Suikerziekte
diabetes mellitus

De onderste, meer wetenschappelijke, term komt van het Middeleeuws Latijn diabetes. Deze is zelf geleend van het Griekse diabètès 'sifon' en is samengesteld uit het Gr. dia 'doorheen' en het Gr. bainoo 'gaan'. Het Latijnse mellitus betekent 'honingzoet'.
Vrij vertaald betekent diabetes mellitus 'honingzoete doorstroming'. Een toepasselijke naam die duidt op het vele urineren (polyurie) en op de suiker in de urine.

Het is een stofwisselingsziekte die wordt gekenmerkt door een tekort aan het hormoon insuline, dat in de eilandjes van Langerhans (Lat. insula 'eiland') in de alvleesklier (pancreas) wordt geproduceerd. Het gevolg van dit tekort is een verhoogd glucosegehalte in het bloed (dus een verhoogde bloedsuikerspiegel) en uitscheiding van glucose in de urine (glucosurie) als de bloedsuikerspiegel een drempelwaarde overschrijdt.

Hoewel er geen duidelijk overervingspatroon bekend is, komt suikerziekte vaak familiair voor. Als bij één persoon van een eeneiige tweeling suikerziekte wordt vastgesteld boven het 45ste jaar, is de kans op het voorkomen van diabetes bij de ander nagenoeg 100% (concordantie).
Als de diabetes op jonge leeftijd wordt gediagnosticeerd is de concordantie aanmerkelijk kleiner. De kans op het krijgen van suikerziekte op jonge leeftijd lijkt samen te hangen met een erfelijke voorbeschiktheid (genetische predispositie), die gelokaliseerd kan worden op het 6de chromosoom.

Typen oorzaken
Suikerziekte laat zich grofweg indelen in twee typen: jeugdsuikerziekte (een juveniel type of type 1) en de ouderdomsdiabetes (type 2).

Juveniele diabetes manifesteert zich abrupt, meestal op kinder- of jong-volwassen leeftijd. Men denkt dat hierbij sprake is van een auto-immuunziekte (antistoffen tegen het insulineproducerende weefsel), waarschijnlijk in relatie tot een doorgemaakte virusinfectie.

De patiënt produceert grote hoeveelheden glucosebevattende urine (polyurie), klaagt over jeuk, dorst en vermagering en neigt tot keto-acidose. Doordat glucose wordt uitgescheiden krijgen de cellen gebrek aan glucose en deze schakelen over op vetverbranding. De vetzuren worden in de mitochondriën onvolledig gedissimileerd waardoor ketonen en bepaalde zuren vrijkomen. Als veel van deze stoffen in het bloed vrijkomen spreken we van ketoacidose. In de uitgeademde lucht is aceton (een keton) te ruiken.

Ouderdomsdiabetes is de meest voorkomende vorm van diabetes; de ziekte komt voor bij personen ouder dan 40 jaar. De ziekte manifesteert zich zeer geleidelijk, of wordt bij routine-onderzoek of keuring ontdekt zonder dat de patiënt er klachten over had. Er bestaat dan ook meestal een matig glucoseverlies in de urine, er is weinig neiging tot keto-acidose en deze patiënten maken zelf vaak nog aanzienlijke hoeveelheden insuline.
De oorzaak van deze vorm van suikerziekte berust in hoofdzaak op een resistentie tegen het effect van insuline. Eén van de belangrijkste oorzaken voor deze resistentie is overgewicht.
Suikerziekte wordt slechts in enkele gevallen veroorzaakt door beschadiging van de eilandjes van Langerhans als gevolg van chirurgisch ingrijpen bij gezwelgroei of ontsteking van de alvleesklier.
Suikerziekte kan secundair ontstaan als gevolg van een aantal aandoeningen van hypofyse, bijnier en schildklier waarbij hun respectieve hormonen in overmaat worden geproduceerd en de glucosehuishouding wordt verstoord.
Bij mensen die aanleg hebben voor diabetes (latente diabetes), kan gebruik van bepaalde geneesmiddelen de diabetes manifest doen worden; voorbeelden zijn: corticosteroiden, orale anticonceptiva ('de pil') en bepaalde diuretica, zoals chloortalidon en thiazide-derivaten; na het staken van de toediening verdwijnen de symptomen in de meeste gevallen weer.
Ook door een zwangerschap kan diabetes blijken; hoewel de verschijnselen na de zwangerschap dan weer verdwijnen, treedt later vaak toch klinisch manifeste diabetes op.

Diagnose. Suikerziekte wordt gediagnosticeerd door het aantonen van een onvoldoende glucosetolerantie. Toediening van 50 tot 100 gram glucose aan iemand die nuchter is, geeft een kortdurende, beperkte stijging van het glucosegehalte in het bloed; hierop scheidt de alvleesklier insuline af en daalt het bloedsuikergehalte weer tot minstens de nuchtere waarde. Bij suikerziekte kan de nuchtere bloedglucosewaarde te hoog zijn of langdurig verhoogd blijven na glucosetoediening.
Komt de glucoseconcentratie in het bloedplasma boven een bepaalde waarde (de nierdrempel), dan wordt glucose in de urine uitgescheiden.
Suikerziekte verloopt in fasen waarvan de eerste pre-diabetes wordt genoemd. In de pre-diabetische fase is de glucosetolerantie normaal en is de enige afwijking een wat trage afscheiding van insuline. Daarna ontstaat de fase van de chemische diabetes, aangetoond door een onvoldoende glucosetolerantie na belasting met glucose, maar zonder klachten of verschijnselen verlopend, gevolgd door klinische diabetes, een ziektebeeld met klachten dat behandeling vereist.

Behandeling.
Voor de juveniele diabetes en de ernstiger vormen van ouderdomsdiabetes zijn dagelijks één of meer onderhuidse injecties) met insuline noodzakelijk. Onder die omstandigheden is de hoeksteen van de behandeling regelmaat: regelmaat in het tijdstip van insulinetoediening, in het tijdstip en de samenstelling van de maaltijden, in de dagelijkse lichamelijke inspanning. Een te lage hoeveelheid insuline laat de ziekte onbehandeld; te veel geeft een te sterke verlaging van het bloedsuikergehalte (hypoglykemie). Dit laatste uit zich in plotselinge duizeligheid, beven en transpireren, wat kan overgaan in verwardheid en bewusteloosheid (hypoglykemisch coma); toediening van glucose of inspuiten van glucagon heft de verschijnselen op.

Ouderdomsdiabetes bij patiënten die geen insuline-injecties nodig hebben, wordt behandeld met een dieet, gericht op het handhaven van het ideale gewicht. Het bevat een beperkte hoeveelheid koolhydraten, vooral brood en aardappelen, met vermijding van gebak, snoep e.d. en wordt aangevuld met eiwitten en in mindere mate vetten.
Veel oudere mensen met suikerziekte zijn te dik en dienen aanzienlijk te vermageren, waarmee de ziekte vaak praktisch al behandeld is. Blijft ondanks dieet het bloedglucosegehalte te hoog, dan kunnen bloedsuikerverlagende geneesmiddelen (orale antidiabetica) worden gebruikt. Dit zijn sulfonylureumverbindingen (vroeger ook tolbutamidepreparaten genoemd) zoals tolbutamide, chloorpropamide en glibenclamide, die de eigen insulineproductie stimuleren; toediening is uitsluitend zinvol bij personen met ouderdomsdiabetes.

Complicaties kunnen ontstaan bij ernstige, langdurige, of onvoldoende behandelde diabetes mellitus. De afwijkingen ontstaan op basis van vaatwandafwijkingen, enerzijds door vervroegd en versterkt optredende atherosclerose van grotere vaten, anderzijds door verdikking van de basaalmembraan van zeer kleine vaten. Hierdoor ontstaan eerder en vaker hartinfarcten bij diabeteslijders, terwijl specifieke afwijkingen in kleine vaten kunnen optreden in het netvlies en de nieren, die resp. tot blindheid en nierinsufficiëntie kunnen leiden. Ook necrotische huidafwijkingen, schimmelinfecties, slechte wondgenezing (open been) en gangreen kunnen bij doorbloedingsstoornissen ontstaan.
Het autonoom zenuwstelsel kan worden aangetast, wat o.m. tot orthostatische hypotensie (lage bloeddruk), diarree en stoornissen in de urinelozing kan leiden. Dit laatste verschijnsel kan zich manifesteren als nycturie ('s nachts vaker moeten plassen). Veel vaker is nycturie echter een teken dat de suikerzieke niet goed is 'ingesteld', zodat veel glucose (met water) door de nieren wordt uitgescheiden, ook 's nachts.

Bij oudere patiënten kan door geleidelijke uitdroging, vaak ten gevolge van een erbij komende (acute) ziekte, een hyperosmolair coma (comateuze toestand als gevolg van een sterke bloedsuikerverhoging, waarbij niet of nauwelijks sprake is van een acidose) optreden.

De prognose van suikerziekte is afhankelijk van duur, ernst en behandeling. Vrijwel alle patiënten kunnen een normaal leven leiden en het is in hoofdzaak het optreden van vaatcomplicaties op oudere leeftijd die levensbedreigend werken.

Patiëntenverenigingen.
De diabetici in Nederland hebben zich in 1945 verenigd in de Nederlandse Vereniging van Suikerzieken (NVS), die sinds 1972 de naam Diabetes Vereniging Nederland (DVN) voert; het centraal bureau is gevestigd te Amersfoort.

In België werd in 1945 de ABD (Association Belge de Diabétiques) opgericht. In 1972 werd deze vereniging gesplitst in een Franstalige vereniging (die de oude benaming behield) en een Nederlandstalige, de BVS (Belgische Vereniging voor Suikerzieken).

M.v.g. G. Nevenzel.
Overzicht