Achternamen op G
ga - landstreek, dorp, buurt
Gaag, van der: Adresnaam van een persoon die woonde aan een gaag 'gaweg, voetpad'.
gaard(e) - Een gaard of gaarde is een omsloten stuk grond, met bloemen, bomen en planten. Gaard is trouwens verwant met 'omgorden', 'gordel'. Oudslavisch gradu werd heel waarschijnljk aan Germaans gaard ontleend. Het is een plaats met een versterkte gordel, dus een stad. Petrograd (1914-1924) en Leningrad (1924-1991), de alweer verdwenen namen van Sint-Petersburg en Stalingrad, sinds 1961 weer Volgograd, zijn dus gaarden, net zoals de Engelse towns eigenlijk tuinen zijn. Een Engelse gaard is een yard (vgl. yawn 'geeuwen' en yearn '(be)geren'). Aan ons kerkhof beantwoordt dan ook een churchyard, aan de boomgaard een orchard, die vroeger een orchyard was. Het voorvoegsel orch past eigenlijk niet bij zo'n Germaans begrip, het komt van het volkslatijn ort, van het lat. hortus 'tuin'.
Ook het Duitse woord Garten duidt een omheinde ruimte aan en onze ga(a)rdenier beantwoordt aan de Gärtner. Maar hebt u er al aan gedacht dat de Fransen het oude Frankische woord gaard bewaard hebben in Oudfrans jart, gart en in jardin? Maar dat Dugardin of Dujardin naar Vlaanderen terugkeerde als Dugardijn of Duzarduyn? En dat de Engelsen hun garden aan het Germaans-Franse woord gardin ontleend hebben? Maar denk erom dat een jardin botanique in het Nederlands geen 'botanieke hof' is, maar een plantentuin, die ze in Brussel de kruidtuin noemen. En dat is niet hetzelfde als een kruidentuin.
Een bijzonder gebruik van Garten is de Kindergarten, de kinderbewaarplaats die de Belgen kindertuin noemen.
Een in Duitsland bekend begrip is de Schrebergarten, voor een lapje grond aan de rand van de stad, waar de gewone man wat groentes kan kweken. De naam herinnert aan de Leipzigse arts Daniel Gottlieb Moritz Schreber (1808-1861). Heinrich Böll vertelt in 'Über die Brücke' hoe hij elke week drie keer met de trein dezelfde afstand aflegde en telkens weer 'Schrebergärten, viele Schrebergärten' zag. Dat zijn onze volkstuinen, die vroeger door de overheid ter beschikking werden gesteld. In België heeft zich hiervoor Het Werk van de Akker verdienstelijk gemaakt.
We hadden het al over de boomgaard en de wijngaard, maar we willen het ook nog over een verholen gaard hebben, namelijk de vlasgaard of vlasakker. Verholen omdat de spelling in de Woordenlijst van 1954 en in Van Dale, namelijk vlasaard (gewestelijk), niets meer van die gaard laat merken. In de nieuwe woordenlijst van 1995 is het woord - op onbegrijpelijke wijze - helemaal niet meer opgenomen. En toch is het een gaard, ook al spelde Streuvels De Vlaschaard. Hij dacht namelijk dat het een 'vlasch-aard' was, omdat een vlasgaard geen afsluiting heeft. Maar de vlasakker had in de Middeleeuwen wel een afrastering. Dat blijkt uit de studie van P. Lindemans over de geschiedenis van de landbouw. Bovendien kan een vlasgaard niet uit vlasch-aard worden verklaard, omdat we wel degelijk een sch horen en het woord vlas nooit sch gehad heeft en nooit met sch geschreven werd, in het du. wel als Flachs. Vgl. Ochs-ox-os, Wachs-wax-was, Sachsen-Saxons-Sassen (de oude Nederlandse vorm die Gezelle nog gebruikte, maar helemaal klankwettig Zassen hoorde te luiden; hier in Oost-ned. spreken we het Neersassisch). De naam van het eiland Texel spreken we als Tessel uit. De vlasbewerker heet dan ook in West-Vlaanderen een vlasser, met s, en helemaal niet met sj, sjk of sk. De schijnheilige 'doet ons Heer ne vlassenen baard aan', alweer met s en niet met sch. Als de vlasgaard als vlaschaard wordt uitgesproken met een duidelijke sch - in het West-Vlaams met sjh of sk -, dan is het omdat het een vlasgaard is en niet 'vlasaard'. De spelling in de Woordenlijst en bij Van Dale is dan ook fout: het moet vlasgaard zijn.
gaast - Friese vorm van het ndl. geest 'hoge zandgrond'. Zandruggen in veengebieden zijn in het kustfries 'gasten, gaasten, geesten' en in Oost-Nederland 'haren'. Zie 'haar'.
gagel - plant, heide
gamb - samenloop
Gangelen, van: Herkomstnaam van een voorvader uit de buurt De Gangel, gem. Mill en St. Hubert in Noord-Brabant. De huidige locatie van de naamdragers? Hoofdzakelijk in de regio van Sliedrecht en Leerdam.
Garbrecht: Nederduits patroniem van de roepnaam Gerbrecht; van ger 'speer' en brecht 'glanzend'.
García: Meest voorkomende familienaam in Madrid en Mexico City.
gars - gras, maat voor grasland
gast - zie 'gaast'.
gawech - naam voor wegen, looppad.
Gbur: Poolse beroepsnaam voor een 'boer, vlegel'. Van po. gbur 'boer'. Zie ook cham.
Gebhard, Gebhardt, Gephard, Gephardt: Een patroniem van de roepnaam Gebhard. Een tweestammige germaanse naam met de wortels geba + harti, 'gave' + 'sterk'. Vooral in de betekenis van 'zeer vrijgevig'.
geer - spits toelopend land
geest - zandgrond. Zie gaast.
Geers: Patroniem met de betekenis 'van Geer(t)'. Geer, Geert is de verkorting van Gerhard, een germ. roepnaam met de betekenis 'sterk met de speer', van germ. ger 'speer' en hard 'sterk'.
geet - geit
geheimschrijver - secretaris
Geiler: Bijnaam van een voorvader die destijds zijn loopbaan begon als een vrolijke werkgezel. Van het mhdu. geilaere 'vrolijke gezel'.
gemet - landmaat (0,39 ha).
gemunde - monding
van Gend: Herkomstnaam van een voorvader uit de plaats 'Gendt', gem. Lingewaard (Ge), mogelijkewijs ook uit Gent (België), maar dat moet genealogie uitwijzen.
Genève: De stad werd voor het eerst vermeld door Julius Caesar, die haar beschreef als Genava, hoofdstad van de Keltische stam der Allobrogen. De uitgang a(a) wordt algemeen gezien als de uitgang voor 'water', maar of nu het begin terug gaat op het kelt. genavâ voor 'monding' (van de Rhone; vgl. Gr. genus 'kin, kaak') óf op het indo-eur. gen voor 'knievormige bocht' (van het Meer van Genève; vgl. Lat. genu 'knie'), is onduidelijk.
genne - waternaam, waar ook de dorpjes Genne en Genemuiden naar zijn vernoemd.
gent - samenloop van wateren
Genua: In de 3e eeuw v.C. wordt voor het eerst gewag gemaakt van een oude Ligurische stad op de plaats van het huidige Genua (Ital. Genova), toen deze door Carthagers verwoest en geplunderd werd. De plaats Genua ligt aan het knievormig deel van de Middelandse Zee óf anders bij knievormige uitbochtingen aldaar; van het Latijn (ad) genua 'aan de knieën'.
Gerritzen: Patroniem (Gerrit-zoon) bij de roepnaam Gerrit, van Gerhard. Een tweestammige germaanse naam; ger- 'speer' en -hard 'sterk', dus 'sterk met de speer'.
Gersen: Patroniem met zwakke genitief bij de roepnaam Ger(t)se, 'van Gerhard'. Een van oorsprong tweestammige germaanse naam welke verkort is tot Ger(s); ger- 'speer' en -hard 'sterk', dus 'sterk met de speer'.
Gescher: Ten grondslag aan de naam van deze plaats aan de rivier de Berkel in Duitsland is waarschijnlijk de opperhof Gaschari/Gasgari, waar de meier of schulte resideerde die de grond ter beschikking stelde voor de bouw van een kapel. De meier (verbastering van maior domus 'beheerder van het huis') of schulte (hij die de 'schuld'verplichting oplegt) vertegenwoordigde deze opperhof in naam van een Stift in het Borghorster hovenverbond, waartoe ook Gremmeldinchove (Grimmelt), Wenninchove (Wenning), Ebbinchove (Ebbing), Remmeldinch (Remmelt), Bodinch (Bäing), Hedekinghove (Heeck), Ubbenhorst (Ubbenhorst) en Meyerinck (Meyerinck) behoorden.
Gesink: Patroniem bij de roepnaam Geso, Gaiso; van het os. gaizo 'kleine speer'. Zie -ink en -ing. Hekket noemt de volgende erven
1475 Ghezing, 1499 Giesing bij Broekheurne (Lonneker, Ov.).
1382 Giesinch of Geissinch in Warken (Warnsveld, Gld.)Geu, Le: Franse adresnaam met de betekenis le gué 'de voorde'. Gué is verwant met het frankische wad 'doorwaadbare plaats'. De lettercombinatie 'gu' staat vaak voor de frankische letter 'w', bijv. guêpe 'wesp'; guerre 'oorlog', van het frank. 'werre' (af-weren). De naam Guillaume 'Willem'.
geul - waternaam
Gevonden: Familienaam van een voorvader die in 1811 daarmee wilde aangeven dat hij een vondeling was.
Regio Roosendaal.
gie - landmaat
gies - zandgrond
Gieteling, Gietelink: Patroniem met de betekenis 'de nakomelingen van Giete'; Giete 'friese roepnaam' , maar erg sporadisch. Zie verder -ing, -ink.
28x Gietelink, waarvan de helft zuidoost Veluwe.
20x Gieteling, waarvan driekwart oost Veluwe.
In feite verspreiding langs IJssel en deel van de Rijn. Zou het dan een gezellennaam zijn? Het mhd. getelinc betekent 'familielid'; 'een gelijke, een maat, een gezel, een boerenjongen'.
Misschien is hiermee de oost-nl. merel-naam gieteling, geitling, geetling, geteling verwant? Het mannetje dat zo trouw en welluidend zingt in de buurt van de nestplaats.
ginder - overzijde
Ginkgo biloba L.: Boom waarvan L. (Carolus Linnaeus ofwel Carl von Linné 1707-1778 Uppsala, Zweden) de naamgever is. De bladeren zijn wigvormig, met ingesneden top en vorkwormig vertakte nerven. De boomsoort is tweehuizig, d.w.z. dat er bomen zijn met mannelijke bloeisels en bomen met vrouwelijke bloeisels. Vergelijk dit met de wilg waarbij je wilgen hebt met poezelige katjes (mannetjes) en met wat hardere, grovere groen katjes (vrouwtjes). Het zaad (alleen van de vrouwelijke boom) lijkt op een pruim; de olierijke pit wordt in Oost-Azië gegeten. In China en Japan is het een heel geliefde sierboom. Bloeitijd mei, juni. In parken en tuinen. De geslachtsnaam Ginkgo komt van het Chinees/Japanse woord Gynkyo dat 'zilveren abrikoos' betekent. De soortnaam biloba verwijst naar de 'tweelobbigheid' van de plant (Gr. bi 'twee' en lobos 'lob, lel').
Girard: Frans patroniem bij de roepnaam Gerard met de germ. wortels ger- 'speer' en -hard 'hard, stevig, sterk'.
glane - heldere beek
Glasgow: De naam van de stad gaat terug op het Keltisch Glas Ghu 'groene vallei'. Ke. glas 'groen' en ghu 'vallei'. Of er een relatie is tussen ke. ghu, het nl. ga, go(o), gooi, gouw en het du. Gau is moeilijk te zeggen, daar de etymologie hiervan ook niet duidelijk is.
glid - doorgang in de duinen
glind - omheining
glip - helling
glop - doorgang in de duinen
goes - gans
goet - erf, landgoed
Goff: Zie "Le Goff".
Gooi, Het: Omstreeks 968 werd Het Gooi, toen Nardinclant genoemd, door graaf Wichman van Hamaland aan de door hem gestichte abdij van Elten geschonken. Deze droeg het in 1280 over aan graaf Floris V van Holland. Uit de middeleeuwen stamde de ondeelbare Gooise marke met zijn erfgooiers (tot in de 20ste eeuw).
Onl. go(i) 'woongebied, gouw, koningsgoed'.
Gooi - gouw staat naast elkaar als ooi - ouw (vgl. Ooypolder).
Nardinclant - zie Naarden.
goor - onl. gore 'moerassige bosgrond'; mnl. goor. In het oe. gyrwe-fen 'moeras'. Geconstrueerde germ. vorm *gura 'moeras, zompland'.
Goorman: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een goor 'drassige, moerassige bosgrond'.
gors - met gras begroeide aanwas van klei (metathesis: gors, grös, gras). Het no. gras, gress 'gras' blijkt een algemeen woord in de germ. talen. In het ofri. is het gers of gres. Als gers komt het ook voor in de oude naam van Gorssel (zie hieronder). Lat. gramen 'gras'.
Gorssel: Dorp onder de vleugels van de nieuwe gemeente Lochem dat in 1223 en 1275 Gerslo heette, daarna 1295 Gerstlo, in 1395 (tot) Gorstlo en dan in 1516 definitief Gorssel.
Betekenis: "Gebruiksbos (loo) met veel gers 'gras'." Zie verder het lemma gors hierboven.Gorter: Beroepsnaam van een gorter of grutter 'koopman in granen voor de brouwerij'.
Görtzen: Du. equivalent van Ned. Geurtsen, z.a.
gouw - landstreek, gewest
gouwe - waternaam
Gözübüyük: Turkse familienaam ontstaan door de bij de geboorte gegeven naam van 'groot-oog' in de betekenis 'met een heldere kijk'; van tu. gözu m.b.t. het oog 'göz' en büyük 'groot; eminent'.
de Graaf: Beroepsnaam van een ambtenaar die belast was met de hoge rechtspraak in een landsdeel; later ook met het bestuur daarover. Vgl. watergraaf of dijkgraaf - voorzitter van een waterschapsbestuur.
Grafwaldner: Beroepsnaam van een Waldner du. 'bosopzichter' in dienst van de 'graaf' (Graf).
Grange, la Grange, Lagrange: Franse adresnaam voor iemand die woonde in of bij een (la) grange Fr. '(de) schuur, (de) korenschuur'. Via het volkslatijn granica van het Latijn granarium (zie ook: Granier).
Telefoonboek 1996:
3x Grange in N-Brabant
5x la Grange o.a. Hengelo Twente
8x Lagrange in en rond Amsterdam.Granger: Een Engelse beroepsnaam die tot familienaam is geworden. Een granger is iemand die werkte op, de supervisie had over een grange 'graanschuur' óf de farm bailiff 'rentmeester, bedrijfsleider' was.
Een relatie tot de Grange 'Amerikaanse Boerenbond' en Granger als lid daarvan kan niet gelegd worden doordat de periode van de naamsaanneming ver ligt voor de oprichtingsdatum van de bond. (Zie ook Grange.)
De naam Granger komt vnl. in het Engelse Worcesterhire voor.
Telefoonboek NL 1996:
6x Granger in Holland.Granier, Grenier: Een Franse adresnaam voor iemand die woonde op, in of bij een graanschuur of -zolder. Granier, Grenier komt van het Latijn granarium 'korenschuur, zolder, graanzolder' (granum '(graan)korrel').
De Latijnse uitgang -arium duidt steeds een 'verzameling' of 'verzamelplaats' aan. Vgl. aquarium 'drinkplaats (voor het vee), waterbekken', maar daardoor onvermijdelijk ook 'visvijver'. Zelfs in het Nederlands passen we dit suffix toe: dolfinarium.
In het telefoonboek van 1996 komt, in en rond Amsterdam, de naam Grenier 7x voor en Granier 1x.Graper: Beroepsnaam voor de maker van grapen 'zoutpannen voor het zieden van zout'; gieter die vnl. ‘grapen’ (metalen potten met voeten) vervaardigt’. In de me. was dit een term in de zoutwinning (o.a. in Lüneburg). In 1832 kwam de term in gebruik in de archeologie in Ned. voor 'driepotige kookpot van brons, ijzer of aardewerk'. Uit het ohd.
gras - zie 'gors'.
Gravendeel: Herkomstnaam van een voorvader uit 's Gravendeel ten z.w. van Dordrecht.
grede - weiland
Grenier: zie Granier
Griemelink: Oost-Nederlands patroniem met de betekenis 'nakomelingen van Griemel'. Griemel is de verkleinvorm van Grimo. Zie verder suffix -ing, -ink en het Voornamenwoordenboek van 'van der Schaar'.
griend - met griendhout begroeid buitendijks land
Grit: Verkorte beroepsnaam van de 'gritmulder' of 'grutter'. Herkomst Diever, Drente.
Groen: 1. Bijnaam bij de kleur groen zodat de naam in overdrachtelijke zin kan worden gebruikt en bijvoorbeeld slaat op de 'groene kleding', maar ook op het karakter ('fris, monter') of op de levenservaring ('onervaren') van de eerste, voorouderlijke naamdrager.
2. Herkomstnaam van een gehucht 'Het Groen' in de gem. Tilburg (N-Br.) of 'Het Groen' in de gem. Vessem (N-Br.). Het kan ook een vertaling zijn van de plaatsnamen Grün (Bayern), Grüna (Brandenburg) of Grüne (Westfalen).
3. Woonplaatsnaam bij het groen, een 'groen veld', een 'groen bos' of een 'lichting' in het bos.
4. Voornaam Gruno(?) als geslachtsnaam, een patroniem dus.Groenedijk, Groenendijk: Herkomstnaam van een voorvader uit: 1. Groenendijk bij Hoge en Lage Zwaluwe (NB); 2. het gehucht Den Groenedijk bij gem. Oosterhout (NB); 3. gehucht bij Woudrichem (NB); 4. gedeeltelijk Ravestein en Megen (NB); 5. Etten-Leur (NB); 6. Teteringen (NB); 7. Steenbergen (NB); 8. dorp in Hontenisse (Z); 9. St. Maartensdijk (Z); 10. Ovezande (Z); 11. Breskens (Z); 12. buurt Hazerswoude (Z.H.); 13. buurt Capelle a.d. Ijssel (Z.H.); 14. Den Groenendijk in Utrecht (Ut.); 15. Assendelft (N.H.); 16. Alkmaar (N.H.)
En dan zijn er nog de herkomstmogelijkheden van: Groenedijk, Groene Dijk, Groendijk (zie Pott.)
Het kan tenslotte ook nog een adresnaam zijn van een voorvader wonende aan een 'groen begroeid dijkje'.
groes, groeze - grasland; 1291 ‘graszode, weiland’ ~gras (gewestelijk); met groen of gras bewassen land; begroeid buitenland, synoniem: gors (metathesis); graszode (de groes afsteken - zoden steken; geploegd en tot bouwland gemaakt weiland, synoniem: dries (een groeze blijft jarenlang vruchtbaar zonder gemest te worden); groen gras, te velde staand of gemaaid; lof, loof, stronk (de groeze van rapen; de groezen van de aardappelen)
Groot, de Groot: Een eigenschapsnaam van 'iemand met een groot postuur', die tot familienaam is geworden, Dat het lidwoord daar vaak bij behouden blijft is een typisch verschijnsel van het Nederlandse taalgebied en een gedeelte van het aangrenzende Duitse gebied. In het aangrenzende Franse taalgebied komt het lidwoord gekoppeld voor, bijv. Degrootte, Degros 'dikke', Leclerq 'de klerk'.
Grootemaat: Een adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'grote maat'. Een maat is een maaibare weide. In 1996 zo'n 20 telefoonaansluitingen onder deze naam.
grouw - geul, sloot
grub, grubbe, greb, grep - gegraven waterloop; greppel; drooggevallen beek; kuil, putje. Vgl. Grubbe(nvorst); Sibbegrubbe.
gué - fra. 'voorde', gewestelijk wuâ; verwant met nl. wad 'ondiep, dus doorwaadbaar water'. Aanleiding tot de adresnamen Dugué, Duguay.
gül - Turks voor 'roos'; ook als voor- of achternaam gebruikelijk.
Gül: Turkse meisjesnaam met de betekenis roos.
Gülizar: Turkse meisjesnaam met de betekenis rozentuin, rozenhaag.
Güngör: Turkse familienaam met de betekenis 'zie de zon' óf 'zie de dag'. Een relatie met güngörmüs 'wereldwijs' is niet uit te sluiten.
gunne - waternaam
Guppy: Engelse familienaam; 1327 Gopheye en in 1392 Guppey. Er is tevens een plaatsnaam Guppy in Dorset (Z.-Eng.) en daardoor kan de familienaam een herkomstnaam zijn. De betekenis is niet duidelijk (kelt. gop, goppo 'snavel, snuit' óf van het corn. gof 'smid'?)
De herkomst van het woord guppy (het visje) is de vernoeming naar zijn ontdekker Robert Guppy (1866).Gupta: Naam van Indiase dynastie uit de 4e eeuw AD. Ontstond in Maghada en heerste later in het overgrote deel van Noord-India.
Inleiding + letteroverzicht