillende klinkers komt tot stand doordat het spraakkanaal
door de stand van de tong, de lippen en het strottenhoofd in
verschillende resonantieruimten kan worden verdeeld, waardoor
verschillende boventonen van het door de stembanden voortgebrachte
brongeluid kunnen worden versterkt. Het meest versterkte frequentiegebied
(= toonhoogtegebied) van een gegeven klinker noemt men de formant
van die klinker. Met name de eerste twee formanten gemeten vanaf de
grondtoon bepalen de karakteristieke klankkleur van de klinker.
Kluin: Nedersaksische herkomstnaam met de variant Klühn. Een voorvader die woonde
bij een kluin 'veen, moeras'. In Oost-Ned. is de term specifiek voor
zwart veen of zwarte turf.
Toch moet men er in Oost-Ned. op verdacht zijn dat Kip, Kippe ook een
veldnaam, dus voor de gebruiker een adresnaam, kan zijn.
Verder is mogelijk dat kip, kiep (18e eeuw) betrekking heeft op een
puntmuts of -hoed.
Nordiske folket 'het Noordse volk' spreekt de "k" uit als "chj", bijv.
kirke als 'chjirke' (vgl. fri. "stjirke").
klaphek - waterafsluiting
Lechtenberg - 1 - Amstelveen
Legtenberg - 68 - Twente
Leichtenberg - 15 - Alkmaar, Sassenheim
Lichtenbeld - 21 - Zutphen
Ligtenbeld - 3 - Deventer
Lichtenbelt - 15 - Bollenstreek (ZH/NH)
Ligtenbelt - 5 - Wageningen
Lichtenberg - 177 - Nijverdal tot Aalten
Ligtenbarg - 86 - waarvan 50 in Zuid-Twente en de Achterhoek
Ligtenberg - 5875 - 1. Nijverdal, Rijssen en 2. Bergen op Zoom tot den Bosch.
Lochtenberg - 88 - 1. Nijmegen en 2. Amsterdam, Volendam, Hilversum
Lochtenbergh - 26 - 1. Den Haag, Wassenaar, 2. Amsterdam en 3. Doetinchem
Logtenberg - 697 - Apeldoorn, Noord-West-Veluwe samen met het gebied Wijhe/Olst
Luchtenbelt - 7 - Zwolle
Luchtenberg - 88 - Assen, Groningen en Raalte
Lugtenberg - 110 - Voorst tot Dalfsen (Oost-IJsseloever)
Kleinluchtenbeld - 9 - Eibergen, Enschede
Kleinlugtebeld - 21 - Lemelerveld
Kleinlugtenbeld - 73 - Ommen, Lemelerveld, Dalfsen
Kleinlugtenbeldt - 3 - Ommen
Kleinlugtenbelt - 37 - Ommen, Den Ham, Lemelerveld, Raalte
In het mnl. kwamen voor licht inderdaad de vormen liecht, lecht,
lucht, locht, -te voor, dus zo verwonderlijk zijn de schrijfwijzen niet.
Leichtenberg zal wel een polderuitspraak zijn. De
betekenis? Het is een adresnaam (z.a.) die aangeeft dat de voorvader, aan wie men
deze naam heeft te danken, bij een 'heldere, stralende belt/berg' woonde. In de
tijd dat er nog schadden gestoken en plaggen gemaaid werden voor het verrijken
van de koe- en schapenmest kan een dergelijke belt een zeer "licht/lucht/locht'
opvallende, wellicht ook stuivende heuvel zijn geweest (vgl. Stoevenbelt).
klief - sluisje
kling - heuvel
klinge - ruisende bergbeek. Klinge, plaats in Pruisen.
klinkers (vocalen), halfklinkers (halfvocalen), medeklinkers (consonanten)
De a, e, i, o, u en eu, oe zijn klinkers. Voor de laatste
beide hebben we (helaas) niet één letter zoals in het Duits.
In termen van articulatie zijn vooral de volgende kenmerken van belang
voor het onderscheiden van de klinkers:
Verder de volgende articulatorische verschillen:
Deze eerste twee componenten kunnen in een zgn. klinkerdriehoek worden weergegeven.
voor achter
______________
hoog \ ie uu oe /
\ eu /
\ ee oo /
\ /
\ aa /
\ /
laag \/
De au, ai, ei, ij, ui, oei zijn tweeklanken (oe
en eu dus niet).
Synoniem: consonant; antoniem: klinker, vocaal.
b, c, d, f zijn medeklinkers
b, d, z, v zijn stemhebbende medeklinkers
p, t, k, s, f, ch zijn stemloze medeklinkers.
'Stemhebbend' wil zeggen met gebruik van de stembanden. Door je vinger op
de adamsappel van je strottenhoofd te leggen kun je ze bij het uitspreken
voelen. 'Stemloze' maak je zonder gebruik van de stembanden. Bij het
produceren van bijv. s voel je het strottenhoofd niet
trillen.
kluft - deel van een buurtschap, oorspr. met het oog op rechts- of waterstaatsbelangen e.d.
kluis - klein huis