Achternamen vanaf Bl


Blaak: Herkomstnaam van een voorvader uit het gehucht (De) Blaak bij Heinenoord (Z.H.).

Blanken, van: Hier concurreren twee elementen met zwakke genitief in deze naamgeving, enerzijds kan het gaan om een eigenschapsnaam van íemand die blank 'wit, glanzend, mooi' is, anderzijds om een afstammingsnaam van iemand die Blanke heet. Germ. blankas, de 'blanke, glanzende'.

Blankenstein: Naam die duidt op de bewoner van een stein of steen een stenen onderkomen of op zijn minst gefundeerd op steen. Vroeger waren dat de burchten en later ook de vaste huizen, vgl. de familienaam Steenhuis. De oude stein-namen worden doorgaans voorafgegaan door een roepnaam; hier is Blanke de bewoner van het stein, tenzij 'blanken' verwijst naar een witstenen burcht. Blanke van het germaans blankas 'blanke, glanzende'.
Of Blankenstein nu een rechtstreekse afstammeling is of afkomstig van/nabij Blankenstein bij Doorn of uit Blankenstein in Zuid-Beierland dat moet de genealogie uitwijzen.

Blankvoort: Adresnaam van een voorvader die woonde bij een 'heldere voorde', een rivier- of beekdoorgang met helder water en een bodem van wit zand.
Boerderij Blankvoort aan de Nettelhorst ten oosten van Lochem (Ge), en
boerderij Blankvoort in Het Veen ten zuiden van Lochem (Ge).

Blasius: Patroniem bij de roepnaam Blasius. Van deze roepnaam bestaan zeer veel varianten en zij gaan alle terug op de heilige Blasius, bisschop van Sebaste in Armenië, die in 316 gemarteld zou zijn. Sedert de 9e eeuw wordt hij hier te lande beschouwd als beschermheilige tegen keelpijn. In de folklore spelen zijn patroonschap (behalve tegen keelziekten ook tegen blaarziekten, blaren, maagpijn, veeziekten) en zijn feestdag een grote rol. In de late middeleeuwen werd hij onder de 14 noodhelpers opgenomen. Feestdag: 11 febr.(in het Oosten); 3 febr. (in het Westen).
Men vermoedt dat de naam een bijnaam was voor 'lispelende, lallende, stamelende' persoon (Latijn: blaesus; Grieks: blaisos 'lispelend, stamelend'; Noors: å bleske 'lispelen').

Bleumink: Zie Bloeming.

Bloem: 1. Patroniem (z.a.) bij de voornaam Bloma of Bluma 'bloem, jeugdig, schoon'.
2. Gereduceerde beroepsnaam van een voorvader die kweker of verkoper was van bloemen. Hierbij aansluitend
3. Genoemd naar het uithangbord met een bloem als decoratie.

Bloeming, Bloemink, Bleuming, Bleumink: In feite een patroniem bij de voornaam Bloma of Bluma 'bloem, jeugdig, schoon'. Zie verder -ing en -ink. Hekket noemt de volgende erven:

  1. 1188 Blominc in Geesteren (Ov.).
  2. 1693 Groot en Cleyn Bloeminck in Vorden.

Meestal is zo'n naam blijvend voor een boerenerf. Bij uitzwermende bewoners die in 1811 de naam van het erf als familienaam aannemen, zou men eigenlijk van adresnaam moeten spreken.

Blom: Voornaam als geslachtsnaam. Blom, Blomme, Bloem 'bloem', maar dan in de betekenis van 'jeugd, schoonheid'. Zie Bloem.

Blomjous:

Boedeltje: Familienaam met als kerngebied Oost-Groningen. In het mnl. was boedel 'huis en hof, het grondbezit', maar dat werd later in het nnl. gewijzigd tot het 'bezit van de roerende goederen'. Het diminutief geeft een bezit van geringe grootte aan.
In het nl. verdween de d uit 'boedel' zodat het 'boel' werd. Dat gebeurde niet in het Gronings, daar wordt de hele boel nog uitgesproken als de hail baauwdel.

Boekelder: Adresnaam van een voorvader die woonde op of aan een 'beukenlaar'; zie laar. De uitgang -der is de oostnl. dialectvorm van -laar. Even een overzichtje van wat varianten met het aantal telefoonvermeldingen in 1996 en waar ze het vaakst voorkomen.


	Bakelaar     190 Goeree-Overflakkee (ZH)
	Beukelaar     30 Zuid-Holland
	Beukelaar, de 31 Zuid-Holland
	Beukelaer      3 verspreid
	Beukelaer, de 28 zuiden van Ned.
	Boekelaar     40 Noord-Holland
	Boekelder     41 Twente/Achterhoek.
	Bokelaar      14 Zuid-Holland
	Bookelaar     25 Zeeland/Noord-Brabant

Boelens: Een patroniem van een groningse voorvader die Boele heette. Ca. 1505 woonde Boele Jansen te Oldenzijl. Zijn zoon Julle Boelens kreeg te Kloosterburen rond 1580 Luirt Julles Boelens. De laatste kreeg ca. 1610 te Kloosterburen zoon Boele Luirts. Zijn zoon (* 1649) heette Arian Boelens. Een mooi voorbeeld van patronymische naamgeving. Hierna wordt Boelens de vaste achternaam.
Van de voornaam: Luirt (spr. Luurt) is ook de familinaam Luurs (z.a.) afgeleid.

de Boer: Waarschijnlijk herkomstnaam van een voorvader uit '(De) Boer', misschien ook beroepsnaam 'landbouwer'. Als herkomstnamen komen in aanmerking:
Boer in Franekeradeel (Fr), De Boer bij Mill (NB) en De Boer bij Wamrooi (NB).

Boers: 1. Patroniem met sterke genitief bij de roepnaam Boere. De vorm Boer, is Zuid-Hollands, de vorm Burre is Fries. Het betekent wel hetzelfde als het ndl. boer = mnl. ghebuur, ofr. bûr 'buurman, landman', oeng. gebûr 'bewoner, landman', oeng. bûr 'vertrek, huis'; ghebuur - waaruit ge- later verdween - betekent dus oorspronkelijk 'samenwonende'.
2. Karaktereigenschap die tot deze familienaam leidde (onwaarschijnlijk).

Boersma: Fries patroniem met de betekenis '(nakomelingen) van Boere'. Zie Boers hierboven en het suffix -ma.

Boesveld: Adresnaam van een voorvader stammend van het erve Boesveld ten z.w. van Westendorp (Achterhoek) en even ten noorden van de A18. Een Oost-Nederlandse naam. Aldaar is het een veld met boesch 'struikgewas' of een veld waar men takkenbossen, boeschen of boesken, maakte (ww. boeschen - boeschen - boeschet). In Twente heetten de takkenbossen die men in bijvoorbeeld een voorde gebruikte boeschen. In Salland heb ik in mijn tienerjaren 's winters nog 'eboschet' met mijn vader (de uitspraak was in Salland wat korter; we zouden Bosveld hebben gezegd). Samen produceerden we dan rijshoutbossen voor de bakker die zijn oven nog stookte met 'rieze'. Een bijzonderheid daarbij is dat mijn vader vertelde dat heden ten dage een viem (vim, 100 rijshoutbossen) bestaat uit 10 deelties, maar dat het vroeger 8 deeltjes van 13 bossen in een vim behoorden te zijn (104 bossen). De van Dale geeft als verklaring 100 bossen plus 4 toe.
Boes(ch) of bos varieert in betekenis in de europese talen van struik (vgl. eng. bush met familienaam Bush) tot bos (vgl. van de Bos en Dubois). In het mhd. kon het beide betekenen. In het zuidduits komt ook de omgekeerde vorm voor, Feldpusch (met verscherping van b naar p).

Boetes: Patroniem met de betekenis 'van Boete'. Boete is een Friese roepnaam, zie daartoe van der Schaar.

Boevink: Adresnaam van een voorvader die kwam van het erve Boevink. Zelf is de erfnaam een patroniem met de betekenis '(nakomelingen) van Bovo', die in het mndl. nog als Boeve voorkwam. Nu alleen nog in het fra. als Beuves en in het eng. nu nog als Bevis voorkomend. Het erve Boevink ligt ten n.o. van Borculo, links van de Needse weg.

Böhmer: Zie Beumer.

Boileau: Bijnaam van een 'waterdrinker' die tot familienaam is geworden; van fra. boit '(hij) drinkt' en l'eau 'het water'.

Boivin: Bijnaam van een 'wijndrinker' die tot familienaam is geworden; van fra. boit '(hij) drinkt' en vin 'wijn'.

Bolhuis: Betekenis 'huis van Bol(le)'. Bolle is een roep- en vleinaam. Zie voornamenboek van Van der Schaar en Gerritzen. Interessant is ook te weten dat in het Westmunsterlandse dialect er de 'voorjaarsschoonmaak' mee wordt bedoeld. Geciteerd: Bollhuus hollen 'ordentelijk opruimen, het hele huis weer op orde brengen, bijv. poetsen, renoveren'.

Bolland: Adresnaam van een voorvader die woonde op of nabij een 'bolland'. 1649 van Mnl. bol (zwak, week), moerassig, veenachtig land. Nog bekend in het rijmpje: Holland, bolland.

Bollen: Patroniem met de betekenis 'van Bolle'. Bolle is een roep- en vleinaam. Zie voornamenboek van Van der Schaar en Gerritzen.

Bolman: Sinds ca 1500 het vervangend patroniem van 'Bolling, Bollink', de nakomelingen van 'Bolle'. Bolle is een roep- en vleinaam. Zie voornamenboek van Van der Schaar en Gerritzen.

Bolten: 1. patroniem met (zwakke) genitief te lezen als 'nakomeling van Bolt'. Ontstaan als verkorting uit een tweeledig germaanse naam met bald- 'boud, stoutmoedig'.
2. Bijnaam van de maker (boltendreyer) van ijzeren of houten bolten (mnl. bolt(e) 'bout') voor met name een 'armborst'. Armborst (1285) heeft een volksetymologische vorming: Mnl. arborst, armborst ‹Oud-Fr. arbaleste ‹klass. Lat. arcubalista (werpmachine, boogwerper). Het is een middeleeuwse kruisboog. De makers van de kruisbogen heten dan Armborster, Armbruster etc.

Bonefaas, Bonifacia, Bonifacio: Patroniem bij de voornaam Bonifatius met de betekenis van 'weldoener'; van het latijn bonum 'deugd, goede eigenschap' en het ww. facere 'doen, verrichten'.

Bonke: Adresnaam die zelf weer is afgeleid van een persoonsnaam. De afleiding gaat via Bonkink. Dit is een zeldzame familienaam, hoewel er verscheidene erven Bonkink hebben bestaan. Bij Neede in 1188 Bunkinc, nu Bonkert. In Lattrop bij Denekamp wordt in 1380 het erf Buncking genoemd. Daar is nu nog het erve Bonke bij het Bonkenbroek en aan het einde van de Bonkenbroekweg, die parallel aan en westelijk van het Omleidingskanaal van de Dinkel verloopt. De adresnaam is dan afgeleid van de persoonsnaam Bunico dat een vleivorm is van Buno. Als voornamen, om er een paar te noemen, komen nog steeds de nu Friese vormen Bonne, Bontke voor jongens en Bonneke voor meisjes voor. Over de stam bun van de naam heeft men geen zekerheid. Men zou kunnen denken aan Bonifatius, maar de naam was al voor die tijd in gebruik bij de Germanen; banan 'doden' is zeker niet voor een aantal van dit type namen uitgesloten.
Samenvattend: Bonke is via Bunke van de vroeggermaanse vleinaam Bunico af te leiden. De Diepenheimse Bonke's zouden van oudsher uit het Ruhrgebied stammen, waar men de naam nog steeds als Bönke, Boenke uitspreekt. We kunnen dan verder met de Duitse variant Bunke. Bahlow (z.a.) noteert het volgende: Bunk(e) een veel voorkomende naam in Hamburg en deze wordt daar in de 13e eeuw al vermeld, nl. een Gyso Bunke en een Frederik Bunken. Blijkbaar is de naam een samentrekking (verg. Sunke uit Suneke) van de Oudsaksische/Friese naam Buniko, Buniken. Deze naam is al rond het jaar 900 gedocumenteerd in het gebied van Werden aan de Ruhr.
    Andere mogelijkheden zijn dat het een eigenschapsnaam is die stamt van het mnl. bonke 'kaakbeen', een kenmerk voor een familielid. Waarschijnlijker is dat het beroepsnaam is, nl. een verkorting van bonkestoter 'iemand die botten fijn stampte voor verdere verwerking'.
De Duden zegt dat Bonk een samengetrokken vorm is van Bohnke, een afleiding van Bohn(e) (nl. boone) evt. met een k-suffix ook in de vorm van Böhnke (nl. boontje, beunke).
1. Herkomstnaam bij de plaatsnaam Bonk, voorheen West-Pruisen, nu Polen.
2. Bijnaam naar de plantaanduiding die al in de middeleeuwen als gering en betekenisloos gold. Destijds ging het om de tuinboon of roomse boon, want de gewone boon of groene boon is pas in de middeleeuwen vanuit Amerika ingevoerd. De bijnaam Bohne kan betrekking hebben op de 'bonenkweker', maar kan ook als spotnaam vergeven zijn.
3. Het kan ook een verkorte vorm van Alban of Urban zijn.
4. Een woonplaats-, adresnaam bij het mndu. Böne, bone, bönne 'toneel, bordes, planken verhoging; zolder; etage'.
5. Duden: Via het Pools een afgeleide vorm.

Bonnink: Adresnaam van een voorvader die stamde van het erve Bonnink. De erfnaam betekent '(nakomelingen) van Bono'. Zie suffix -ing, -ink. Van de 32 geturfde namen kwamen er 18 in en rond Winterswijk voor. Even ten noorden van Winterswijk ligt de streek Het Bönnink.

Bonté: Patroniem bij de oude Germaanse voornaam Bont, Bonte, Bontko. Zie v/d Schaar.

Boom: Meerdere mogelijkheden. Herkomstnaam van een voorvader uit Den Boom, een grensplaatsje in Vlaanderen óf uit Groot dan wel Klein Boom in Vlaanderen bij St. Kruis (Zeeland). Het kan evengoed een adresnaam zijn van een voorvader die woonde bij een 'boom' met een bepaalde functie, bijv. 'kruisboom', óf woonde bij de 'tolboom'.
In het Skandinavisch heeft zelfs bom 'boom' de betekenis van 'tol(boom)' overgenomen en bij het passeren moet men bompenger 'tolgeld' betalen. Familienamen als Tolboom en Tolleboom zijn daarin overduidelijk.
Het is verstandig de herkomst- of adresnaam zelf na te zoeken. In 1996 waren er in Nederland ca. 3000 telefoonaansluitingen onder de namen Boom, aan den Boom, de Boom, ten Boom, van Boom, van de Boom en misschien heb ik er nog over het hoofd gezien.

Boon: 1. (Friese?) voornaam Boon, Bone die geslachtsnaam is geworden, een patroniem dus. In N-H veel voorkomende familienaam.
2. Bijnaam van een bonenteler of bonenverkoper.

Boonstra: Dit is een bijzondere herkomstnaam, want de genealogische wortel van deze Boonstra liggen in het Friese Aldeboarn 'Oldeboorn' aan het watertje de Boorn. Zonder de verlies-r had zijn familienaam Boornstra moeten zijn. Zie verder -stra.

Booy: Beroepsnaam die tot familienaam is geworden met de betekenis 'bode'.

Boreel, Borel: Beroepsnaam afgeleid van het fra. bourrelier 'zadelmaker, leerbewerker'; van het oudfrank. bourrel 'het gevulde trekzeel' vgl. fra. bourre 'vulling (van haar)'.

Borger: Herkomstnaam van een voorvader uit de plaats Borger (Dr).

Borggreve: Burggraaf was in de Middeleeuwen een adelijke titel tussen graaf en baron. Met de opkomst van de steden werd zijn functie als koninklijk ambtenaar overgenomen door de baljuw (zie GWP). Uiteindelijk werd het de aanduiding voor een 'opzichter', hier dan bij een 'borg' (z.a.). Borggreve is de Gron./Twentse variant. Vgl. Brinkgreve 'opzichter bij een brink'.
Bahlow (1976) schrijft: Burggraf ndu.-westfa. Borggreve, Borggrefe, bekleder van het rechtsambt in een burchtdistrict, de hoogste stadsrechter. Bahlow geeft als voorbeeld: "Er was lantgrâve übers lant, burcgrâve in der stat genant". Dit heeft Bahlow uit Rud. v. Ems, Guter Gerhard V 1452.

Bosboom: Adresnaam met de betekenis 'bij de boom van Bosse'. Zie voor het eerste lid Bosse, de familienaam Bosman. Het tweede lid -boom geeft meestal aan dat de persoon bij een opvallende boom woonde. In het nedersaksische taalgebied kan het ook zijn dat deze Bosse bij een '(slag)boom' woonde (vgl. Renneboom).

Bosch, van den: Het meest waarschijnlijk te herleiden op een herkomstnaam, bijv. uit 's Hertogenbosch. Probleem: Er zijn veel plaatsen en buurten met Bos(ch), bijv. (alleen in Nederland) bij:
Oosterhout, Budel, Bladel, Maashees, Barneveld, Vuren, Lichtenvoorde, Horsen, Usquert, Noordbroek, Loosdrecht, VinkeveenKamperveen, Vollenhove, Zwartsluis, Diepenheim, Nieuwkoop, Papendrecht, Baaksem, Maasbree, Swalmen, Oud-Schonebeek.

Boschloo: Een lo(o) is al een gebruiksbos, dus de combinatie zal niet twee keer op hetzelfde duiden. Bos(ch) duidt niet op het bos, maar op type bos, nl. het buksloo ofwel 'het buxusbos'. Zie voor uitvoerige beschrijving Hekket - Oost-Nederlandse Familienamen.

Bosma: Fries patroniem dat staat naast het saks. Bossing en als zodanig geduid moet worden met 'de nakomeling van Bos, Boso'. Zie suffix -ma en -ing, ink.

Bosman: Patroniem van de roepnaam Bos, Bosso, Busse, Buijs, waarvan de afleiding niet geheel zeker is. Enerzijds wordt gedacht aan boos met als oorspronkelijke betekenis 'gering' en anderzijds aan het noors baus 'trots' en het grieks phoos 'licht, luisterrijk'. Verder denkt men nog aan een vleivorm van bijv. Burghard. Zie -man.

Bossuet: Bijnaam die tot familienaam is geworden voor een persoon met 'een bochel'; van het fra. bossu 'gebocheld persoon', de gebochelde'.

Bouma: Fries patroniem bij de roepnaam Bouwe; de uitgang -ma is Fries voor man. Bouwe een sterk verkorte en in de kindermond vervormde germaanse naam van bijv. Bavo.

Bouman: Mnl. beroepsnaam voor 'boer, landbouwer, landman'. Huis Bouman in gem. Borculo.

Boumeester: Beroepsnaam in de mnl. schrijfwijze. Boumeester mnl. bouwmeester, opzichter over de openbare gebouwen. Te Groningen, vertegenwoordiger van een gilde bij het stadsbestuur. De Boumeester is wat sterker geconcentreerd in Holland, Bouwmeester verspreid door Ned., Bouwmeister in de Achterhoek, Liemers, Nijmegen en de Bouwmeesters vnl. in Twente.

Bouvere: Zie Boveree.

Bouvier: Franse beroepsnaam van de 'ploeger met ossen; ossendrijver', i.e. conducteur de charrue et de boeufs. Het hondenras bouvier is gefokt voor het drijven van vee (v.h. latijn bovarius = boarius 'runder-', bijv. forum boarium 'ossenmarkt' in Rome).

Bouvrie, de Bouvrie: Zie Boveree.

Bouwman: Zie Bouman.

Bouwmeester: Zie Boumeester.

Bouwmeesters: Voornamelijk Twentse beroepsnaam met sterke genitief in de betekenis 'van de bouwmeester'. Zie Boumeester.

Bouwmeister: Zie Boumeester.

Bovenlander: Herkomstnaam. Zie Hannekemaaier.

Boveree: Aanvankelijk leek me dit een verbastering van Boven-rede 'bovenste grenslijn'(1250, mnl. ree, rede 'grenslijn', vgl. rei 'gracht'), maar gezien het geringe voorkomen in Nederland, nl. 12x in het tel.boek van 1996, waarvan 8x in Deventer, Terwolde en Twello, gingen mijn gedachten uit naar een 'verschrijving' van de Hugenotennaam (z.a.) Bouverie en dat is oudfrans voor een 'ossenstal'. Terugblikkend zeg ik dan dat een emigrerende voorvader al deze naam had, dus woonde bij of in een 'ossenstal', misschien er eigenaar van was. Een adresnaam dus (z.a.). Ook het mnl. kent boverie, bouverie 'koestal; melkerij, boerderij', kortom het hoeft niet per se een adresnaam te zijn die op de Hugenoten (z.a.) is terug te voeren.
Aanvullend: In het mnl. is een bovier 'koewachter, veehoeder'.

In 2003 heeft Frans Debrabandere een nieuw Verklarend Woordenboek van Familienamen in België en Noord-Frankrijk uit laten komen; ISBN 90 204 0207 2. Hij heeft daarin de volgende varianten vermeld (citaat):
Debouverie, Debouvry, Debouvrie, Debouvries, Debouvry, Deboueverie, Delbouvry, Desbouvrie, Desbouvries, Desbouvry, Bouverie, Bouvery, Bouvry, Bouvrij, Bovri, Bovrie, Bouvrie, Boverie, Bovry, Beuvry:
1. adresnaam/ plaatsnaam Bouverie: runderstal, rundveebedrijf. Heel erg verspreid.
1369 Guillaume delle Boverie.
1396 Jehan del Bouverie.
1396 Mergriete van der Boeverien.
1397 van Hannekine vander Bouverie.
1398 Watron de le Bouverie
2. Voor de vormen op -y ook Beuvry.
1244 Maroie Beveri.
1272 Jehans de Beverie.
1237 Balduinus de Bovrie.
1263 Balduino de Bovrich.
Een tochtje door het Nederlandse telefoonboek levert als adresnaam bij de 'ossenstal':
"Beuverij; Beuvery; Boevree; (des) Bouvrie; Boveri; Bovry; Buvrie; de Buvry de Mauregnault."
en als beroepsnaam bij de 'ossendrijver, veehoeder':
"(de) Boever; de Boevere; Boeverssen; (de) Bouvere; Bouvij; de Bouvre; Bouvy; Böver; Bover; Bovers; Bovij; Bovy; Bowie; Bowier; Debevere".
Vergelijk ook: Kuijer, etc – koeherder.

Bozkurt: Turkse familienaam met de betekenis 'grijze wolf'. Van tu. boz 'grijs, grauw' en kurt 'wolf'.


Inleiding + letteroverzicht