De onvoldoendescanner

Wààfooe???

Nou: Om te onderzoeken wat er is misgegaan bij een onvoldoende.


Je krijgt de uitslag van een gemaakt proefwerk te horen. Een 4,1! Je dag is verknoeid. En je had nog wel gedacht dat je hem redelijk gemaakt had. Van pure ergernis vergeet je op te letten bij de nabespreking van het proefwerk. Terwijl de leraar staat te praten, zoek je naar de mogelijkheid om 0,1 punt erbij te krijgen, want de norm die de leraar gebruikt, is niet waterdicht. Er valt misschien nog wel een druppel te verdienen.

Dit is een begrijpelijke reactie. Je bent teleurgesteld en je probeert de schade te beperken. Verstandig is anders.

Bij het nabespreken kan je beginnen met een betere aanpak van de volgende toets. Als je maar weet wat je anders moet doen. En: even belangrijk is het om te weten wat je wel goed gedaan hebt. Dat kan je opnieuw zo doen.


Wat Is er goed gegaan bij de vorige toets?

Wat goed gegaan is moet je vooral zo houden!

  1. Jouw manier om de vragen en opdrachten te lezen is goed: je hebt meteen de kern te pakken!
  2. Je hebt je werk aan het eind gecontroleerd en nog wat fouten slordig- heden verbeterd.
  3. Je houdt je hoofd koel tijdens een toets: je concentreert je op je eigen werk en je weet in je geheugen de weg te vinden naar de kennis die je hebt opgeslagen.
  4. Jij leert op 'inzicht': je legt verband met andere stof, je bent kritisch, je stelt veel vragen aan de leerstof.
  5. Jij bedenkt thuis al proefwerkvragen: een aantal ervan blijkt ook in het echt gesteld te worden: kassa!
  6. Je let je op de tijd en op netheid tijdens de toets: je hebt je werk op tijd af en de leraar heeft geen moeite met het nakijken van je werk.
  7. Je manier van uit het hoofd leren is goed, want bijna alles wat je geleerd hebt, weet je nog; bovendien heeft het van buiten leren je niet al teveel tijd gekost.
  8. Jouw planning van de proefwerkvoorbereiding was in orde: je bent op tijd klaar met het voorbereiden, je hoeft niet te jakkeren en niet tot het laatst in de zenuwen te zitten.
  9. Jouw concentratie tijdens de les was goed: daardoor hoefde je thuis minder te leren.
  10. Aan de hulp die je gevraagd hebt, heb je veel gehad: nu snap je het veel beter dan eerst


Wat is er mis gegaan bij de vorige toets?
Wat doe je de volgende keer anders?

  1. Mis: je hebt de vragen/opdrachten niet goed gelezen.
    Anders: je leest de vragen/opdrachten nauwkeurig:
    • is het een enkelvoudige of meervoudige vraag?
    • wat is het onderwerp van de vraag?
    • kan ik de vraag in eigen woorden stellen?
    • wat zou de toetsmaker voor een antwoord willen lezen?

  2. Mis: je hebt je werk aan het eind niet meer gecontroleerd.
    Anders: je neemt na elke toets een paar minuten aan het eind om alles nog even door te nemen:
    • neem afstand van je eigen werk: kijk even naar buiten, luister naar verre geluiden en keer dan weer terug met je aandacht naar je werk
    • probeer nu met de ogen van je docent naar je werk te kijken: zou het haar opvallen dat er iets ontbreekt?
    • controleer of je bij alle vragen voldaan hebt aan de norm (A- en B-vraag, maximaal veertig woorden, drie gegevens).

  3. Mis: je bent onrustig geweest tijdens de toets, je hebt over allerlei dingen gepiekerd die niets te maken hebben met de leerstof.
    Anders: je zit rustig op je stoel en werkt geconcentreerd:
    • voel je rug tegen de leuning van je stoel, zet je voeten plat op de grond
    • let aan het begin van de toets op je ademhaling: rustig en diep
    • herinner je momenten waarop je geconcentreerd bezig was met een toets en voel je weer als toen.

  4. Mis: je hebt wel veel kennis maar geen inzicht.
    Anders: je gaat met inzicht leren:
    • je kijkt terug naar eerder behandelde stof en legt het verband met nieuwe stof
    • je vraagt je steeds af: waar gaat het met name om?
    • je vat de stof samen in een helder schema of een puntsgewijs opge- bouwde tekst

  5. Mis: je hebt je alleen op feitenvragen ingesteld, op de toets kwamen andere vragen.
    Anders: je stelt jezelf alle soorten vragen die op een toets kunnen komen (zie De vragenvoorspeller):
    • je bedenkt letterlijke vragen (termen/begrippen/woorden zoals ze in de tekst voorkomen)
    • je bedenkt telegramvragen (wat zijn de hoofdzaken, per paragraaf)
    • je bedenkt koppelvragen (dwars door de leerstof heen, vragen over overeenkomsten en verschillen, oorzaken en gevolgen, problemen en oplossingen).

  6. Mis: je hebt van je antwoordenblad een rommeltje gemaakt.
    Anders: je werkt overzichtelijk en zorgt voor een gemakkelijk na te kijken blad met antwoorden:
    • je zet de gevraagde gegevens boven de toets (naam, datum, vak, klas);
    • je zet een titel boven het werk; je laat enkele regels ongebruikt bij nieuwe onderdelen;
    • je schrijft met blauwe of zwarte inkt en verzorgt je handschrift;
    • je brengt verbeteringen/toevoegingen op een geaccepteerde manier aan (eenmaal doorstrepen of tussen vierkante haken).

  7. Mis: je bent een hoop parate kennis vergeten.
    Anders: je gaat beter uit het hoofd leren:
    • je leert in korte etappes en met veel herhalingen;
    • je legt het verband met andere kennis;
    • je gebruikt 'leerlijm' (associëren om de kennis vast te plakken).

  8. Mis: je hebt je niet geconcentreerd in de les.
    Anders: je concentreert je tijdens de toets:
    • je weet dat concentreren het beste lukt met een ontspannen lijf: diepe, rustige ademhaling, uitgerust gevoel, geen signalen van honger of pijn;
    • je denkt terug aan de lessen over dit onderwerp: hoor de stem van de leraar, zie de aantekeningen op het bord en in je schrift.

  9. Mis: je bent te kort van te voren begonnen en hebt je proefwerk daardoor onvoldoende voorbereid.
    Anders: je plant je proefwerkvoorbereiding:
    • als het proefwerk wordt opgegeven (of als je weet dat het gaat ko- men), maak je je een voorstelling van wat er allemaal nodig is om tot een goed resultaat te komen;
    • je maakt tijd vrij om de voorbereiding in enkele etappes te doen;
    • je maakt van het leerwerk maakwerk door jezelf opdrachten te geven (maak een schema, maak een samenvatting, stel overhoorvragen op).

  10. Mis: je hebt geen hulp gevraagd toen je vastliep.
    Anders: je haalt bijtijds hulp om deze stof onder de knie te krijgen:
    • je vraagt allereerst op de plek waar het hoort om hulp: in de klas (aan de docent, aan een medeleerling) ;
    • als je daar te weinig reactie krijgt, kan je na de les aan je docent om hulp vragen;
    • als je ook dan weinig reactie krijgt, kan je thuis (ouders, familie, buren, vrienden) om hulp vragen.


Met vriendelijke groet - G. Nevenzel.

Overzicht