4H - BIOLOGIE VOOR JOU
4H-1.8 Osmose bij planten.
Als je bedenkt dat plantencellen hun water uit de bodem halen kun je ook bedenken dat het water celwanden moet passeren en dat die celwanden nat van het bodemwater moeten zijn; bodemwater met daarin opgeloste stoffen.
Celwanden zijn goed te vergelijken met een papieren zakdoekje, een tissue, een vlechtwerk van cellulose (= celstof). Binnen dat zakdoekje zit dan de celmembraan, vervolgens een dun laagje cytoplasma en dan weer de vacuolemembraan die de vacuole omgeeft. Je mag het celmembraan samen met het cytoplasma en vacuolemembraan zien als één enkele semipermeabele membraan. De vacuole is gevuld met water met daarin opgeloste stoffen(*).
* In het vacuolewater of -vocht is de concentratie aan opgeloste deeltjes beduidend groter dan de concentratie deeltjes in het celwand- of bodemwater.
Neem voor jezelf als richtlijn dat bij vers plantenmateriaal de concentratie aan opgeloste deeltjes in de vacuole 10x groter is dan in de celwand. Bijvoorbeeld in de celwand is de concentratie 1 % en in de vacuole 10 %. Neem gewoon makkelijke getallen.
Onder deeltjes versta je te grote moleculen en ionen (geladen deeltjes) die niet spontaan door middel van diffusie door de semipermeabele membraan kunnen. Water-, zuurstof- en koolstofdioxide-moleculen zijn voldoende klein en niet geladen zodat ze wel door de semipermeabele membraan kunnen diffunderen.
* Als we bovengenoemde getallen aannemen dan zit er in de celwand 99 % water en 1 % opgeloste deeltje, in de vacuole zit dan 90 % water en 10 % opgeloste deeltjes. Ik herhaal het nog een keer: In de celwand zit 99 % water en in de vacuole zit maar 90 % water.
Omdat water wel door diffusie door de semipermeabele laag (= celmembraan, cytoplasma en vacuolemembraan) kan is er dus een grotere aandrang van water vanuit de celwand naar vacuole dan omgekeerd. Het Griekse woord voor 'aandrang', het aan- of indringen van het water, is osmose.
* We vergelijken de cel met een autoband. Stel dat we de ruimte in de autoband (vgl. vacuole) zouden oppompen met water, dan wordt de binnenband (vgl semipermeabele membraan) tegen de buitenband (vgl. celwand) geduwd. Op een gegeven moment duwt de buitenband (celwand) met een even grote kracht terug als de kracht waarmee het (vacuole)water de binnenband (semipermeabele membraan) tegen de buitenband (celwand) duwt.
Zie afbeelding 70 in je boek. In de lichtgroen gekleurde celwand zit 99 % water. In de witte vacuole zit maar 90 % water. Er wil meer water naar binnen dan eruit, er is sprake van een osmotische druk richting vacuole. De vacuole zwelt enigszins en duwt het cytoplasma tegen de celwand. De celwand duwt op een gegeven moment even sterk terug. Er heerst dan een bepaalde (evenwichts)druk die we turgor noemen.(Grieks: turgor 'zwellingsdruk'; turgere 'zwellen')
Plantencellen in vers materiaal zorgen er steeds voor dat in de vacuole meer opgeloste deeltjes voorkomen dan in de celwand, dus, met andere woorden, plantencellen zorgen ervoor dat in de celwand altijd een hogere waterconcentratie heerst dan in de vacuole. Daardoor is er altijd een osmotische druk naar binnen toe die evenwicht maakt met de celwand-tegendruk. De inwendige druk noemen we turgor en cellen met turgor noemen we turgescent.
Als je verse sla bereidt met een dressing erop dan dringt de dressing in de celwanden. Het gevolg zal zijn dat water in de celwanden wordt verdrongen door de dressing. Stel dat de waterconcentratie in de celwanden 85 % wordt, terwijl deze in de vacuolen nog 90 % is. De osmotische druk is dan naar buiten gericht, de vacuolen lopen deels leeg en je ziet de sla slinken.
* We trekken de vergelijking met de met water gevulde autoband (cel) nog even door. Als de band (cel) meer en meer leegloopt zal de druk in de band (turgor) minder en minder worden. Op een gegeven moment duwt de lucht (water) de binnenband (semipermeabele wand = celmembraan + cytoplasma + vacuolemembraan) niet meer tegen de buitenband, de druk (turgor) is dan nul geworden. Loopt er nog meer water uit dan laat de binnenband los van de buitenband (het (cyto)plasma laat los (lyse) van de celwand = plasmolyse). De druk (turgor) blijft uiteraard nul.
Opvallend is dat de stugge buitenband (celwand) wel op zichzelf blijft staan. De band (cel) is wat minder dik geworden, maar je ziet aan de buitenkant niet dat de binnenband (membranen + plasma) los erin ligt. Dat zie je wel als je in de band kijkt (in de cel kijkt met een microscoop).
De situatie waarbij de turgor net nul gaat worden, dus de celmembraan net wel net niet loslaat van de celwand noemen we grensplasmolyse.
* Als we weer aan onze slabladen denken, waarbij water uit de vacuolen naar de celwanden, met daarin de dressing, loopt, dan kunnen we ons voorstellen hoe de concentratie in de vauoles toe gaat nemen. De achtergebleven deeltjes komen immers steeds dichter op elkaar te zitten. De deeltjes komen 'samen' (con-) dichter in het 'centrum' te zitten, de 'concentratie' wordt groter. Als die concentratie 15 % is geworden ofwel als de waterconcentratie in de vacuole 85 % is geworden, dus net zo groot als in de celwand, dan is de aandrangsdruk, de osmotische druk weg. Het leeglopen stopt. Het hangt er maar vanaf of de celmembraan nog wel een beetje of in het geheel niet meer tegen de celwand duwt, dus of er nog wel iets of geen turgor meer is.
* Het verschil tussen osmotische waarde en osmotische druk.
Als we het celwandwater of bodemwater (1 % deeltjes of 99 % water) uit ons voorbeeld in de osmometerbak hadden gedaan en het vacuolevocht (10 % deeltjes of 90 % water) in de osmometerbuis dan hadden we de vloeisof in de osmometerbuis een aantal meters zien stijgen boven het niveau van de bak.
Stel dat die 9 % concentratieverschil goed is voor 18 m stijging, dus 2 m stijging per procent verschil, dan is de osmotische druk 180 kPa.
(Bij een autoband betekent 180 kPa nagenoeg hetzelfde als 1,8 atmosfeer of 1,8 bar.)
Onthoudt:
1 m hoogte komt overeen met 10 kPa. Voor de leerlingen met veel natuurkundige interesse zal ik dit apart uitleggen. De eenheid van druk is de Pa (pascal = N/m2). 1 kPa (kiloPascal) = 1000 Pa.
Stel dat in de celwand (en dus in de osmometerbak) een oplossing had gezeten met 2 % deeltjes en in de vacuole (dus in de osmometer) een 11 % oplossing. Het verschil is dan weer 9 % aan deeltjesconcentratie of aan waterconcentratie en de stijging zal weer 18 m zijn ofwel de aandrangsdruk, de osmotische druk is andermaal 180 kPa.
Ik denk dat jullie, samen met mij, nu wel het idee zullen 'bekomen' om tabelletjes aan te leggen voor allerlei oplossingen met verschillende concentratie. OK. We doen in de buitenbak van de osmometer steeds zuiver water (0 % deeltjes = 100 % water) en in de osmometerbuis een oplossing met steeds sterkere concentratie, 1 %, 2 % etc. We vinden dan stijgingen van 2 m, 4 m etc, respectievelijk osmotische drukken van 20 kPa, 40 kPa etc. Echter we noemen nu deze osmotische drukken, die zijn gemeten ten opzichte van zuiver water, osmotische waarden.
Het gemak is nu dat je geen osmometer meer nodig hebt, maar alleen de tabel. Zit in de buitenbak 3,45 % (osmotische waarde 69 kPa) en in de buis 18 % (osmotische waarde 360 kPa), dan weten we dat de osmotische druk zal zijn 360 kPa - 69 kPa = 291 kPa.
N.B.: Tot nu toe heb ik gewerkt met gemakkelijke getallen, namelijk dat 1% overeenkomt met 20 kPa, maar de echte getallen staan in ons BINAS-boekje en dat is tabel 77 op blz. 146 en 147.
Nog een 'vreemd' voorbeeldje: De osmometerbak vullen we met 0,5 % onvervuild zeewater en de osmometerbuis met menselijk bloedplasma. Hoe hoog is dan de osmotische druk ofwel hoe hoog stijgt de vloeistof in de meter?
Oplossing: Tabel 77 in ons BINAS-boekje vertelt ons dat een 0,5 % zeewateroplossing een osmotische waarde heeft van 0,35 . 106 Pa = 350 kPa en bloedplasma heeft een gemiddelde osmotische waarde van 740 kPa. Dit verschil levert een osmotische druk van 740 - 350 = 390 kPa. De vloeistofkolom in de osmometerstijgbuis zal dan een hoogte bereiken van 39 m. Kerktorenhoog? Veel hè!
(Voor de geïnteresseerden zal ik uitleggen dat we dat niet meer met 'flathoge of kerkhoge buisjes' meten.)
* Nu zullen we de turgor nader bekijken!
Hiernaast heb ik een diagram getekend dat in grote lijnen hetzelfde is als het diagram in ons leerboek. Erbij zijn nu getallen gezet die overeenkomen met onze vuistregel die hierboven al is genoemd, nl. als een verse cel in haar celwandwater een deeltjesconcentratie heeft van 1 % dan tracht deze cel er in de vacuole 10 % van te maken.
Horizontaal in het diagram staat de concentratie in het celwandwater Ccw in % en parallel daarmee de osmotische waarde van dat (bodem)water in die celwand OWcw in kPa. Let wel dat het willekeurig gekozen getallen zijn omdat we niet weten wat voor soort deeltjes er precies in de celwand (en vacuole) voorkomen.
Verticaal staat de vacuoleconcentratie Cv in % samen met de osmotische waarde van dat vacuolevocht OWv in kPa.
Onder dit diagram had ik eigenlijk de tekeningen van een cel moeten weergeven. Leg het boek er maar naast en kijk daar in! Je ziet dan dat als je naar links van 'p' gaat (ik heb daarvoor 15 % (300 kPa) genomen), je een meer en meer zwellende cel ziet met een toenemende turgor. Rechts van 'p' zie je een cel met een steeds toenemende plasmolyse, waarbij de celwand de grootte van de cel bepaalt.
De turgor wordt weergegeven met Ts. De 's' in Ts staat voor stationair en daar wordt mee bedoeld dat na een, eventueel opzettelijke, verandering van de osmotische waarden er weer een evenwichtssituatie is ingetreden. De turgor wordt weergegeven door de formule
Ts = OWv - OWcw In feite hebben we de formule hiervoor al gebruikt, nl. voor een cel uit vers weefsel met 1 % conc. in de celwand en 10 % conc. in de vacuole. De turgor Ts = 200 - 20 = 180 kPa. De formule hadden we al toegepast en toen gelukkig door 'gewoon logisch na te denken'.
Leggen we de cel in zuiver water (0 %), dan wordt de osmotische druk naar binnen toe een stukje groter. De vacuole zwelt een fractie op, maar daardoor zakt de concentratie in de vauole a little bit en wordt bijv. 9,7 %.
De turgor is nu 194 - 0 = 194 kPa geworden. Geen wonder iets water is erbij ingeperst, de cel is nog een beetje meer gezwollen, meer turgescent.
Hadden we de cel in een oplossing van 8 % gelegd dan was de osmotische druk van 180 kPa (10 % - 1 %) plots gezakt naar 10 % - 8 % = 2 % ofwel 40 kPa.
De celwand (vgl. de buitenband) veert nog terug met een druk van 180 kPa en die zorgt ervoor dat een beetje water de vacuole uit wordt geperst. Daardoor stijgt de concentratie in de vacuole en wel tot een hoogt van 11,65 %. Een nieuwe stationaire situatie heeft zich dan ingesteld.
De nieuwe, nu lagere turgor, is dan 11,65 % - 8 % ofwel 233 - 160 = 73 kPa.
Met vriendelijke groet aan klas 4H van G. Nevenzel.