Achternamen vanaf Br
braak - land dat zowel voor landbouw als veeteelt werd gebruikt. Het dankt zijn naam aan de verbouw van vlas (op de akker werd het vlas gebraakt, gebroken) of aan het drieslagstelsel, waarbij men een akker braak liet liggen. Het braak laten liggen duurde niet langen men ging er dan een ander gewas op verbouwen.
Braakman: Adresnaam van een een voorvader die woonde bij een braak, brake 'akkerland'. Zonder genealogie blijft het type akkerland onduidelijk. In de tijd van het drieslagstelsel kon men een akker 'braak' laten liggen, de andere mogelijk is dat het gaat om een akker waarop het vlas 'gebraakt, gebroken' werd.
Braamhaar: Adresnaam bij een haar waar brem groeit. Zie haar en brummel.
De dialectvorm van brem is broam en zo vind je dan de boerderij De Groote Bromhaar (Braamhaar) in Ambt Delden, net in de binnenbocht van de A1 met de A35 bij Azelo. Daar is ook het vogelreservaat Braamhaarsveld.
Brabant:In de 8e eeuw Bragobant, ontleende zijn naam aan de Karolingische (in het middellatijn) pagus Bracbatensis (Brabantgouw), gelegen tussen de middenloop van de Schelde en de Dijle. De nog ouder vorm is pracbatinsis, afgeleid van het Oud-Hoogduits bracha 'nieuw land', eigenlijk 'opengebroken land' en bant is het Oud-Saksisch voor 'regio, gebied, gouw'. Vgl. Teisterbant.
bracht - omheining
brand - soort turf
Brand, Brandt: 1. Uit een verkorte vorm van een roepnaam die eindigde op 'brand' (bijv. Hildebrand) ontstane familienaam; een patroniem dus (z.a.).
2. Een herkomstnaam of een adresnaam (z.a.) bij de vaak op brand eindigende veldnamen die in het algemeen wijzen op door brand (vuur) gerooide plaatsen.
3. Herkomstnaam van het plaatsje Brandt in de gemeente Maasbracht dat in 1867 nog De brand heette.Brandsema, Brandsma: Patroniem met de betekenis 'man van Brands'. Brands is op zich weer een patroniem met de betekenis 'van Brand' en Brand is een verkorte weergave van een germ. naam, bijv. van Hildebrand. Zie verder van der Schaar.
Braz: Zie Le Braz.
bree - akker op de es
Breedveld: zie Bretveld.
Breekelmans: zie Breukelman.
Brekelman: zie Breukelman.
Brekelmans: zie Breukelman.
Brennerpas: Er vestigde zich ca 1280 een boer uit Mittelwald met de naam Brenner ('die middels vuur rooit') aan de pas naar Zuid-Tirol op een boerderij die naar hem de Brennerhof werd genoemd en tevens aanleiding is geweest de pas er naar te noemen.
Brereton: plaats, boerderij in de briers, briars in Cheshire en County Durham (Engl.). Van het me. brere en het oe. bre(e)r. Hiermee wordt een plant bedoeld (van de genera Roos - Rosa en Braam - Rubus uit de rozenfamilie - Rosaceae) met een houtige, doornige of stekelige stam. De uitgang ton 'erf, boerderij' is frequent in namen aanwezig. De begrippen en. town, nl. tuin, du. Zaun hebben alle dezelfde oorsprong. Zowel in het oudeng., als het osaks. en het oskand. is het tun (spr. toen met een lange 'oe'). In het skand., eng. en nl. heeft het juist de betekenis van de ingetuinde 'omheinde' ruimte gekregen, terwijl het in het du. de afrastering zelf is gebleven. In het Sallands is een toenhamer de grote houten hamer om de afrasteringspalen in de grond te drijven. De gevlochten wand die met leem werd ingesmeerd heette een toenwaand.
Vroeger lag ca. 1 km ten oosten van Delden het Breerveld. Of er enige verwantschap is met het oe. brer? Waarschijnlijk niet, omdat in het Sallands en Twents dit soort struikgewas krabben, krabbel wordt genoemd.Breton: Zie Lebreton.
Bretveld, Breetveld: Adresnaam van een voorouder 'bij of op het grote veld; mnl. breet, breit 'breed; wijd; groot, machtig'. Verdere varianten van deze naam zijn Bredeveld, Breedveld, Breedvelt en Breeveld. Naar analogie: Breteler, Bredelaar. Verwarring scheppend zijn de namen Brethouwer en Brettschneider met als eerste stam het mnd. mnl. bret 'bord, tafel, plank'.
Breugelmans: zie Breukelman.
Breugelmanns: zie Breukelman.
Breukelman: In eerste instantie dacht ik aan een herkomstnaam van een voorvader uit Bröckel bij Celle (Lüneburg), waarbij de schrijfwijze is aangepast (zie suffix -man). Ik meen me te herinneren dat ik op school had geleerd dat men een goede honderd jaar geleden, nog zonder onderbreking vanuit Heemse bij Hardenberg over heidevelden tot in Lüneburg bij Hamburg kon komen. Door het overzichtje ben ik van mening veranderd.
Nederland Duitsland Breekelmans 5 Noord-Brabant Brekelman 1 Tilburg Brekelmans 726 Noord-Brabant 2 Niederrhein Breugelmans 115 West-N.-Brabant 1 Niederrhein Breugelmanns - 1 Schwalm-Nette Breukelman 151 Hardenberg (Ov) 16 Emsland Breukelmann - 19 Emsland/Münsterland Broegelmann - 16 Sauerland Broekelman 1 Ouderkerk a/d Amstel Brögelmann 23 Bergisches Land, Dortmund Brokelman 33 Twente Brökelman 1 Hardenberg Brökelmann - 209 OstwestfalenDe namen vormen een soort hoefijzervormig gebied dat begint in Noord-Overijssel, Twente met zijn geronde o aandoet, dan in Duitsland via Emsland, Münsterland, Ostwestfalen, Sauerland, Dortmund, Bergisches Land, Niederrhein, weer terug komt in Nederland en dan via Limburg, Noord-Brabant eindigt in het westen van Noord-Brabant. Via dit hoefijzer wordt bij Sauerland de Benratherlinie overschreden zodat de k naar g kan schuiven, vergelijk maken en machen. In Nederland ten noorden van Kirchroai 'Kerkrade' in Limburg wordt het dan weer een k. Daarnaast hebben we nog met een ontronding (z.a.) te maken, nl. oo, eu (ö), ee. Met zoveel materiaal denk je dan niet meer aan een herkomstnaam, ofschoon er veel gelijkluidende plaatsnamen zijn te vinden, maar aan een adresnaam, een veldnaam. brokel, breukel, breugel lijkt wel op de veldnaam broek 'drasland', maar is toch anders. Wat blijkt? De Van Dale geeft: het broek; geen meervoud; 1201-1250 wellicht van 'breugel', voorkomend in plaatsnamen (land); moerassig land; synoniem: drasland.
Breugel gaat terug op het keltische brogilos - een afleiding van broga 'grens' - dat rond 800 in oorkonden opduikt in de betekenis 'afgesloten bos'. In het mnl. heeft het zich verder ontwikkeld tot 'beemd, afgesloten weidegrond'.
Conclusie: Breukelman is een adresnaam afkomstig van een voorvader die bij een breukel 'afgesloten weide' woonde. (Zie ook "van Brakel")
brink - De term brink is in het oosten van ons land de naam voor grasland, en in het bijzonder voor 'marktveld, dorpskom'. Hiernaast komt het ook voor als 'heuvel in een drassig gebied'. Brink wordt vaak als naam voor de open ruimte bij erven of in dorpen gebruikt. De eigenlijke betekenis komt uit het os. en had de betekenis 'rand', voornamelijk 'grasrand'. Daaruit ontwikkelde zich de ruimere betekenis 'grasveld'. In het du. en het en. overheerst de betekenis 'hooggelegen grasveld' of 'heuvel'.
Volgens de Grote van Dale: brink, de (m.); -en; 1206 ‘rand, grasveld, plein, marktbeeld’; v.h. Oud-Noors brekka (steile heuvel).
- (gewestelijk) met gras begroeid erf, werf om een boerenwoning;
- plein of vlakte in de kom van een dorp in het oosten van Nederland, waar veelal de kerk staat, gewoonlijk met bomen en tot markt dienende.
ten Brinke: Adresnaam van een voorvader die woonde to den brinke 'aan een brink'. De extra e is een naamvals 'e'.
Breukelmann: zie Breukelman.
Bröcker: Afleiding op -er bij Brock(e). Daarbij doen zich twee mogelijkheden voor: 1. Adresnaam van een voorvader die woonde bij een (mnl.) brook 'broek, een laag gelegen, met water doorsneden vlakte, met o.a. hout begroeid'. 2. Een voorvader die deze naam kreeg doordat hij uit een plaats kwam (herkomstnaam) met de naam Broch, Brock, Brook, waarvan er legio zijn in Noordwestduitsland.
Broegelmann: zie Breukelman.
broek - een 'laag gelegen moerassig land'. De etymologie ervan is nog steeds vaag. Wat ik hierover de laatste jaren had bijeengesprokkeld staat nu ook in het nieuwe "Etymologisch woordenboek van het Nederlands, EWN".
broek zn. 'laag gelegen moerassig land' Onl. bruoc, brōk in de plaatsnamen Brokhem (onbekende ligging, wrsch. in Holland) [1e vermeldingen 918-48; in Künzel p.100] en Bruocsella 'Brussel' [1e verm. 966; in de Gysseling van 1960, p.198]; mnl. bruec 'moeras' [1240; glossarium Bernense.], broec [1260-80; Corpus Gysseling II, Nibel.], brouck.
De herkomst van dit alleen in West-Germaans gebied overgeleverde woord is onduidelijk.
Mnd. brok 'moerasland' (nnd. brok); ohd. bruoh 'moerasland' (nhd. Bruch); ofri. brōk 'moeras' (nfri. broek); oe. brōc 'stortvloed, rivier, beek' (ne. brook 'beek').
Gezien de beperkte overlevering in een gebied dat aan dat van de Kelten grensde, wordt er vaak van uitgegaan dat de Germaanse vorm is overgenomen uit Keltisch *brāgo- « pie. *mrōgo-), dezelfde wortel als *m(e)r (Pogorny in Indogerm. Etym. Wörterb. 738) in Oudiers mruig 'landstreek, hoeve' en Welsh bro 'district', en verwant met ► MARK 1 'stuk grond'.
Op die manier zou broek ook verwant zijn met Nederlands breugel (in plaatsnamen) 'omheind stuk bos, jachtgebied' en zijn varianten bruul, broel, briel (Gysseling) < Keltisch *brogilo, afgeleid van Keltisch *broga 'streek, land'.
Kluge vermoedt dat pgm. (maar alleen in de West-Germaanse talen terechtgekomen) *brōka- 'moerasland' verwant is met pgm. *brak- 'moeras, stilstaand water' en dat hieraan pie. *mreg- (bij *mer- 'watertjes, moeras') ten grondslag ligt, waaruit ook ► MEER 1 'water' stamt. Dan zou het ook verwant zijn met ► BRAK 2 en ► BRIJN. Gezien de geringe verspreiding en het betekenisveld 'landschap' moet hier echter, net als bij die laatste twee woorden, waarschijnlijk gedacht worden aan een substraatwoord.Lit.: M. Gysseling (1954) Gents vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 41.
ten Broeke, van de Broek: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een broek 'laag gelegen moerassig land'. Van het oost-mnl. ten 'to den' en brook 'laaggelegen land'.
Broekhuizen: Herkomstnaam die tot familienaam is geworden. De buurten, gehuchten of plaatsen die hier voor in aanmerking komen zijn: Broekhuizen bij Ruinerwold (dr), Broekhuizen bij Waddingsveen (ZH), Broekuizen bij Ubach over Worms (Li), Broekhuizen bij Venlo ((Li), Broekhuizen bij Wehl (Ge), Broekhuizen bij Hummelo (Ge), Broekhuis bij Borne (Ov) en Broekhuis bij Neede (Ge). Genealogie zal moeten uitwijzen welke niet in aanmerking komen.
Broekhuizen een samenstelling van broek 'drassig, moerassig land' en huizen 'nederzetting'.Broekroelofs: Adresnaam met de betekenis 'van Broekroelof'. Het was een voorvader die stamde van een erf dat stond aan een broek 'laag gelegen moerassig land' en toebehoorde aan de persoon Roelof.
brogilo - jachtterrein, lage, met hout begroeide plek
Brugge, ter: Adresnaam (z.a.) to der brugge 'bij de brug'.
Bruidegom: Wsch. pas getrouwde voorvader die zich als 'bruidegom' meldde bij de burgelijke stand en onder deze naam verder door het leven wilde gaan. Misschien speelde ook een rol dat hij zich wilde ondersscheiden van andere familieleden.
Bruil: Herkomstnaam van een voorvader uit de gemeente Ruurlo alwaar ten zuiden - een kwartier gaans - de buurt Bruil is gelegen. De uitspraak is wisselend: Den Bruil, 'n Bruil, Brui, De Bruiel. Een bruil is een 'omheind stuk bos, jachtgebied, wildpark' en dat kan zeer wel geweest zijn van de - reeds in 1134 vermelde - familie Roderlo, waaraan de plaats Ruurlo haar naam heeft te danken.
Indien genealogisch blijkt dat de gemeente Ruurlo niet de oorsprongsplaats is, dan moet men denken aan een adresnaam van een voorvader wonend in of bij een 'bruil' (zie lemma broek).Bruinink: Oost-Nederlands patroniem dat overging op een boerderij bij Hengelo (Ge) en later als adresnaam fungeerde. De betekenis is 'van Bruno'. Voor de roepnaam Bruno zie 'van der Schaar'.
Bruins: Patroniem met de betekenis 'van Bruin'. Bruin is een koosnaam voor Bruno. Zie verder van der Schaar.
Brummel: Verkorte adresnaam van iemand die woonde bij een brummelstruik, een 'braam'struik. Een brummel is in Oost-Nrd.. de vrucht van de braamstruik, de braam (Rubus fruticosus L.). De braamstruik zelf wordt (werd) aangeduid met krabbe, krabbel, krabben, een verwijzing naar de doornige takken.
Broam is het dialectwoord voor 'brem' (Sarothamnus scoparius Koch).
Een en ander leidde tot de familienamen Brummelkamp, Krabbenbos, Braamhaar 'bremhaar', etc.Brunink: Patroniem bij de roepnaam Bruin, Bruno. Zie verder -ink en -ing. Een vnl. Drents, Sallandse en West-Twentse naam.
bruul - een Keltisch leenwoord, dat een omheinde beemd aanduidt, waar het vee kan grazen.
bunt - hard gras; ingesloten grondstuk
Bugter, Buchter, Bogter, te/ter/van de Bogt: Adresnaam van een voorvader die woonde op, aan of in een 'bocht'. Een umlaut (klinkerverandering onder invloed van een volgende lettergreep) maakt van bogt 'bögter, bugter', vergelijk kamp 'kämper, kemper'. Het is niet uitgesloten dat de persoon aan een bocht van de weg woonde, nee het is veeleer zijn behuizing. Het mnl. bocht, bucht betekende 'schutting, omheining, beschot, afgeschoten ruimte'. Vooral was het woord in gebruik in de landbouw: een bocht was een afgepaald, omheind stuk grond. Kiliaan noemt bocht arvum conclusum en Mellema un champ fermé. In het ndd. wordt ook een stuk bouwland met een bepaald gewas bucht genoemd (Tüffelbucht). Dit begrip kon ook op het getimmerte in die ruimte overgaan. Zo ontstond dit begrip voor varkenskot en ook voor schuthok, waarin verdwaalde beesten tijdelijk werden opgesloten. In Zeeland bedoelde men er zelfs de 'afgesloten kerkbank voor meerdere personen' mee.
Buijs: Patroniem bij de groningse roepnaam Buijs. Zie Bosman.
Buiting, Buitink: Patroniem bij de roepnaam But, Bute, Butte, Budde, Bode, een eenstammige verkorting van een germaanse vleivorm waarin -bod 'gebieden' voorkomt. Zie vd Schaar en het suffix -ing, -ink.
Bulten: 1. Een patroniem als zwakke genitief bij de naam Bulte, Bolte. Van de verkorte germaanse naam met als beginelement baldu 'boud, stoutmoedig'.
2. Als zwakke genitief van mnl. bulte, bult 'bult, buil, ook bochel'; 'stroozak'. In dit geval is de bijnaam familienaam geworden; bijv. Bulten Jan is 'Jan van de gebochelde'.
Opm.: In het mnl. is een kleine zandige hoogte in een moeras een belt, een grote een haar.Bunskock, Bunskoek, Bunskoeke, Bunskoeken: (Bij)naam van een voorvader die in de veertiger jaren van de achttiende eeuw bekend was als de "Olde Beustkoeke" onder het Drentse De Wijk. Deze Roelof Claeszoon, levend ca. 1678-1742 , moet zijn (bij)naam ontleend hebben aan 'biestekoek' (in het Drents 'beustekoek'), een soort pannekoek bereid met biest. In de Franse tijd werd deze naam in Staphorst nog officieel bij een nazaat bevestigd, maar toen wel verhollandst tot Buskoek. Daaruit kwamen de Bunskoek en Bunskock (een verschrijving van een dichtgeslibde "e") families voort en zelfs de familie Busko door een hardhorende ambtenaar van de burgerlijke stand. (Info van drs. D.M Bunskoeke, streekarchivaris Regio Achterhoek - Ruurlo).
2x Busko (Helmond, Son) 7x Bunskock ( 5x Deventer) 72x Bunskoek (30x Twente; 22x Z-Drente) Almelo 16x. 12x Bunskoeke ( 6x Zuid-Drente) 6x Bunskoeken ( 6x Overijssel)
bur - huis, woongemeenschap
Burbank: Engelse familienaam. Een Symon Burbank wordt genoemd in 1524 (Subsidy Rolls in Suffolk) en een Martin Burbancke in 1598 (Register of the Freeman of York). Afkomstig van het Burbank House in Dacre (Cumberland). Zie 'Oxford - A dictionary of English surnames.'
Bur, burh met in de 3e naamval byrig is het oudengels voor 'een versterkte plaats, versterking', net als in het nl. 'burcht'. De term bur(g)h wordt in de ijzertijd algemeen toegepast op heuvelforten, romeinse en angelsaksische versterkingen, en versterkte huizen, later ook op herenhuizen en steden en gemeentes.
burcht - de (m. & v.); mv. burchten; 901-1000 nog berg;
1. sterk kasteel, versterkte plaats; met synoniem: slot
2. (figuurlijk) bolwerk, bijv. burchten van het kapitalisme
3. (bijbeltaal) toevluchtsoord, bijv. een vaste burcht is onze God
4. hol van een dier, m.n. van een vos en een bever, bijv. ook in samenst. als de volgende beverburcht, dassenburcht, konijnenburcht, vossenburcht
Vgl. borg, burg.
burg - de (m. & v.), mv. burgen; voor de etymologie zie burcht; een verouderde schrijfwijze van burcht (z.a.).
Een veel mooiere uitleg geef ik hier. Deze uitleg is afkomstig van Frans Debrabandere (2000), waarvan al zijn cursiefjes zijn gebundeld in een hebbenswaardig boekje, Wat woorden weten - Over woorden en hun geschiedenis, ISBN 90 204 5924 4.
Hier zijn tekst:
Een burger is een inwoner van een burg. De etymologie van burg staat niet helemaal vast. Burg is een Germaans woord van dezelfde stam als berg 'hoogte'. Aangezien vestingen en versterkte plaatsen vaak op een berg of hoogte gebouwd werden, kreeg het woord berg/burg de betekenis 'vesting, stad'. Maar volgens Gysseling betekent burg 'omheining', net zoals Engels town. Dan is er wellicht ook invloed van Latijn burgus 'wachttoren' uit Grieks purgos. Achteraf kreeg het woord een eind-t - zoals rijst, inkt - zodat het woord burcht ontstond. De naam Burg vinden we nog in de kernen van een paar van onze oudste steden, de Burg en de Oude Burg in Brugge, de Oudburg in Gent en de Burggracht in Antwerpen. Het woord komt ook voor als Burg in het Duits en als borough, bury in het Engels, bury evenwel alleen in plaatsnamen. Talrijk zijn dan ook de plaatsnamen op -burg: Aardenburg, Middelburg, Oudenburg, Straßburg/Straatsburg, Luxemburg, Freiburg, Hamburg, Canterbury (Kantelberg), Bury Saint Edmonds (in het Middelnederlands sente Emondsberghe), Stainborough, Göteborg in Zweden (in het Nederlands Gotenburg). De Latijnse vorm burgus evolueerde tot Frans bourg in Bourg, Mariembourg, Obourg en vanzelfsprekend in vertaalde burg-namen, zoals Hambourg, Luxembourg, Strasbourg.De inwoner van een burg is een burger. Daaraan herinneren de familienamen De Borger, Borger(s), Burger(s). De inwoner van een bourg is een bourgeois. De afstammelingen van Franstalige burgers heten Bourg(e)ois, Bourg(u)is, Bourgoy, Bourgeais, Bourgeys, Bourgis, Bourgoo, Borgo(o), Bourgaux, Bourgeau. De gevestigde burgerij, de bezittende klasse, de gegoede en vrij conservatieve middenstand noemen we meestal de bourgeoisie. Het woord bourgeois is in het Nederlands gebruikelijk geworden met een betekenis die zich van die van het neutrale 'burger' onderscheidt. Vooral links gerichte jongeren nemen het woord bourgeois graag in de mond om lucht te geven aan hun minachting voor de bekrompen, conservatieve burger, de filister. De bourgeois heeft de spitsburger (Duits Spießbürger) verdrongen.
Burk: Patroniem bij de roepnaam Burk, een vleivorm van Burkert, Burkard, een verbastering van Burghard, een tweestammige naam met de betekenis 'sterke beschermer', van burg 'bescherming' en -hard 'hard, sterk'.
Zonder de vormen met burg mee te nemen, het volgende overzicht uit de telefoongids uit 1996, waarin varianten van deze stam(men) voorkomen.12x Burk (NH, ZH, Zl) 82x van Burk ( vnl. Betuwe) 1x van de Burk (Duiven) 5x Burkhard (Maastricht) 1x Burkhardt (Enschede) 1x Burkart (Sittard) 42x Burke (hoofdz. NH en ZH) 7x Burkel (Maarssen, Utrecht) 19x Burkels (NH, Fr, Gr) 3x Burken (ZH, Ut) 114x van Burken (het gros in Ut) 4x Burkens (ZH, Ut, Gl) 2x Burkert (ZH) 1x Burkett (Enschede) En. voor met berken bedekte heuvel. 13x Burkhard (zo. Nederland) 10x Burkardt (NH, Li) 2x Burkhart (Li) 46x Burki (ZH, NB) Lat. 2e naamvalsvorm van Burk. 1x Burkic (Den haag). Lijkt van een immigrant. 1x Burkie (Rotterdam). Zie Burki. 1x Burkij (Rotterdam). Zie Burki. 15x Burkink (hoofdz. Enschede) 1x Burkle (Emmen) 1x Burklin (Zandvoort) 1x Burkner (Rotterdam) 5x van Burkom (Amsterdam) 1x Burkow (Enschede) 32x Burks (Holland via Gld naar Twente of v.v.) 4x Burksen (NH, ZH, Ut) 1x Burkstra (Houten, Ut) 5x van Burkum (ZH) 12x Burkunk (NH, Ut, NB, Dr) 3x Burkx (Vlaardingen) 9x Burky (ZH, Zl)busker - straatmuzikant
Buskerud: De naam van de Noorse provincie (fylke) is ontleend aan de naam van een grote boerderij genaamd Biskupsruð, van biskop 'bisschop' en het oudnoors ruð, nl. rode, gerooide plek.
Buter: Beroepsnaam van een 'ruilhandelaar'; van het mnl. buter, buiter, ook 'kwanselaar'.
buul - hoogte
Inleiding + letteroverzicht