Grepen uit het M A R K E B O E K
van
DEN HAM
in Overijssel,
van ± 1600 tot ± 1700
Verzameling van artikelen die zijn verschenen in
"De Koerier" van ±1975
van de hand van juffrouw M. Rompelman (1900-1990)In 2004 overgeschreven door T.Veurink
In 2008 omgezet naar html door G. Nevenzel
Grepen uit het Markeboek van Den Ham. Wie zich bezig wil houden met markeboeken, moet tot beter begrip wel eerst diep in het verleden onderduiken. De vraag rijst dan:
Weet men daar wel iets van?
Kan men te weten komen, hoe onze voorouders geleefd hebben?
Gedeeltelijk delft men deze wijsheid letterlijk uit de grond op. U weet zelf wel, hoe het gaat, als u eens een bijzonder ding opspit. U bekijkt het van alle kanten en u gaat er over denken om daarmee naar het Midden-dorpshuis te gaan. Allicht zal iemand daar wel de weg weten om er meer van gewaar te worden. Het kan zijn, dat het tegenvalt en de mooie scherf, die u bewondert, afkomstig is van het laatste schoteltje, dat in uw huis brak. Maar het kan ook een ding zijn, dat vele eeuwen in het donker gelegen heeft en misschien door het wroeten van een mol weer naar boven kwam. Graag graven de mensen dan nog eens hier en daar en vinden meestal niets.Maar wie de bodem wil onderzoeken, moet in de eerste plaats systematisch te werk gaan. Dat heeft men bijvoorbeeld gedaan rond de Hunenschans op de Veluwe en daar heeft men veel potscherven, afgekloven beenderen en stukken werktuigen gevonden, en ook de grootte van huizen kunnen bepalen uit de fundamenten, die men vond.
We moeten er aan denken, dat het vroeger vaak zó toeging: een plek werd bewoond, er werden huizen of hutten gebouwd, maar een vijand kwam en verdreef de bevolking.Op de resten van hetgeen verwoest was, zette zich een andere groep neer, meestal gewoon er bovenop, en na verloop van tijd had er weer een opschuiving plaats. Zo'n plek, die al hoger werd, was gewild vanwege het feit, dat men er droog zat, als de waterstand steeg. Zo is het gegaan met de Friese en Groninger terpen of wierden.
In later jaren ontdekten bewoners, dat hun terp vruchtbare grond bevatte vanwege het afval van de vorige bewoners. Men groef dan ijlings die grond af om die over de akkers te verspreiden. De oude scherven nam men op de koop toe, daar konden de kinderen wel mee spelen. Maar dat was geen wetenschappelijk bedrijf, veel ging dan ook verloren voor het nageslacht.
Er is overigens ook wel goed gewerkt hier en daar. De terp te Ezinge is heel deskundig afgegraven, daar vond men vijf woningsoorten boven elkaar. In één der onderste lagen werden huizen gevonden van ongeveer 2 bij 3 meter oppervlakte, maar daaronder waren resten van een huis te ontdekken, waarvan de afmetingen 5 bij 13 meter waren. Het is dus niet helemaal zo, dat de eerste bewoners het meest primitief geleefd hebben. Mogelijk is reeds hogere beschaving teniet gedaan door vijandelijke invallen en vestigden zich daarna een sterk verarmde bevolking.
Bij de Hunenschans zijn resten gevonden van huizen, die rond waren, gebouwd om een stevige paal in het midden, zoiets als een grote bijenkorf.
Verder is veel de rechthoekige vorm gevonden. Maar dan wel klein, zoals gezegd, ongeveer 6 vierkante meter. Wij vinden een kamer van die grootte niet veel zaaks, maar onze voorouders hadden huizen van dergelijke grootte. Op de hoeken stonden dan stevige palen, daartussenin waren kleinere stokken en verder vlocht men de vakken dicht met rijshout. U kunt dat vakwerk nog ontdekken in de huizenbouw vlak over onze oostgrens. Hebt u misschien in het laatste zomerseizoen wel een ansichtkaart uit die omgeving gekregen? Heel vaak staan daar "Fachwerk"-huizen op, een gemoderniseerde uitvoering van de woningen uit de oertijd.Als dakbedekking werd vroeger gras of stro gebruikt en verder werd er druk gebruik gemaakt van heiplaggen, waarmee men de gaten tegen de winterkou kon dichtstoppen.
Vee had men niet binnen de huizen. Men kan er naar gissen, of men soms hier en daar een schuur had voor een koppeltje jong vee, om er in het voorjaar weer verder mee te boeren. Of was er vee aanwezig, dat de hele winter in de buitenlucht kon verkeren?Jaarmarkten kwamen er natuurlijk pas in later tijden, maar ze hebben allen iets te maken met de verkoop van vee tegen de winter of aankoop in het voorjaar.
De namen "Wierdens Sunt-Marten", "Hammer Sunterklaos"en "Goorse wintermarkt" wijzen wel op afschaffen van vee in het najaar. Op diverse "Meimarkten" kon men dan weer aankopen.Maar we zijn op weg naar het Markeboek en moeten dus niet bij de huizen alleen blijven staan. Hoe de bewoners leefden en hoe zij samen een gemeenschap vormden, moet ook aan de orde komen. Ergens vinden we de mening verkondigd, dat de bewoning begint bij de buur(t)schap.
Dit is tenminste het oudste verband van mensen, die in dezelfde omgeving woonden. Men kan immers niet alleen in een hutje op de hei verblijf houden. Er zijn gevallen, waarin men hulp nodig heeft.
We nemen als voorbeeld de buurtschap Linde. Een gedeelte is wat hoog gelegen, dat werd bouwgrond. Men spreekt daar nu nog van de "es". Ook de "hoeven" stonden daar.
Uit tegenwoordige toestand kan men opmaken, dat het bewerken van de akkers zo werd gedaan, dat elke hoeve zijn eigen bouwgrond had. De eerste ploegen waren 'moeilijk wendbaar", dus maakte men graag lange strepen, om de ploeg niet te dikwijls om te draaien.
In sommige marken bestond de verplichting om na de bouw eventuele afscheidingen voor een poosje te verwijderen. De hele es werd dan één grote stoppelweide, waar ieders vee toegang had.Vermoedelijk heeft deze toestand tot diverse narigheden geleid en is dit misschien niet overal gebruikelijk geweest. Als iemand voor zichzelf een eigen stukje bewerkte, bv. aan de rand van de heide, dan omheinde hij dat graag en dan noemde men dat een "kamp".
De overige gronden waren woeste gronden en wel twee soorten. De lagere aan de kant van de beek waren "broeken", die veel geleken op steppen. Men kon er het vee laten grazen maar het waren toch niet bepaald malse klaverweiden. Ze werden ook als hooiland gebruikt.
De andere waren de heidevelden. Hier graasden de schapen en wezen de schapendriften al duidelijker het spoor aan, waarlangs de scheper met zijn kudden ging.
Met zware karren kwamen soms boeren plaggen halen, die voor de bemesting van het bouwland gebruikt werden, vermengd met de mest van eigen vee.
Naast de heidevelden lag het bos, zowel het gedeelte dat er nu nog is als in het Lindrot, dat vroeger veel bosrijker geweest is. Merkwaardig is dat men in oude tijden bij de waardebepaling van een bos niet aan timmerhout dacht, waaruit we kunnen opmaken, dat de huizen nog lang miserabel klein geweest zijn. Het bos diende om in te jagen, het kon huiden opbrengen om zich in de koude mee te dekken. En dan konden de varkens er in het najaar gaan "akeren", dat is eikels eten.
Maar het jagen werd gedaan door de kasteelheren, die daarvoor geweren, honden en personeel bezaten. Dat gaf meteen een conflict met de boeren, want die werden er van beschuldigd, dat hun varkens teveel uitspruitend groen van de bomen afrukten.De bewoners van de buurtschap hadden ook onderling hun conflicten. Het vee graasde op de gemeenschappelijke weide en men stelde bv. vast, dat elke boer er twee koeien mocht laten grazen. Maar wie bemerkte het, als iemand er een koe meer injoeg?
Daarvoor werd een "schutter" aangesteld, die het vee, dat te veel was, in een stal zette.Zo langzamerhand gaan we in de richting van het markewezen. Want dit moest zorgen voor afbakening van terreinen, voor het bepalen van ieders bevoegdheid en zo nodig voor het opleggen van straffen. Zoals u hebt kunnen zien, was er wel hier en daar eigen bouwgrond in gebruik, maar de rest van de gronden werd gemeenschappelijk benut.
Dit is eigenlijk de oervorm van de "marke", speciaal in onze streken en in de Achterhoek van Gelderland. Daarvoor had men bepaalde wetten in het markeboek staan, die samen de grondwet van de marke uitmaakten.Allereerst blijven we niet bij één buurtschap staan, want we moeten tenslotte uitkomen bij de marke den Ham. Deze had een grotere oppervlakte dan Linde, maar was ook weer niet zo groot als alle buurtschappen bij elkaar, want Meer behoorde bij de Dammarke van Hellendoom.
We dienen ook te letten op de grote veranderingen in de loop der tijden. De leef- en denkwijze veranderde, naarmate het Christendom zich naar onze omgeving uitbreide. In dit verband moeten we even de Romeinen noemen. Zij brachten de Christelijke godsdienst niet over, toch hadden ze er, zonder het te weten, veel mee te maken. Want de Romeinse keizers hadden de bedoeling, veroveringen te maken en ze deden dat volgens een vast plan. Hun legioenen werden niet zo maar de wildernis ingestuurd, maar er werden "heirbanen" aangelegd. En ze regeerden in de veroverde streken volgens de beginselen van recht en orde, zodat de naam "Romeins recht" voor ons nu nog bekend is. Dat over hun heirbanen ook eenvoudige zendelingen noordwaarts trokken, zullen ze zeker niet bedoeld hebben en dat de maatschappij, ingericht volgens hun beginselen, de eerste stoot gaf tot het bestaan van een Christelijke samenleving, begrepen ze ook niet.
Vooral in Twente lagen de nieuwe ideeën er overigens niet zo dik op. Men had vroeger "Dirk-met-de-Beer" in de Midwintemacht over de wolken horen stuiven, nu kreeg hij de naam "Herodes-met-de-slede", en men bleef evengoed angstig binnen om niet meegenomen te worden. Maar dit daargelaten, er ontstond toch langzamerhand een ordelijke maatschappij.We weten dat er tijd geweest is, waarin de Bisschop van Utrecht in de provincies Utrecht en Overijssel de macht had. Hoewel hij ver weg was, bemoeide hij zich wel degelijk met onze omgeving, vooral inzake de aanleg van de weg Ommen Almelo, waarvan we al in een vorig artikel in dit blad gelezen hebben. Een buurt in de gemeente den Ham heet naar hem "de Bisschop".
Voor zaken van minder belang had men in deze omgeving met enkele kloosters te maken, o.a. mat dat te Sibculo. Uit die tijd dateren de kerkgebouwen, die als middelpunt van een kerkdorp gevestigd werden. We hoorden al van een kapel te Linde, in later tijd werd het kerkgebouw te den Ham gesticht. Maar we moeten nog op iets anders letten, nl. op de Kerkhervorming. De leer van de Reformatie drong vanuit het Zuiden verder Noordwaarts. Maar dit ging niet zonder strijd. In de dagen van de 80-jarige oorlog werd ook voor Oost-Nederland het pleit beslist, en wel ten gunste van de Hervorming.
Vooral in de tijd rond het jaar 1600 is hier veel gevochten en ook werden er wel verwoestingen aangericht. Bewoners van buurtschappen trokken naar dorpen of steden. Volgens sommige gegevens moet dat ook in de omgeving van den Ham plaats gehad hebben, doch anderen beweren, dat het hier niet zo verschrikkelijk geweest is.Eén ding viel wel te constateren: er was veel armoede ontstaan. En dat heeft ook weer iets met het markeboek te maken, dat juist in die tijd begint. Geldzaken komen er natuurlijk in voor en, zoals tegenwoordig veel mensen benauwd kijken, zodra die aan de orde komen, was het vroeger ook.
De Reformatie deed hier omstreeks 1600 zijn intrede, de laatste pastoor werd de eerste dominee, de heerschappij vanuit de kloosters was nagenoeg ten einde, maar het kerspel bleef hier het middelpunt, ook van het maatschappelijke leven. Wat de landsregering betreft, hadden we nu te maken met de Staten en de Stadhouder.
Nu rest ons nog iets te zeggen over het bezit van de grond in de marke. We hebben al enkele malen het woord "hoeve" gebruikt en wel met een bijzondere bedoeling. Het was namelijk de juiste benaming van een huis dat tot de marke behoorde, en de bewoner ervan heette een "gewaarde".
Dat is een soortgelijke benaming als "ingeland" in een waterschap.De hoeven waren allengs groter geworden, men sprak wel van een eenheidshoeve van 16 morgen land. Hierbij moeten we dan weten, dat het woord "morgen" zoveel grond aanduidde als men in één morgen kon ploegen.
De hoeven waren dus de kernen van de marke. De bewoners hadden hun eigen zorgen en die van de markegenoten samen. Nog altijd werden veel gronden gemeenschappelijk gebruikt. Dan kon het wezen, dat één der gewaarden iets ontdekte: ginds in de verte op het heideveld was een hutje gebouwd, er woonde dus iemand. Daar moest men op af. Immers ook de heide had zijn waarde voor het houden van schapen en voor de bemesting der akkers.
Nu gaat tot in onze tijd het verhaaltje rond, dat men ergens mag blijven wonen als de rook maar door de schoorsteen gegaan is. Dat is een onjuiste gedachte. Volgens een bepaling uit het landrecht in Twente was vroeger de regeling zo, dat men er 33 jaar, 6 weken en 3 dagen moest gewoond hebben, eer men er recht op had om te blijven.Toch werd er soms wel barmhartigheid betracht en bleef zo'n hutje jaren lang tussen de grotere hoeven staan. Maar de bewoner was geen "gewaarde". Hij had geen rechten in de marke.
In later tijd kwamen er meer van zulke bewoners en beslist niet alleen arme mensen. Ze werden "katers" genoemd en hun huizen "katersteden". Sommigen droegen aparte namen, bv. "kotters, brinkzitters, koveners, huttemannen, en meer namen, die vaak duidelijk aangaven, welk soort mensen ermee aangeduid werden. Het woord "brinkzitter" werd gebruikt ter aanduiding van de ambachtslieden en handelaars, die zich graag vlak bij de kerk vestigden om iedereen het beste te bereiken. Ze waren de voorlopers van onze hedendaagse zakenmensen en lang niet altijd armoedig.
Maar in de marke waren ze geen gewaarde. Ze hadden dus over de zaken van de marke niets te zeggen. Als ze graag een koe wilden laten grazen, moest dat betaald worden.Nu blijft nog de vraag over: "Zo'n gewaarde, was die eigenaar van zijn hoeve en zijn grond?" Daarover kunnen we iets te weten komen uit een eigenaardig stuk. Er is nog een vuurstedenregister van den Ham bewaard.
Een vuurstede is uiteraard een haard met een schoorsteen. Klaarblijkelijk heeft men nog lang huizen zonder schoorstenen gehad, maar toen het eenmaal gewoonte was, om daardoor rook af te voeren, vond men, dat er belasting voor betaald moest worden. Daaruit volgde, dat er een lijst gemaakt moest worden van al degenen, die huizen bewoonden, die van een schoorsteen voorzien waren. Van den Ham bestaat er nog een register uit 1683, een beetje later dan het begin van het markeboek, maar waarin nog veel bekende namen voorkomen. Achter de namen van verscheiden personen staat zelfs "eigenaar".
Hoewel niet precies hedendaags Nederlands, is het toch begrijpelijk, dat deze mensen hun huis zelf bezaten en het verplichte belasting-bedrag achter hun naam geplaatst kregen, dat f 1,- per schoorsteen bedroeg.
De aanduiding "pauper" komt ook nog als eens voor. Dit betekent "arme" en zo iemand was vrij van betalen.Er waren ook heel wat betalers, die hun huis toch niet echt bezaten, maar de vermelding kregen, wie de eigenaar was. Als eigenares van verschillende huizen staat "vrouw Grobbe" aangeduid.
Ze was een deftige dame, bewoonster van Mennigeshave. In haar eigen huis had ze 5 stookplaatsen en ze pingelde nog af, door te verklaren, dat de schoorsteen in het "bakkamertje" niet meetelde, omdat die vuurstede in een oude schuur gevestigd was.
Ook de "pastoor" (bedoeld werd de dominee) was eigenaar van enkele huizen. Maar als we bij het nagaan van het register aan de buurtschap Linde toegekomen zijn, en bekende namen zien staan, zoals Dalvoorde, Assen, Bartels en Kleinnijenhuis, dat valt ons op, dat we telkens als eigenaar vermeld vinden "de Stad van Zwol". Ook "de heer van Raan" komt enige malen voor, en verder "de wezen van Zwol", waarmee kennelijk het weeshuis bedoeld werd.
Het maakte overigens niet uit, of men eigenaar of pachtboer was, want vrijstelling kregen alleen de paupers. En ook Jan Reuvers die school hield, kreeg voor de verwarming van het lokaal vrijstelling. De dominee bleek de vorige jaren niet aangeslagen te zijn, nu moest hij voor twee stookplaatsen betalen. En de chirurgijn, de dokter, kwam evenmin meer vrij zoals vroeger, hij bleek vier schoorstenen te hebben.
Dit is een interessant stuk, maar voor ons onderwerp is van belang, te weten, dat ook hier boeren waren, die geen eigenaar waren. Maar "gewaarden" waren zij wel en hadden dus rechten in de marke.Er zullen ongetwijfeld nog overblijfsels geweest zijn uit de tijd, toen verscheiden mensen "horig" waren. Ze waren aan hun landheer voortbrengselen van hun land schuldig. Die werden in natura afgeleverd en ook wel opgehaald door de "meijers", die alles naar het "spieker" brachten. Het is dus van belang, te weten, wie de "gewaarden" in de marke waren. Zelf eigenaar of niet, ze hadden hun rechten en deze hadden vaak betrekking op het gebruiken van de gemeenschappelijke grond.
De rechten waren goed omschreven, ze hielden in: weiden van vee op de graslanden, oogsten van hooi op de hooilanden, het laten weiden van schapen in de heidevelden, het steken van turf in de venen, het maaien van plaggen voor bemesting, het hakken van brandhout uit het hakhout, het laten akeren van varkens in de bossen, soms ook het recht op stoppelweide, waartoe na de oogst afscheidingen tussen de bouwlanden een tijd lang verwijderd werden.Dat al deze voorrechten even zovele aanleidingen tot ongenoegen konden worden, staat wel vast. Vanzelfsprekend komen we dan ook in de markeboeken gevallen tegen van rechtspraak.
Er was een markerichter, verblijf houdend op Mennigeshave. Verder behoorde den Ham onder schoutambt Ommen, men kon dus ook met de Schout in Ommen in aanraking komen.
Met de woorden "schulte" en "scholtus" wordt dezelfde persoon aangeduid. Ook blijkt uit een kwestie, die al in het begin van het markeboek plaats vond dat hier ook een onderschout was.Onder de ambtenaren kwamen verder ""meijers" voor, die de Schout assisteerden en dan waren er nog de Schutters, die men wel "Gezworenen" noemde. Zij waren degenen, die overtollig vee moesten signaleren en opbergen, zoals we al eerder gezien hebben. Voor dit verantwoordelijk werk was het afleggen van een eed noodzakelijk. Men kan in hen de voorlopers van onze politie zien.
Er waren vergaderingen, die de gewaarden verplicht waren bij te wonen, "holtspraken" geheten. Wie wel een het boek "De heks van het Colenbargerbroek" gelezen heeft, zal zich herinneren, dat daarin veel dingen voorkomen, die met het markewzen en de rechtspraak te maken hebben. De schrijver, wijlen de heer N.W. van Diemen de Jel, maakte in de omgeving van Winterswijk een speciale studie van al deze oude dingen.En zo komen we dan tot het markeboek van de Ham van 1603 en volgende jaren, het oudste dat uit onze woonplaats bekend is. U weet, het waren slechte tijden, de oorlog had ook in onze omgeving gewoed, maar de vijanden gingen achteruit en waren dan ook in 1609 tot het sluiten van een bestand bereid, dat twaalf jaren geduurd heeft.
Nu kan men wel onder de indruk komen van de prachtige krulletters, die men destijds wist te produceren, maar al gauw ontdekt men, dat het lezen van het boek niet zo erg gemakkelijk is, omdat het Nederlands van die tijd veel woorden had, die wij niet meer kennen of anders schrijven. Al op blz. 1 komen we de woorden "geresolviert, markesedeke, uitdrift genieten, kerkensprake" en "optie-houden" tegen. Gelukkig heeft de heer L. de Olde met groot geduld de 232 bladzijden in goed hedendaags Nederlands vertaald. Nu moet er getracht worden, uit de dorre inhoud van het markeboek het één en ander op te delven waarin u belang kunt stellen.
Op de eerste bladzijde wordt dan gewag gemaakt van de troebelen door de oorlogstoestand waardoor enkele dingen in de war geraakt zijn. Men acht het noodzakelijk, dat er een nieuw reglement voor de marke komt, in de taal van die tijd "markesedeke" genoemd, meestal aangeduid als "markencedule", een wetboek met allerlei bepalingen, waaraan de gewaarden zich te houden hebben. En niet alleen zij, maar ook de ongewaarden worden al dadelijk genoemd. Zij mogen namelijk geen vee meer naar de gemeenschappelijke weidegronden drijven. Zij bezitten het "recht van uitdrift" niet. Maar zij kunnen wel tegen betaling in het genot van uitdrift gesteld worden, het kost hun per jaar "tijn stuver" voor een peert en "acht stuver" voor een koe. Zij moeten zich elk jaar opnieuw bij de Markenrichter opgeven. Dit moet gebeuren in de tijd, waarin het vee naar de weide gebracht wordt. Maar ze moeten het tijdstip van die opgave toch precies weten. Dat zal met "kerkensprake" verkondigd worden. De afkondigingen in de kerk hadden toentertijd het karakter van het uitgeven van berichten, zoals die nu in de kranten staan.
Dan wordt een besluit genomen, dat er schouw over de Linderbeek gehouden zal worden. Dit is het werk van de Markenrichter met de Gedeputeerden. De laatsten, afgevaardigden uit de kring der gewaarden, hadden kennelijk de functie van dezelfde aard als een Raadslid in onze tijd, misschien nog beter gezegd, als een Wethouder.
We komen hun namen dikwijls in het markeboek tegen. De beek, die in de laatste jaren veel gebreken gekregen heeft moet door allen gezamenlijk weer in de goede bedding gebracht worden en dat niet alle door eigenaren van het land, dat vlak aan de beek grenst, maar alle gewaarden behoren mee te helpen. Er blijkt ook onenigheid te zijn, omdat meerdere huisgezinnen uitdrift menen te mogen genieten, hoewel zij samen maar één "ware" vertegenwoordigen. Degenen, die geen rechten hebben, moeten van elk beest een behoorlijk bedrag betalen.En dan is er nog een andere klacht, nog wel van de "meijerluden", de Meijers dus, die door de Schulte met te veel werk worden belast. Ze stellen een regeling voor, die in andere marken gebruikelijk is, waar onder de Meijers "vrijzitters" voorkomen, zodat de ene helft werkt en de andere rust.
Gelukkig blijken de Heeren van Zwolle genegen om bij de uitvoering van die plannen behulpzaam te zijn. U hóórt ze klagen, die Meijers uit de oude tijd. En u zegt: er is toch eigenlijk niets veranderd, de samenleving wordt altijd voor dezelfde problemen gesteld.We gaan verder met hetgeen geschreven werd in het jaar 1603. In een vorig artikel werd wel eens vermeld, dat er een besluit genomen werd. Vanzelf rijst dan de vraag: "Door wie werd er iets besloten?"
Men vindt in het boek een keer de volgende zin: "het is geresolviert bij den samtliken erfgenamen praesent sijnde", waaruit we kunnen opmaken, dat er zo nu en dan een vergadering van gewaarden was, die men ook erfgenamen noemde.De gevolgen van de oorlogstoestand hebben zich blijkbaar nog lang doen gevoelen. Er moet nog een wetering geschouwd worden en er zijn verscheidenen klachten binnengekomen over de onregelmatige afgraving der turfvenen. De Markenrichter en de Gedeputeerden zullen in de maand maart beginnen met toezicht te houden, kennelijk dus in het volgend voorjaar.
De verwachting bestaat, dat er dit jaar in het Lindervlier veel gras zal groeien. Men zal dat mogen hooien en verkopen aan de meestbiedende, maar er mag niet tussen weidende koeien gemaaid worden en deze mogen ook niet uit hun perceel weggehaald worden. Verwezen wordt naar de gewoonte in andere plaatsen waar men "in weidekampen onder weidende beesten hooi wint", maar in den Ham wil men in dezen blijkbaar ordelijker en braver zijn.Hierna komt een zaak aan de orde, die menigmaal de aandacht zal vragen: de verhouding tot Beerse en Junne. Men krijgt de indruk, dat ditmaal den Ham en Beerse gezamenlijk tegen Junne hebben op te treden. De verafgelegen heidevelden, hier en daar doorsneden door eenzame schapendriften, geven niettegenstaande hun uitgebreidheid en verlaten aanblik, aanleiding tot onenigheid tussen de buurtschappen.
De Markenrichter Jonker Henric van Twikkelo zal er samen met Herman van Voorst uit Beerse op af gaan en de overtreders herinneren aan de gemaakte afspraken. Men mag geen "sandhaver" afmaaien en geen vreemde beesten laten weiden op het onverdeelde terrein, waarop alleen den Ham en Beerse recht hebben. Het vee van de schuldigen zal geschot worden en bovendien worden er ook straffen genoemd.
Voor het eerste vergrijp zal de waarde van "een halve tonne biers" betaald moeten worden, voor het tweede "een halve goudgulden", dit is de helft van 28 stuivers.
Maar Junne stuurt niet alleen koeien in verboden terrein, het drijft ook paarden in het land der buren en op dit vergrijp staat een vame biers. En nu men toch aan het uitdelen van straffen bezig is, wordt meteen vermeld, dat er nog weteringen in de omgeving geschouwd moeten worden.
Wie nalatig is, moet een halve tonne biers betalen. Een ton was 150 liter en de benaming "vame" werd ontleend aan een vaantje, dat op een vat stond. Al met al, kon men in geval van overtreding nog wel enige tonnen biers kwijt worden.
De vraag, wie dat alles opdronk, wordt niet beantwoord. De Markenrichter en zijn gevolg zullen door hun speurtochten op de grote, stille heide wel enigszins dorstig geworden zijn.Verder wordt geconstateerd, dat de verscheiden personen menen te kunnen bewijzen, dat ze iets in het balang van de Marke gedaan hebben en daarvoor nu een beloning vragen. Maar men besluit, dat er slechts één knecht gehouden zal worden, nl. Willem Gerritsen, die af en toe kan bijgestaan worden door Henric Jansen. En zo hebben de wijze mannen een aantal goede beslissingen genomen.
De volgende zaak is nogal belangrijk. De bladzijde draagt nu een datum, nl. 5 november 1603. Hans Eppelt is onderschout in den Ham, hij is sal. Hans van Lungen opgevolgd. De afkorting "sal" betekent "zaliger" en dus blijkt, dat de vorige schout overleden is. Zijn opvolger zou nu graag in het huis van de voorganger wonen en doet een verzoek hiertoe, waarbij hij door "Eefse huijsvrouwe" vergezeld is. De erfgenamen hebben volgens hun verhaal de "huijssteede met de gaerden" indertijd aan Hans van Lungen geschonken vanwege goede diensten, aan de samenleving bewezen.
Het is dus een soort ambtswoning, waarin zij nu willen wonen. Maar er moet een deel van het huis aan Pastman verkocht zijn. Zij hebben zelf bewijzen, omdat zij "in deese turbel tijden haer breve daervan verlooren hebben". Hun verzoek is nu, een nieuw bewijs te mogen hebben in de plaats van hetgeen verloren ging.Er volgt nu een verklaring, van enige handtekeningen voorzien, waarin de datum 20 mei genoemd wordt. Op die dag is blijkbaar de kwestie intertijd schriftelijk geregeld en dus kan er een nieuw bewijs afgegeven worden. Het zal wel tot tevredenheid van de aanvragers geregeld zijn, want op de volgend bladzijde wordt voluit verzekerd, dat aan Hans Wolters en Lubben zijn huisvrouw een stuk land op de hoek naar Linde "erfelijk, eeuwelijk en ommermeer" verkocht is. Men kan nu opmerken, dat in dit stuk een andere naam voorkomt, maar het heeft op dezelfde zaak betrekking, want er wordt aan het slot toegevoegd dat die brief "daervan durch ungeluckke umgekommen was". Er kan een verwisseling van huis- en eigennaam plaats gehad hebben of de laatstgenoemde kan een schoonzoon van de eerste zijn geweest. Wat wel juist vermeld is, dat is de plaats, waar het land lag, want niet alleen de naam Linde komt er in voor, ook de benaming Geerling. En daarmee is dan wel het een en ander duidelijker geworden.
Hetgeen tot nog toe uit het markeboek verteld is, had plaats in het jaar 1603. Dan gaan de aantekeningen ineens verder in het jaar 1607. Men kan zich afvragen, wat er in de tussenliggende jaren gebeurd is. Zijn de oorlogshandelingen in deze omgeving toch weer opgelaaid? Het bestand begon immers pas in 1609. Of is men druk geweest met de afgesproken herstellingen aan de Linderbeek en de landerijen?
Het markeboek vermeldt dit niet.Nu zal het u bekend zijn, dat in 1607 het besluit werd genomen om de toren te restaureren. Hierover bent u uitvoerig ingelicht in de artikelenreeks "Ons oudste bouwwerk". U weet, het gaat er om, hoe men voor die verbouwing aan geld dacht te komen. Het markeboek vermeldt besprekingen van het plan om aan de bewoners van katersteden hun woningen te verkopen ten behoeve van de kerk. Er is al besproken wat katersteden of keuterboerderijen zijn. Ze werden gebouwd op de grond van een gewaarde, maar de bewoners hadden geen rechten in de marke.
De grond van de huizen aan de Brink moet dan wel aan de kerk behoord hebben, want hoe kon anders de kas van de kerk gevuld worden met de koopsommen van die "brinksitters". Hoe kwam de kerk aan grond? Als we een paar honderd jaar in de geschiedenis teruggaan, blijkt uit officiële stukken, die nog altijd in de archieven bewaard worden, dat bepaalde families hun eigendommen aan de kerk schonken. Zulke erven werden dan weer in huur gegeven en van deze pachtovereenkomsten zijn er vele bekend. In een register uit 1493 blijkt dat bisschop David goederen in den Ham heeft beleend. De voorwaarden, waaraan de huurders zich te houden hadden, worden daarbij vermeld.
Het betreft de erven Deriking en ten Bosch in het kerspel van den Ham en de pachters moeten een behoorlijk aantal Rhijnse guldens per jaar betalen. We herinneren er aan, dat een buurt in den Ham naar de bisschop genoemd is en dat er ook een weg heeft bestaan van den Ham naar Daarle, welke door een bisschop zou onderhouden worden. Deze weg liep misschien over Mennigeshave via de Bisschop en over de hoge gronden langs het Bartelshuis naar de hoeve Dalvoorde, waar men de beek kon oversteken.
Hoe komt men tot deze gissing? Dan moet er rekening mee gehouden worden, dat den Ham behalve met de bisschop ook met kloosters in de omgeving had te maken.
Vooreerst noemen we het Bethlehemklooster in Zwolle. In een archief in Zwolle bevindt zich een stuk, dat melding maakt van een convent of klooster in den Ham, een "uithof" van de monniken te Zwolle. Men kan nu denken aan Mennigeshave, wat heel goed Monnikshave kan betekenen, maar ook heeft Linde er iets mee te maken. Twee personen hebben nl. hun aanspraken op het huis te Linthove en dat van Essekin ten behoeve van het klooster opgegeven. Ook Nijenhuis wordt genoemd, waarbij we aan "Niens" hebben te denken. Terwijl Essekin "Assen" kan aanduiden. De monniken uit de goede tijd van het kloosterwezen hebben veel aan landbouw gedaan en hun werkzaamheden in de "uithof' kunnen zich uitgestrekt hebben van Mennigeshave tot aan de Assenhoek, dus eigenlijk ten noordoosten van de Linderbeek, waar de hoofdweg gelegen kan hebben.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt, dat bij de kanalisering van de Linderbeek een aantal jaren geleden uit de grond veel voorwerpen zijn opgedolven, die wijzen op bewoning in die buurt. Wijlen de heer Gorter veronderstelde dan ook, dat in die omgeving de oudste cultuurresten te vinden zouden zijn. In elk geval: er waren daar veel kerkelijke bezittingen.Nog een ander klooster had voor den Ham betekenis en wel het Galileaklooster te Sibculo. We vinden bv. in oude papieren de overdracht vermeld van het erf "De Hazelhorst", bezwaard met een jaarrente van 12 gouden Rhijnse guldens, welke rente aan het convent te Sibculo betaald moet worden, waarbij nog 60 van deze guldens als achterstallige pacht verschuldigd zijn.
Van het klooster te Sibculo zijn ook gegevens afkomstig aangaande de parochie te den Ham. Fransiscus de Monte hield er in 1575 kerkvisitatie, dus vlak vóór de Kerkhervorming in deze streken was doorgedrongen. Hij stelde toen vast, dat de inkomsten van de kerk te den Ham bestonden in opbrengsten van het erf van Herman van Voorst, het erf Halle, de goederen van de vrouwe van Twickeloo en van huizen te Zwolle en Ommen. Tevens had de kerk een "campus", een tuin, die jaarlijks 12 tot 42 goudguldens opbracht.Maar de invloed van de kloosters begon te tanen. In een oud geschiedenisboekje stond aangaande de Middeleeuwen: Toen de kerken waren van hout, waren de bisschoppen van goud, maar nu de kerken zijn van goud, zijn de bisschoppen van hout. Dit zou men ook van de kloosters en monniken kunnen zeggen. Met de Reformatie ging het gezag van de bisschop voorgoed onder. Kerkelijke goederen gingen over aan de plaatselijke kerken, die tot de Reformatie waren overgegaan.
En zo kon in het Markeboek van den Ham vermeld worden, dat op 17 juli 1607 met meester Johan Johansen, "leyendekker" van beroep, werd overeengekomen, dat hij alles zou bestellen voor het vernieuwen van het dak, inclusief gereedschap, dat Hans Wolters hem assisteren zou en dat Johansen 200 Carolus guldens zou ontvangen.
Op dezelfde datum werd het overige werk aanbesteed: Meister Berend Stee metselaar uit Kampen zou 35 Carolus guldens ontvangen met de kost erbij en voor hem en zijn knechten zou men een "tonnen Haerlemmer biers" reserveren.
De voorgenomen verkoop van erven en katersteden moest mettertijd het geld opleveren, dat voor de restauratie van de toren nodig zou zijn.Op 16 juli 1607 werd het belangrijke besluit genomen, waarover we een vorige keer gehoord hebben. Maar het was niet het enige, wat aan de orde kwam, want nog op dezelfde dag werd met de verkoop van bezittingen een aanvang gemaakt.
Men had dan ook van te voren alles goed voorbereid, hetgeen we kunnen lezen in het verslag van de vergadering, die twee weken eerder gehouden was. We slaan daarom een bladzijde in het markeboek terug en vinden de besluiten van 1 juli 1607. Een gedeelte nemen we in oude spelling op:
".. ..is ook resolviert ende beslootten soo Godt de Heere eenige droogte wolde verleenen, dat men in dat Linder flier offte Hammer flier enig gras konde meijen, sal sig niemand verdrijsten sulx thoe meijen bij verbeurte de Instruments unde den Erfgeneman sijne tonne Breemers Biers, ..... is oock overkommen, dat alle goet-heren alhier in eijgener persoone sullen erschijnen um toekomende donderdag over 14 dagen wesende den 16 deser jetsiger maent Julij bij verlos haer stemmen, ...... oock laeten de Erfgenamen wetten unde gebieden dat alle diegenne, die kisten in die kercken hebben dieselve uijt die kercken sitten bij poene van drie olde schilden den Schulten verfallen unde den Erfgenamen sijne tonne Bremers biers unde dat binnen de tijt van 14 dagen."
Ter toelichting diene: "verdrijsten" is "verstouten", een goedheer of goedsheer is een gewaarde, in het bijzonder wordt de naam gebruikt voor diegenen onder hen, die de zaken van het kerspel verzorgen.
Een gouden schilt was een Frans geldstuk, ongeveer even zwaar als een gouden tientje en misschien in waarde daarmee enigszins overeenkomende, al is het bij geen benadering te zeggen, wat men in die tijd voor zo'n geldstuk kopen kon, en dus ook niet, welke baten de Schulte trok uit een boete van 3 schilden.Maar hoe zit dat met die kisten in de kerk? De kerkgebouwen in de oudste tijden hebben geen zitplaatsen gehad, men hoorde en zag staande naar de liturgische handelingen. Ook in de huizen was geen meubilair. Voor zover bekend, was het eerste meubelstuk een zit en bergmeubel, waarvoor men de naam "zittekist" gebruikte. Oorspronkelijk nam men een fiks stuk van een boomstam, werkte dat bij tot een ding met rechte zijden, holde het uit en maakte er een deksel bij. Was er al een smid zo knap om scharnieren en een sluiting te maken, dan kwamen die er ook op.
Uit deze meubelstukken zijn langzamerhand de dekenkisten ontstaan, die jaren lang op de boerderijen aanwezig waren en veel aftrek vonden bij handelaren in antiek. Tot in onze tijd worden ze nog wel gefabriceerd. Een heel oud exemplaar komt onder de naam "tronk" in het Rijksmuseum in Enschede voor.Wat de kerken betreft, is men langzamerhand naar zitplaatsen in de kerk gaan verlangen, temeer daar de preek een voornaam bestanddeel van de Protestantse eredienst was. Men kon die beter zittend beluisteren. Toen hebben de mensen hun zittekisten naar de kerk gebracht, althans waarschijnlijk wat oudere exemplaren. Het is wel begrijpelijk, dat deze in 1607 vanwege de ophanden zijnde werkzaamheden verwijderd moesten worden.
Maar er zat toch meer achter, want ongeveer 23 jaar later moest de markevergadering weer opmerkingen maken over de zittekisten en opwekken tot vervaardigen van banken, bv. voor een gezin of voor enkele buren met elkander. De kerk zorgde dus in die tijd niet voor banken, dat moesten de kerkgangers doen.Opvallend is, dat temidden van veel toebereidselen voor de ophanden zijnde verkoping de aandacht toch is gevestigd op de verwachte droogte. De agrarische bevolking heeft altijd, vroeger en nu, veel aandacht gehad voor de weersverwachtingen, in diepe afhankelijkheid wetende, welke onheilen door storm, hagel en droogte aangericht kunnen worden.
En dan heeft op 16 juli daar aan voorafgaande de grote vergadering plaats. Belangrijk is, de namen te lezen van enigen hooggeplaatste personen: Henrick van Twickeloo, de Markenrichter van den Ham en Herman van Voorst, die hetzelfde ambt bekleedde te Beerse. Dan volgt Derck van Vlodrop, vanwege de "Kloosters Sijbekeloe toe Beerse en den Ham gewaert".
We wrijven nu wel even de ogen uit en vragen ons af, wat den Ham na de overgang tot de Reformatie nog met klooster te Sibculo te maken had. Maar het blijkt, dat ze op grond van hun "gewaardheid" nog mede beslissingen konden nemen. Er volgt ook de naam van Hieronimus Herolt, Pastor.
Alweer een reden om na te denken, want hier was toch Henricus Lubbertinck predikant? In het vervolg van het markeboek vinden we een opheldering, want daar houd men zich bezig met de verkoop van grond, waarbij de erfgenamen van zaliger pastoor Lubbertinck betrokken waren.
Oudergewoonte noemt men hem nog "pastoor", maar als men even verder leest van de weduwe van deze pastoor, blijkt toch wel, dat hij protestants geestelijke was en niet aan de wetten van het celibaat gebonden. Misschien vond zijn opvolger, ds. Herolt het daarom beter, zichzelf "pastor" te noemen, een benaming, die heden ten dage in Protestantse kringen nog wel gebruikelijk is.Er is ook nog een ondertekening van Arent Joncker, schout in IJsselmuiden, voorheen in deze omgeving. Gerhard Kosters tekent als ambtman van de freule van Dieptholt. Het zal wenselijk zijn, de voornaamste van deze namen te onthouden, want ze komen telkens weer voor.
We zullen eerst nog even voor de geest halen, wat er met de verkoop van katersteden aan de orde was. Vanouds hadden mensen op de gemeenschappelijke markegrond huisjes gebouwd. Hoewel dit niet toegestaan was, waren toch meerdere van dergelijke woningen in gebruik gebleven.
Voorzover ze op grond van de kerk stonden, was er nu gelegenheid voor de bewoner om hun eigen huis en erf te kopen.
Daarvoor werden in het markeboek bepaalde regelen vermeld: betaling moest geschieden voor de helft "van stonden aen", de rest ongeveer na een maand, in elk geval binnen 6 weken.
Het woord "wijncoop" werd ook genoemd, dit betekent, dat de koper moest tracteren, en wel "van elke gulden een stuver" dus volgens een tarief van 5 %. Er moest vermeld worden, of bij huis al of niet een "drijffware" in de marke behoorde. De katersteden werden immers vanouds niet door gewaarden bewoond, maar in de loop der tijden hadden sommigen toch enig recht verkregen om vee in de markegrond te drijven. Door koop van dit recht bezaten zulke personen veelal 1/4 ware.
Bij de huizen behoorde vaak een "gaerden" (tuin), af en toe een "brinckgien" dit is een graslandje met bomen, soms een rij wilgebomen en in veel gevallen een "schuijrstede" (schuur). Op die laatsten moest goed acht gegeven worden. Er waren nl. mensen, die hun huis meteen wilden doorverkopen aan een ander om dan zelf in de schuur te gaan wonen. Daar werd even streng op toegezien als in onze dagen op de bewoning van een kippenhok of een zomerhuisje.Een apart kwestie was die van het "aengefreeden lant". Men begrijpt, hoe het vroeger gegaan is. Iemand had een katerstede op de gemeenschappelijke markegrond en spitte er een tuintje bij. Het volgend jaar vergrootte hij zijn gebied door wat ruimer spitten en zette er een rij bomen langs.
Zolang dit op de verre heide gebeurde, werd er misschien niet zo nauw gekeken, maar anders was het tussen de "brincksitters" in het dorp, die vlak naast elkaar woonden.
Klachten over vergroting van erven ten koste van een ander werden vaak gehoord, ook werd soms iemand vermaand, dat hij de weg moest verbreden, omdat hij daarvan een stuk weggespit had.
Zij deden hetzelfde, wat reeds volgens de Bijbel onder oud-Israel verboden was: vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt (Deut 27:17).In het markeboek staan een groot aantal verkopen vermeld, die alle in juli 1607 plaats hadden, bovendien verschenen sommige mensen, die reeds vroeger een huis of grond gekocht hadden met de "koopcedule" om hun rechten te bewijzen. Het is niet de bedoeling, alle gevallen na te gaan, we doen immers slechts "grepen" uit het markeboek, maar de meest opvallende transactie hopen we wel te vermelden, u kunt dan meteen iets van de koopprijzen vernemen, wat u zeker zal interesseren.
Junghe Luijcken is de eerste, hij koopt zijn woning voor 200 goudguldens en heeft ook recht op een drijfware.
Decker koopt zijn huis voor 45 goudguldens en zal bovendien verplicht zijn, "de Kerckmeijsteren vier dagen assistentie in haer arbeit thoe doene". Of dit eenmaal of geregeld gedaan moest worden, is niet duidelijk.
De volgende kopers betalen respectievelijk als koopprijzen 90 guldens, 50 guldens, 10 guldens met een halve tonne biers, en de laatste komt tot uitbreiding van zijn bezit met een hoekje land voor een tonne biers.Betuigingen van trouw en eerlijkheid ontbreken niet: "gelove in vasten trouwen gelove" is een van de gebruikte formules.
De Markenrichter tekent de acten, dan volgen de namen van twee gedeputeerden. Esgien Lambertinck is één van hen en hij zal dit lange jaren blijven. Hij tekent de stukken niet met een handtekening, maar met een "huisteken", zijn naam wordt dan door een ander ingevuld.
De verkoping gaat nu weer verder. De bepalingen over het "niet wijders en breders aangraven offte freeden" worden de kopers nog eens goed voorgehouden, evenals de vermaning om een schuur niet als huis te gebruiken.
Nu geven we nog een stukje weer in oude spelling:
"Willem then Kaete zijn huijsstede gekofft mit dat Beltgen bij zijn huis liggende, des zal Willem zijn uitdrift en waertall genieten als zijne voorolderen, .... Willem Gerritsen zijn huijsstede met dat gaerdeken streckende aen die hoge horst, gekofft voor tijn golden gulden waer van zijn moeder de tijt haers levens unbespeert van jemant in woonen sal, un nae dootlijcke affganck zijn moeders zal dat erffelijk unde tho eeuwigen tijden besitten ende bewonen, welcker tijn guldens rede betaalt zijn, .... Geert van Lemele gekoftt hebbende een schuijre van Henrick Smeeken (welke dieselve schuijre tot geen woonplaetse sulde worden gemaakt) ende daarvan een woninge gemaekt hebbende, heeft geaccordeert dat hij deselve schuijre tot een woninge sal mogen holden sonder deselve te mogen vergrooten daer voor hij geven sal 8 gulden eens, mits dat hij geen driffte sal genieten ten zij voor pagt als anderen, te weten voort peert tijn stuver, voor de koe acht stuver".De meeste van deze verkopen hadden plaats op 16 juli, alleen de laatste transacties dragen een datum in augustus. Als het markeboek weer verder gaat, is het inmiddels september geworden.
In de zomer van het jaar 1607 zullen er in en rond den Ham veel blijde mensen geweest zijn. Het was heerlijk, bezitter van een eigen huis er erf te zijn geworden. Maar er waren ook zorgen. De helft van de koopprijs moest onmiddellijk betaald worden, de rest binnen enkele weken.
Het is geen wonder, dat het vuurstedenregister van 1683, ongeveer 50 jaar later, veel namen van "paupers" bevat. En dan nog de zorgen bij de abnormale droogte of veel regen.Intussen was er nog meer te verkopen. De kerk had immers vroeger veel landerijen ten geschenke gekregen, die aan dezen en genen verpacht waren. Op 27 september 1607 geeft de Markenrichter met zijn helpers te kennen, dat er nu "ettelijcke percelen" land verkocht zullen worden, alles weer ten behoeve van de restauratie van kerk en toren. Deze verkopingen zullen zijn, "bij bernenden Keersen uitgaenk".
Men kent tot in onze tijd de termen "bij opbod" en "strijkgeld". Maar de eigenaardigheid in die oude tijd was, dat men, vóór het bieden begon, een kaars aanstak. Er mocht dan worden geboden, zolang de kaars brandde. We lezen bv. dat een stuk land is ingezet door Hans Wolters voor 70 goudguldens, met de bijvoeging "waervan hij er twee genieten zal", dat is dan het strijkgeld. Verder verhoogt dezelfde met 30 goudguldens "waervan hij er zes genieten zal". En dan volgt: "waermede de keerse hem den slag gegeven heeft". Want onmiddellijk na het uitdoven van de kaars moet de hamerslag klinken.
Dadelijk worden er borgen gesteld en dan is Hans Wolters eigenaar van een "stuck groenlands streckende aan den Swarten Sijt naest den Lijndrodt under aen den olden Pastoorskamp aen den willigen".Er zijn ook verkopingen met veel meer bieders, maar men krijgt de indruk, dat aan Hans Wolters dit stuk land graag gegund wordt. Hij heeft immers meegewerkt aan de restauratie. In november van datzelfde jaar krijgen Hans Wolters en zijn vrouw een "drijfwaere" in de marke, met de bijzondere vermelding, dat de vrouw zo goed gezorgd heeft voor de consumptie van de timmerlieden bij de toren.
Er zijn trouwens nog andere personen, die blijkbaar tot tevredenheid gewerkt hebben. Meijster Johan Willemsen is timmerman en heeft met zijn zoon aan de kerk gewerkt, de vader zal een "volle drijfwaere" hebben en een stukje land vóór zijn huis. Daar benevens verdient hij zes en twintig Carolusguldens en zijn zoon ontvangt een goed stuk laken ten geschenke.Men maakt intussen de Markenrichter er attent op, dat er op de Kosterskamp iemand bezig is een stuk van de weg "bij zijn gaerden aen tho freden", dan moet de schuldige flink de wacht aangezegd worden. En dan kan men weer verder gaan.
Er moet een afrekening tot stand komen tussen "de olde Pastoorsche", de weduwe van ds. Lubbertinck enerzijds en de marke anderzijds. Het gaat blijkbaar om een stuk grond, maar ook om "seekere schulden" en het blijkt, dat men de zaak met elkaar kan vereffenen. Dan wordt de duidelijke aantekening geplaatst "unde hiermede alle ding doot unde tho niete sunder ennigwes aenspraeke van jemande", waarmee nog eens weer verklaard wordt, dat "desse dinge hiermee doot ende affgerekent" zijn.
De eigenlijke afrekening moet overigens later plaats gehad hebben, want in een vergadering ongeveer een jaar later verklaart de Markenrichter, dat aan de predikantsweduwe en haar erfgenamen een stuk land in betaling is gedaan. De ligging daarvan wordt als volgt omschreven:
"Gelegen in de Buijrtschap Magelle streckkende met de Oostende aan de gemenen, Noortwaert aen Henrick Wolters Landt, Suijtwaert aen den Katermers, Westwaert aen den Wech".
Verder wordt er beloofd, "dat Landt te wagten und toe waeren", hetgeen betekent, dat men het zal behoeden en bewaren.Zo af en toe is er blijkbaar niet veel te verhandelen, maar in het voorjaar van 1609 wordt er schouw over de Beek en de weteringen aangekondigd. Blijkbaar heeft de Schutter vastgesteld, dat er meer koeien in de markeweide lopen dan geoorloofd is, dus wordt er besloten, dat speciaal de ongewaarden bij de Markenrichter moeten komen en daar verklaren, hoe veel beesten ze eigenlijk hebben. Wie wat "versweege" blijkt te hebben, verbeurt een olden schilt.
Voor de gewaarden, die geregeld de vergaderingen bezoeken, is er een mooi baantje, zij mogen nu twee aan twee rondgaan om de "verpondinge" te innen, dat is de grondbelasting. Of is het misschien toch niet zo'n prettig werk?Geldzaken plegen nog wel eens oorzaak van onenigheid te zijn. Maar geld is er wel nodig, want in één der vergaderingen doet de markerichter "sijn reckeninge" en wordt er geconstateerd, dat "sie ten agteren" is. Er worden verschillende bedragen genoemd, waaronder ruim 31 guldens voor hetgeen de gezworenen bij Scholten Ringenberg verteerd hebben, en meer dan 41 guldens vertering op een gezamenlijke bijeenkomst der gewaarden. Het totaalbedrag is ruim 130 guldens.
Wat betekent het, dat een rekening ten agteren is? En waarom moet er juist nu afgerekend worden?
Wel valt op, dat na deze vergadering de markenrichter Henrick van Twickeloo niet meer in deze functie voorkomt. Misschien is het na de inning van de belastingen de goede tijd om schulden te betalen. Het kan zijn, dat hij naar zijn plaats van afkomst teruggekeerd is, en nu zal voortaan Jorgen Stickke als Markenrichter optreden.Een nieuwe Markenrichter, maar de oude problemen zijn niet verdwenen. Veel vergaderingen worden gewijd aan onregelmatigheden, vooral bij het weiden van vee in de marke. Telkens weer moeten personen hun "waertall" komen bewijzen.
Een huisje wordt inmiddels verkocht met een hoekje land oostwaarts van de weg naar de Vicarij, voor 8 goudguldens.
Hier valt het woord "Vicarij" op, hetgeen "pastorie" betekent. Bij andere gelegenheden wordt ook wel de naam "Wheme" of "Wedeme huis" gebruikt.
Maar waar lag deze pastorie? Het valt tot nog toe uit het Markeboek niet op te maken waar deze is, evenmin waar het huis is van de predikantsweduwe. Zij komt opnieuw in het boek voor, want er wordt aan Jan Jansen van de Hardenberg een huisje met een hoekje land verkocht, met de zuidpunt aan de tuin van de "olde Pastoorsche" gelegen, waarbij hem goed wordt aangezegd, dat hij een weg over zijn eigen grond zal hebben te gebruiken en niet over de bezittingen van een ander.Nadrukkelijk worden hier de "gaerdens" genoemd, hetgeen doet vermoeden, dat sommige mensen tuinen hadden op enige afstand van het huis. Jan Jansen ziet zich het verlangde toegewezen op 22 november 1610 en hij moet betalen tegen Petri in de Vaste, dat is 22 februari 1611, dus heeft hij drie maanden de tijd om de vereiste goudguldens bij elkaar te krijgen.
Dan komt een merkwaardige zaak ter tafel: een adellijke heer heeft een verzoek. Vóór zijn naam staat "monsieur", met welk woord de Markenschrijver nogal wat moeite heeft, zodat het niet feilloos in het boek komt te staan.
De inhoud van het verzoek is, dat de vrager graag een plekje zou willen aangewezen zien, waar zijn Baster-dochterman een huis zou kunnen zetten. In die tijd kwam het dikwijls voor dat een edelman naast zijn gewone adellijke vrouw nog een of meer vrouwen uit een mindere stand had.
De kinderen werden in de regel behoorlijk opgevoed, maar een zoon kon bv. geen kasteelheer worden.Nu had deze edelman kennelijk een dochter uit een bastaardhuwelijk en wilde hij deze met haar man een boerenplaatsje schenken. Hem staat zoiets voor de geest als de boerderijtjes van "een half mudde geseijs", dus met zoveel land, dat men er een half mud koren in kan zaaien. Hij wil dan "een tonne Biers" betalen en "jaarlijks een paar hoenders".
Het betreft dus geen verkoop van grond, maar een soort verpachting. "Monsieur" wil zijn nageslacht blijkbaar op een 'goedkoopje' laten leven; een paar kippen per jaar is bepaald geen vorstelijk bedrag.Maar van edelen gesproken: op 7 juni 1611 zijn er in den Ham enkele deftige heren aanwezig.
Naast de Markenrichter Jorgen Stickke is zijn voorganger er ook, eveneens Herman van Dedem, die hem mettertijd zal opvolgen. De zoon van de Markenrichter uit Beerse is er namens zijn Vader en dan Herick Hardenstein wegens Belheem.
Het is anders allang geleden, dat het Bethlehemklooster te Zwolle hier bezittingen had, maar de kloosters laten blijkbaar hun banden met vroegere relaties niet los.Deze vergadering is kennelijk een "holtsprake", waar alle gewaarden te verschijnen hebben, hetgeen uit de datums valt af te leiden. Dan zullen er maar direct spijkers met koppen geslagen worden. Er zijn nogal wat ongewaarden aanwezig, die de voor hen bestemde "tonne Biers" wel ontdekt hebben, maar hun wordt aangezegd, dat het voor de laatste keer is: voortaan zullen zij zelf het gelag betalen.
Het volgende punt is een kwestie met de Junner erfgenamen, maar men zal die nu niet behandelen. Men wil wachten, tot "die van Junne" zelf vergaderen en dan willen "die van den Ham" daar naar toe.
Er hangt dus een bui in de lucht: onenigheid met de buren aan de noordzij. En dan worden enkele besluiten genomen, waarvan de noodzaak zeker wel vaststaat.
Er liggen in den Ham aan de straat "misvaelten", die geen afwatering hebben en de eigenaren worden vermaand, de mest op te ruimen.
Iedere buurtschap moet voor zijn eigen kerkweg zorgen, deze moet lopen tot aan 'den Kirchhoff'.
De erfgenamen van den "bringman" hebben zoveel grond bij hun tuin getrokken, dat er in Switten Steeg en in Bringmansteeg geen twee wagens meer naast elkaar passeren kunnen. Dit moet ten spoedigste verbeterd worden.
Dan zijn er nog ongewaarden, die niet betaald hebben, dat moet morgenochtend om 8 uur gebeuren anders worden hun bezittingen in beslag genomen.
Er wordt dus flink opgetreden, waarmee misschien de aanwezigheid der vreemde heren wel iets te maken zal hebben. Zelfs de afgevaardigde van Belheem ondertekent het besluit en helpt dus mee om aan het dorp den Ham een liefelijke aanblik te geven.
Die mestvaalten hebben het anders jaren lang uitgehouden. Er zal heel wat water door de Beek en Bevert gestroomd hebben, éér de voorbereidingen voltooid waren voor het Koninklijk bezoek op 12 oktober 1949, toen de bomen op de Brink zo grondig geïnspecteerd waren, dat de laatste vallende kastanje de plechtige begroeting niet kon verstoren en den Ham zich volgens een bekend dagblad presenteerde als "één grote bloementuin".Maar we keren tot 1611 terug, een jaar, waarin verder blijkbaar niet veel te doen is, want ineens verschijnt een datum in juni 1612 en even vlug is men aangeland in 1613. Het zijn slechts dingen van weinig belang, die te boek gesteld zijn, maar opvallend is, dat nu naast de goudguldens en de tonnen Biers nog al eens "hoenders" als betaalmiddel genoemd worden. Een enkele maal is het "eine portie vissche".
Nog valt een bijzondere strafbepaling op: de Olde Heckhuijs heeft de weg "beëngt", dus smaller gemaakt en hij krijgt opdracht dit euvel bij 3 Sonnenschijn te herstellen, dat wil dus zeggen: binnen 3 etmalen.
Gelukkige tijd, waar in de zon nog als de meest betrouwbare energiebron erkend werd!Op 8 juni 1613 wordt een vergadering gehouden, die nu formeel als "holtspraecke" wordt aangekondigd en hier wordt Herman dan Dedem als Markenrichter gekozen.
De gegevens over de reden van aftreding en wijze van benoemen zijn nog schaars. Het blijft bv. nog een vraag, wat de aftredende functionarissen verder nog met het bestuur van de marke te maken hebben. Zij blijven geregeld stukken ondertekenen en Jorgen Sticke wordt nu voortdurend "rentmeester" genoemd. Het is zeker wel nodig geweest, dat iemand zich grondig met de financiën bemoeide.
Er zijn verscheiden rekeningen in het boek vermeld, maar, als we op de datering letten, hebben ze wel betrekking op de uitgaven van enige jaren achtereen.Eén ervan willen we wat nader bekijken. Hierop zijn vermeld de verteringen op het bovengenoemde holtgericht en het volgende blijkt te zijn verteerd in twee dagen: 140 maaltijden 5 stuver de maaltijd 35 - 0
270 kannen dubbelt Haerlemer bier 3 stuver de kan 40 - 10
64 kannen Hammer bier 1 1/2 stuver de kan 4 - 16
2 fanen Swols bier de faen 9 stuver 18
an haever 1 - 4
an Rinsche wijn met de overmaat en ungelde (- fooien) 19 - 12 - 8
voor de maegde in de koecken (- keuken) drinkgeld 1 - 10
3 jaren vocatie voor de Merkenrigter 9 ggl
voor Ringenberg 6 ggl
impost (- accijns) voor 2 1/2 Ancker wijns 6ggl.
Van de geldbedragen is het eerste getal het aantal guldens, dan stuivers, dan zo nodig een oort, de helft van een stuiver.
Het valt op, dat in de laatste regels vermeld wordt dat men hier met goudguldens heeft te doen, waarvan de waarde 28 stuivers was, terwijl een gewone gulden 20 stuivers was.
"Vocatij" is presentiegeld en Ringenberg wordt ook wel de "waert" genoemd, dus de waard, kennelijk de eigenaar van een hotel of herberg.Er blijken verschillende soorten bier te zijn, waaronder ook Hammer bier, dat een beetje goedkoper is dan de andere soorten. Er zijn in den Ham inderdaad enige brouwketels geweest, waarvan één eigenaar heeft vermeld bij de aangifte, dat hij "mede" stookt, een drank uit honing, water en specerijen bereid.
Men heeft ook vastgesteld, dat "brouwer" vaak een nevenberoep was, men kon bv. herbergier-brouwer zijn.
Misschien is Ringenberg wel het adres geweest zowel voor het brouwen van bier als voor het houden van vergaderingen en het maken van verteringen. We zijn geneigd te denken aan een logement op de plek van het tegenwoordige Middendorpshuis, maar hebben daar vooralsnog geen bewijzen voor.Inmiddels gaan de gewone zaken door. Er moet ordelijker turf gegraven worden in het veen en aan de verbetering van de kerkweg kan men zich niet onttrekken, omdat men geen "peert" heeft, dan moet men maar met de "schuppe" komen helpen. Er zijn intussen al twee jaar verlopen sinds het opknappen van de wegen gelast is.
De kwestie met Junne wordt even aangeroerd, maar blijft nog in het onzekere.
De Weme en de Kosterij moeten gerepareerd worden, alsook het "meijers huis Weemcamp" zo besluit men in 1614. Deze zaak zal later weer aan de orde komen, als de herstelwerkzaamheden gebeurd zijn en Ds. Herolt reden tot klagen blijkt te hebben.
Op één regeltje moeten we even letten: "ongewaerden mogen geen gansen holden". In onze tijd vraagt men zich misschien wel eens af, of de naam Ganzenmars iets te maken heeft met het houden van ganzen. Het blijkt nu, dat dit inderdaad plaats heeft gehad. Daar ganzen er geen begrip van hebben, voor wie van hun soortgenoten de markegrond wel en voor wie die niet beschikbaar is, moet men eenvoudig alle ongewaerden verbieden, dergelijke dieren ten eigen behoeve of als winst-object te benutten.Een voorschrift, dat de gewaarden aangaat, is: men mag op ieder "waertall" ten hoogste 75 schapen houden. Deze besluiten worden in mei 1619 genomen en meteen wordt Lambert van Twenhuijsen tot nieuwe Markerichter benoemd, welk ambt hij zal aanvaarden "aenkomstigen mischelij dezes jaere 1619", dwz. op St. Michaelsdag (29 september).
Was er totnogtoe sprake van verkoop van landerijen voor het herstel van kerk en toren, nu spreekt men over de reparatie van weme en kosterij. Eén van die verkopen betreft een stuk land onder de rook van den Ham. De Zuidmaten worden genoemd, zoals bekend het land, begrenst door Smitstraat en Marleseweg.
"In de eersten wil die Markenrigtrer met de Gedeputeerden laeten inzetten, op ein verhogen en volgens bij bernenden en uitgaende keersen den slag geven ein Stuck groenlandes gelegen bij Rocks hues, daer jetzunder (tegenwoordig) Laem Geert in woont en dat van den putt af, op ein na den buitensten willich (wilg) lijn regt langs Dicking ende Eske Lamberinck Sued maette, bett aen den hoick van die graft (sloot)". De tussen haakjes geplaatste woorden dienen ter verklaring.Hierbij nog een opmerking: Eske Lamberinck is al vaak genoemd als één der Gedeputeerden. Zijn naam wordt niet steeds zorgvuldig geschreven, nu schrijft men weer voortdurend Eske inplaats van Esgien. Maar krijgt men uit het voorenstaande niet de indruk, dat hij bezitter is van de Zuidmate? Dan zou hij wellicht op de hoeve van Lammerinck gewoond kunnen hebben.
Over het algemeen zeggen echter de eigennamen niet veel, het is 350 jaar geleden en de boerderijen zijn in de loop der eeuwen vaak van bewoners gewisseld.Hoe is het toch met de kwestie tussen den Ham en Junne? Is die bui overgedreven?
Nu behoeft het ons niet te verbazen, als men hierover niets vindt in het Hammer Markeboek. "Die van den Ham" wilden immers naar "die van Junne" toe en als dat inderdaad gebeurd is, behoren eventuele besprekingen in het boek van Junne te staan en niet in dat van den Ham.
Het wordt nu duidelijk, dat er wel contact geweest is, want ineens komt er een stuk voor den dag, gedateerd 29 november 1616 en daaruit blijkt, welk geschil er geweest is en hoe het is opgelost.
Het heeft betrekking gehad op, "seeckere lemijten" (grenzen) en op een "laaksteen" (grenssteen). Het zal u bekend zijn, dat ten westen van de Vosseboerweg nu nog de grens tussen de gemeenten Ommen en den Ham loopt, hetgeen de oude markegrens geweest moet zijn.
Deze lijn loopt eerst noordwaarts en buigt dan naar het oosten toe, vlak lang hoeve "De Vosseboer". Op dat punt, waar de grens ombuigt, komt nog een derde grenslijn uit, die westwaarts van Stegeren komt. Op deze plek ligt de "laaksteen", de grens tussen de marken den Ham, Junne en Beerse.
Wie daar staat en zuidwaarts kijkt, kan volgens het markeboek de Hammer toren zien staan en als de begroeiing niet te dcht is, zou dat tegenwoordig nog wel kunnen zijn. Een dergelijke grenssteen moet wel een knaap geweest zijn maar er zijn altijd mensen, die zo'n geval wel willen verplaatsen en wanneer de grond voldoende mul is door droogte, is er soms wel een mogelijkheid tot verschuiving.
Iets van dien aard zal wel aan de orde geweest zijn, maar nu is officieel vastgesteld, dat de steen op de juiste plaats ligt. De Markenrichter van Beerse, Herman van Voorst, heeft waarschijnlijk een bemiddelende rol gespeeld.
Bij vorige gelegenheden liet hij zich wel eens door zijn zoon Peter vertegenwoordigen en ook ditmaal is deze actief. Hij biedt zelfs een eed aan en zet verder zijn naam onder het stuk, dat in het markeboek van den Ham is opgenomen.Een andere zaak wordt meteen aangeroerd: Namens Beerse wordt verklaard, dat er "Sandhaver" gezaaid is in drie "grillen". Men moet hier aan voren denken, die door zandverstuivingen gespit werden om daarin te zaaien.
Die zandhaver was heel belangrijk: het wortelgestel hield het zand vast indien men tenminste het gedeelte boven de grond ongemoeid liet. Het gevaar van het stuiven was, dat het witte zand over de goede akkers waaide en deze bedierf. Ook is een kale vlakte in een afgelegen gebied nog altijd een gevaarlijk ding, er zijn bv. op de Veluwe wel mensen aan het dwalen geraakt en niet meer levend thuisgekomen.De kwestie tussen den Ham en Junne is nu dus opgelost, maar ineens zijn er nieuwe klachten "Diffeler peerde" zijn in de Hammer marke aangetroffen en deze zijn geschut. Hiermede bemoeit Peter van Voorst zich ook en hij bemiddelt "uit vruntschap", zodat de paarden nog weer teruggeleid worden. Alleen moeten de eigenaars uit Diffelen zorgen, dat zoiets niet weer gebeurt.
Is de lucht nu opgeklaard? Helaas niet. Er is onenigheid op een heel ander terrein. De "Erffgenamen (dat zijn markebestuurders), de Kerckmeijsteren en de gemiente in den Ham ter eijnder en de Weleerwaarde Hieronimus Herolt jetsiger tijt pastor in den Ham ter andere zijde" hebben een geschil over een financiele zaak: het betreft onkosten, ter Classisvergadering gemaakt, er is aan de pastorie vertimmerd, er behoort een afrekening te zijn in verband met hindernissen door de oorlogvoering. De predikant heeft blijkbaar voorgeschoten en doet een "naerstig" en "aenholdend" verzoek om betaling, waarbij hij zich beroept op zijn trouwe dienst, achttien jaar lang. Er is ook een "last en bevel van de hoogere overigheid, sonderling van den heer Droste van Salland Jonkheer Henrick Bentinck".
Het zal duidelijk zijn, dat met het woord "overigheid" de overheid bedoeld is en dat "sonderling" betekent: in het bijzonder.
Dat dreigt dus een formele rechtzaak te worden. Na veel omhaal van woorden komt nu een overeenkomst tot stand: er wordt voor de dominee een hoek grond uitgepaald, grenzende aan "Hermen Wemecamps gaerden" en aan "Henrick Gerritsen maet" in de buurstschap Magele. Wel wordt aangaande de predikant de opmerking gemaakt "als hij dan oock bekent betaalt te zijn".
De Overbeeksen doen er ook nog iets aan. Dit zijn de mensen, wonende aan de zuidkant van de Linderbeek. Men behoorde daar vanouds tot de Dammarke van Hellendoom, maar ze hebben blijkbaar hun kerkelijke domicilie in den Ham en willen de zaak graag "in fruntschap affgemaeckt" zien, waarvoor ze vijf en twintig keizers-guldens over hebben.
Dit zijn vermoedelijk gouden geldstukken en dus meer waard dan gewone guldens.En nu komt dan de afsluiting van het geschil: op 10 maart 1621 krijgen Hieronimus Herolt, Gebbeken Sijngravens, zijn huisvrouw met hun erfgenamen het voor het afgepaalde stuk land in eigendom "sonder argelist" (kwade trouw).
Dit is nu al de tweede keer, dat een predikantsgezin een stuk land krijgt. En als in 1643 Ds. Venator komt te overlijden en een weduwe met tien kinderen nalaat, wordt al weer een stuk land toegewezen, ditmaal voor het bouwen van een huis, waaruit blijkt, dat het bedoelde gezin hier is blijven wonen. Men vraagt zich af: waar zouden al deze nakomelingen gebleven zijn?
In het jaartallenboekje, waaruit we in onze jeugd een aantal wetenswaardigheden moesten opsteken, kwam ook voor: 1609-1621. Twaalfjarig Bestand. Soms was er bijgevoegd: Prins Maurits, Johan van Oldenbarnevelt, en vaak ook nog: Arminius en Gomarus, Synode van Dordrecht. Een tijd dus, waarin heel wat gebeurd is. Dit is juist de periode, die we totnogtoe besproken hebben. We vragen ons af: voelde men zich in deze omgeving betrokken bij hetgeen in het midden en westen van het land gebeurde? Had men een mening over de staatkundige en kerkrechterlijke vragen, die ginds aan de orde waren?
Uit de kwesties, die in het markeboek vermeld zijn, blijkt geen belangstelling voor zaken in groter verband.En hoe stond het met het oorlogsgevaar? Het Bestand werd immers in 1621 beëindigd. In 1597 had Prins Maurits Oldenzaal veroverd, maar in 1605 had de Spaanse bevelhebber Spinola de stad weer in zijn macht gekregen. Dat bleef zo tijdens het bestand, ongeveer 20 jaren.
Nu behoorde tot het gebied van Oldenzaal ook Schuilenburg bij Hellendoorn en dat kreeg een Spaanse bezetting. Behalve de overlast van rondzwervende soldaten moest Hellendoorn evenals Oldenzaal ook de last dragen van dubbele belasting.
In 1626 veroverde de Friese Stadhouder Ernst Casimir Oldenzaal, waaraan Prins Frederik Hendrik uit de verte meewerkte door verschillende aanvallen te doen, waardoor de handen der Spaans soldaten gebonden waren.
Het volgende jaar veroverden de beide Stadhouders Grol (Groenlo) en sindsdien werd er in onze omgeving niet veel meer gevochten. Toch betaalde Oldenzaal naast de eigen belasting de "contributie aan Zijn Koninklijke Majesteit" maar door.
Kwam door bemiddeling van de vele R.K. inwoners van die stad het geld nog werkelijk in Spanje terecht of inden de instanties van eigen volk dit geld er maar bij? Men is dit nooit te weten gekomen.Er moet ook gedacht worden, dat tijdens de laatste jaren van de 80-jarige oorlog de 30-jarige oorlog in Duitsland aan de gang was. De mogelijkheid bestond dat Duitse soldaten over onze grenzen kwamen en hier wat rondzwierven. Al met al verkeerden plaatsen als den Ham en Hellendoorn wel in een grenssituatie. Uit het Hammer markeboek blijkt, dat men hier ook wel last gehad heeft van doortrekkend krijgsvolk.
In 1616 vermeldt een afrekening met Egbert Alberts een bedrag van 25 goudguldens, dat deze moest hebben voor "ruiters teeringe" (vertering), waaraan wordt toegevoegd, dat de tonne biers ook betaald is.
Dan wordt nog verklaard, dat de afrekening met de ingezetenen wegens doortrekken van krijgsvolk "ten agteren" is geweest, maar nu "ten volle betaalt".
Er blijkt niet uit, hoe lang men op die uitbetaling heeft moeten wachten en dus ook niet, wanneer dat krijgsvolk is doorgetrokken, voor of tijdens het Bestand.Niettegenstaande de omringende gevaren, die bij hervatting van de oorlog weer groter kunnen worden, besteedt het markeboek de volle aandacht aan een zaak op eigen terrein. Er is nl. een geschil tussen den Ham en Daarle, waarvan in 1621 melding gemaakt wordt. Er zijn schapen uit Daarle in de Hammer marke geweest en deze zijn geschut. Daarop zijn de gewaarden uit Daarle beboet en die boete is ook betaald in tegenwoordigheid van enkele edele heren. Vastgesteld is daarbij, dat men zowel vanuit den Ham en Linde als vanuit Daarle op een bepaald veld zal mogen laten weiden en dat men op het veld vee zal mogen laten weiden en dat men het veld zal mogen gebruiken "t'heide en t'weide".
Er wordt dus gedacht aan schapen en aan koeien, die de voor hen geschikte grond mogen betreden. Maar als deze overeenkomst in 1622 gesloten is, blijkt, dat er toch redenen tot klagen overgebleven zijn. Eén ervan is, dat er vee uit Daarle weidt tot aan de Linderbeek, maar dat hun eigenaren aan die kant niet zorgen voor goede "vredongen", dat zijn afpalingen.
Als Hammer vee dan door de beek waadt en aan de zuidzijde tegen de Daarlese oever opklimt, komt men uit Daarle en neemt deze beesten mee. Men raakt in den Ham hevig verbolgen, als blijkt, dat de schutters uit Daarle ze gebracht hebben in "het Huis te Schuilenburg" en dat is ook wel een heel eind uit de buurt. Men roept de hulp in van de "Weledele, Gestrenge, Wijze en Voorsigtige en zeer discrete Heer Henrick Bentinck", Drost van Salland.
Vooreerst wordt beslist, dat twee onpartijdige mannen de zaak in ogenschouw nemen. Dit gebeurt, maar men bereikt geen resultaat. De uitspraak op 9 juni 1628 stelt den Ham in het gelijk. Maar dan is er ook al sinds 1621 gekibbeld en deze zaak heeft kennelijk meer in het middelpunt der belangstelling gestaan dan omringende gevaren. Men kan met de afloop tevreden wezen en dankbaar zijn voor de hulp van de Drost, terwijl de eigen Markenrichter Geerlig van Besten, zich bijzonder heeft ingespannen en voor Daarle zelfs om "de hoogste poene" heeft gevraagd.Als de rust een weinig is weergekeerd en de inwoners van Daarle bezig zijn met het herstellen der "vredonge", is den Ham weer bezig met alledaagse dingen: ongewaarden mogen geen "heijt meijen", gewaarden mogen alleen heide maaien, wanneer ze bezig zijn met "plaggen sigten".
De Markenrichteren en de Gedeputeerden zullen ook spoedig beginnen aan het vaststellen van een uitpaling, hoever de schapen mogen gaan. Men is dus nogal druk doende met de heide en zijn problemen.
Dan regelt men weer verkopingen, want er is geld nodig voor het herstel van de Weme en zijn bijgebouwen. En zo gaat men voort, tot weer een donkere wolk over de marke trekt, ditmaal ongenoegen met Eerde.
In het markeboek komt een stuk voor, dat gedateerd is 18 maart 1637. Het volgt direct op het geschil met Daar1e, dat in 1628 bijgelegd is. Hoewel er naderhand weer aantekeningen zijn van oudere datum, vormt het nu volgende duidelijk een eenheid. Wat is er dan aan de hand? We herinneren ons, dat er wel eens tijden geweest zijn van lage waterstand. De Diffeler paarden moeten de Vecht doorwaad hebben om in de Hammer marke te komen, en de beesten uit den Ham en Linde, die in de Linderbeek ploeterden, konden er aan de overzijde uitklimmen. Maar nu is het een tijd van hoge waterstand. In het midden van maart kan dat voorkomen.
Men heeft veel wateroverlast in den Ham, Junne en Beerse. Het water, dat door de Bevert wordt afgevoerd, moet verder zijn "cours" nemen naar Eerde, maar men is daar niet genegen om de afwatering te verbeteren.
Dan graaft men vanuit het "moer", dat is het veen in de Hammer marke dwars door de Beerser tochtgraven een nieuwe afwateringssloot als directe verbinding.
Aan alles is te merken, dat men in het veen zit: daar heeft men immers tochtgraven of treksloten, maar deze zijn niet bij machte om de hele watermassa af te voeren. Evenwel, in Eerde wil men van deze graverij niets weten, dat wil zeggen, de Vrouwe van Renesse, die op het kasteel resideert, heeft het lozen van water uit de nieuwe sloot belet en nu staat in de zo juist genoemde marken veel land onder water.
Men vangt aan met het schrijven van een brief aan de Drost Henrick Bentinck te Zwolle. Daarin wordt de toestand uitvoerig toegelicht. De aangevangen graving is door de Vrouwe van Eerde belet tot "merckelijcke achterdeel" (nadeel). Men verzoekt de Drost te bevelen, dat de tegenwerking verboden worde en verklaart met nadruk, dat de nood het vereist en de zaak geen uitstel kan lijden.Op dit schrijven komt een antwoord, waarin, zoals gebruikelijk is, de kwestie eerst wordt omschreven. Het betreft dus een "schillinge" (geschil) tussen de marken den Ham, Junne en Beerse tegenover de marke van Eerde. Maar de Drost verklaart, zelf geen goede kennis van de situatie te hebben en verzoekt drie personen, te weten Johan van Koeverden, Heer van Rhaan, verder Jan Grevinck en de Ommer schout Henrick van Heerdt om op 4 april 's morgens in Ommen te willen komen en de zaak "in oogenschijn" te nemen en, als het kan, tot accomodatie (schikking) te komen.
Van deze heren komt een schrijven bij de Drost binnen, gedateerd 4 april, dus onmiddellijk na de inspectie opgesteld. Zij geven te kennen, de zaak in ogenschijn te hebben genomen, maar een oplossing was niet gevonden.
Namens de tegenpartij was aanwezig geweest Joffer Anne Maria van Renesse, die verklaard had, geen opdracht van haar Moeder, de Vrouwe van Eerde, te hebben ontvangen om in de kwestie een beslising te nemen.
Daarop hebben de drie bemiddelaars een andere dag bepaald, nl. 25 april, dus drie weken later, om dan samen te komen in den Ham en de jonge dame van Eerde heeft beloofd, haar broer, de Commandeur van Doesburg te schrijven.
Prompt op de afgesproken 25ste april wordt weer een brief gestuurd om de Drost nader in te lichten. Nu wordt er de nadruk op gelegd, dat de bewoners van het Eerderbroek zich na het graven van de nieuwe sloot "beswaert vinden". Men wil de marken den Ham, Junne en Beerse verplichten, de nieuwe sloot dicht te gooien, maar dan moet Eerde ook zorgen, dat de Bevert zo zal uitgediept worden, dat er een goede afvoer van water mogelijk zal zijn.
Of de Commandeur van Doesburg daar bij geweest is, blijkt niet uit deze brief. Men zou kunnen zeggen, dat den Ham aan het kortste eind getrokken heeft, maar aan de Vrouwe van Eerde is ook een verplichting opgelegd.En hoe gaat het verder? Er volgt een eigenaardige brief, gedateerd 7 mei 1637, die wel enig licht op de zaak werpt. Het opschrift luidt:
"Woled. Erntfeste en seer discrete Jonkheer Geerlig van Besten, mijn veel gonstige Neef, resierende in den Ham op Mennigshave". De schrijver van de brief, de reeds eerder genoemde Jan van Greevinck, is dus familie van de Markenrichter, door wie het grote huis als ambtswoning betrokken is. Zijn functie is blijkbaar ook meer geconsolideerd, hij is ruim 30 jaar als zodanig werkzaam geweest.
De aanhef van de brief is als volgt:
"Woled. Erntfeste discrete veel gunstige Neeff, naast onser vruntlijcke Salutatie ahn U Ed: ende derselver Moeder, dient tot geen ander Andtwoord als dat wij Godt zij gelooft oock nog gesont bint, wijders soo Sende ick U Ed copie van Renes sijn acte waerop U Ed. ten Spoedigsten kan antwoorden en in handen van Neef van Heerdt bestellen, want ick verreijs nae Groningen".
Men krijgt de indruk, dat de briefschrijver beter een zwaard dan een pen kan hanteren. Hij vervolgt met de mededeling, dat de Commandeur van Doesburg, die blijkbaar dus wel op Eerde geweest is, geen schriftelijk antwoord heeft achtergelaten, want zijn Moeder kon niets doen, dan alleen wanneer de Hammers met de anderen "feerdig" waren om de Bevert schoon te maken, elk tegen zijn eigen land. Als dat gebeuren zou, wilde zij ook dadelijk "feerdig" wezen om de Bevert te laten verbreden. Hierna weet de briefschrijver niets te melden, dan dat hij "sijn neef und Zijn WolEd. lieve Moeder in de protectie des Alderhoogsten aanbeveelt".De korte inhoud is dus: De Hammers moeten beginnen, dan zal Eerde ook iets doen, maar niet omgekeerd. En hoe is deze zaak afgelopen? Het markeboek vermeldt het niet. Vermoedelijk is tussen maart en mei de waterstand gedaald en de overlast verdwenen. Opmerkelijk is, dat enkele hoge heren, die in het bovenstaande voorkomen, familie van elkaar blijken te zijn. Dit lijkt een begin van het verschijnsel, dat in de Gouden Eeuw en verdere jaren zoveel onheil gesticht heeft: de heerschappij der regenten, die zelfs aan kinderen in de wieg een benoeming gaven tot hoge functie om samen als familie de macht in handen te krijgen. Komt iets hiervan om het hoekje kijken? We zullen met belangstelling afwachten, hoe het alles verder gaat.
Een klein zinnetje in het markeboek trekt de aandacht: "Die Erffgen: van Hammermerck holtgerigte geholden binnen Swoll". We vragen ons af: "Waarom moesten ze in Zwolle samenkomen?" en: "Hoe maakten ze deze reis?"
Nu staat er niet "holtsprake", maar "holtgericht" en zijn we dus meer op het gebied van de rechtspraak.
In Zwolle resideerde de Drost van Salland, die in vorige artikelen ook al genoemd is en vermoedelijk had men met hem iets te verhandelen. Al meer werd in die tijd de gewoonte verlaten, dat hoge heren naar omliggende plaatsen reisden om daar in geschillen tussenbeide te komen, het werd nu gebruikelijk, dat men zich bij hen in hun woonplaats vervoegen moest.En wat verder de reis betreft: onze voorouders zagen niet tegen een eindje lopen op. We moeten er ook aan denken, dat sommige wegen anders liepen. Zo vertelt het markeboek ergens van een weg, die van de Ommerweg afsloeg, waar nu de eerste weg links is na de brug, men ging vandaar achter het kasteel langs en was daardoor gauwer in de omgeving van Ommen.
Ook wordt er een weg aangeduid door Giethem, zodat men naar Zwolle niet over Ommen hoefde te gaan. En dan had men zeker ook wel "gevaar" in de vorm van een kar met een paard of kon men een paard berijden.
Het markeboek staat in deze tijd vol met rekeningen. Van 1616 tot 1624 loopt een afrekening met de waard Ringenberg, welke hoofdzakelijk betrekking heeft op verteringen.Markenrichter van Twenhuysen blijkt overleden te zijn en met zijn erven is een en ander te regelen. Zijn opvolger Geerlig van Besten dient een nota in over de Optimmering der Costerij. Het bedrag is 246 gulden en 16 stuiver en is gedeelteijk gedekt door de verkoop, van hout voor 58-15.
Als dan al weer de Costerij genoemd wordt, staat er "de verbrande Costerij" en dan begrijpt men iets van die hoge uitgaven. Dan heeft Ringenberg weer een rekening aangaande "onkosten der predikanten", die zeker bij hem gedineerd hebben.
Voor vertimmering der pastorie moet 102 gulden betaald worden en voor de "predichstoel" 105 gulden. Maar als we op dit laatste bedrag goed letten, komen we tot de ontdekking, dat dit geen bedrag is voor reparatie, maar voor het vervaardigen van een nieuwe preekstoel. En dat komt overeen met het jaartel, dat in de preekstoel aangebracht is, nl. 1628, dat men er nog steeds op vinden kan.Het is geen wonder, dat de marke er al maar op uit is om geld binnen te krijgen, nu er klaarblijkelijk zulke hoge uitgaven zijn.
Aan de Markenrichter wordt opgedragen, goed toe te zien op de hooi-verplichtingen in het Linderviier en te vernemen, of de pachters wel betaald hebben.
Sommige dingen moeten aanhoudend vermeld worden. De waarschuwing tegen wanordelijk turf graven is er één van. Het meest maken zich hieraan de ongewaarden schuldig.
Er wordt een voorstel gedaan, deze medeburgers voortaan uit het beste veen te weren en te verwijzen "nae de Wijttenbrinck". Dat was in die tijd zeker het eind van de wereld!En dan komen de "misvaelten" maar weer eens op de proppen. Wat is er van de oude tijden af al veel aan gedaan om de milieuvervuiling tegen te gaan!
De Overbeeksen worden ook weer genoemd. Zij hebben indertijd 25 keizersguldens geofferd om de zaak met ds. Herolt in vriendschap te regelen, nu wordt hun aandeel voor de nieuwe preekstoel op 30 gulden bepaald. En als men dan het kerkgebouw voorzien heeft van zulk een prachtige preekstoel, met houtsnijwerk versierd, dan mag de rest van het interieur daarmee toch wel in overeenstemming zijn. Dus weg met de zittekisten! Ze zijn er blijkbaar altijd nog.
Er wordt besloten, dat er in het vervolg "een halve Daelder" per jaar betaald moet worden, als men zulk een kist in de kerk heeft staan. Er is in deze tijd een nieuwe predikant gekomen, nl. ds. Theodorus Venator en al weer wordt over de zittekisten gehandeld.In mei 1632 valt het besluit, dat "jeder rott in 't kerckdorp als ook de huijsluijden voor sig bangken in de kerk maeken laeten en dat tussen dit en St. Jacob". Die heiligendag valt op 25 juli en is allerwegen ten plattenlande het begin van de rogge-oogst, dus moet men wel haast maken om op tijd klaar te zijn.
De aanduiding "rott" betekent groep en zal misschien overeenkomen met de hoeken in het dorp. De huijsluijden zijn dan de boeren.Terwijl de nodige hamerslagen vallen om behoorlijke banken te vervaardigen, zijn de bestuurders van de marke al weer bezig met allerlei zware stukken, waarbij vooral de verkopingen de aandacht trekken. Steeds weer is de vraag, of bij het huis een waartal behoort, heel belangrijk, en geen wonder, want van de nodige wei- degrond hangt de welvlaart van de agrarier af. Zo wordt eens verkocht "het derde part van de katerstede de Spoel genaemt met alle sijne olde en nije gerechtigheden gelegen int gerichte van Ommen onder de klockke van den Ham in de buertschap Meer in de limieten als datselve tot profijt van de Kercke in den Ham duslangs verpacht is".
Een volledig verslag van de verkoping volgt: de kerk is de verkoper vandaar de aanwezigheid van de predikant en de prijs bedraagt 92 gulden, alles inbegrepen, waarvan 80 gulden tot profijt van de kerk op rente gezet zal worden. Kopers zijn Gerrit Reeffhuis en zijn vrouw Ida, die van nu af aan geen pachters, maar eigenaar van hun huis zijn, als ze tenminste voldoen aan de voorwaarde, dat het geld toekomende Kerstmis Anno 1631 betaald moet worden.
Uit de wijdlopige toelichting blijkt, dat het een katerstede met een waartal is, hetgeen wel een bijzonderheid is, maar soms werd een vierde deel van een ware wel eens aan een keuter verkocht. Dit recht bleef dan bij het huis behoren. Ze zullen zeker wel goed geboerd hebben, die Gerrit en Ida, in hun huis van nog-geen-honder-gulden.
De vraag blijft alleen: hoe deelt men een katerstede in drieen? Ze kochten immers een derde part. Het land verdelen zal wel gaan, maar het huis? Of zijn vroeger dergelijke huizen geweest van het langgerekte type: een deur en een raam, weer een deur en een raam en zo verder?
Het kan ook zo zijn dat men met het woord "katerstede" eigenlijk het erf aanduidt en dat daarop verspreid enkele huisjes of hutten staan. In de laatste 50 jaren zijn verscheidene soortgelijke huizen opgeruimd. Toch hebben ze, niettegenstaande hun gering aanzien, vaak het begin gevormd van een welvarend bedrijf."In 't Gerigte van Ommen onder de klocke van den Ham". Deze uitdrukking klinkt, althans wat die klokkeslag betreft, velen zeker niet vreemd in de oren. Men duidt daarmee ook nu nog wel zijn woonplaats aan. Dat men 't Gerigte van Ommen noemt, zoals uit het markeboek blijkt, betekent dat men tot een ordelijke rechtspraak gaat komen: het Drostambt Zwolle, daaronder het Schoutambt Ommen, waartoe het Kerspel van den Ham behoort. Soms spreekt men ook wel van het Schoutambt Ommen en den Ham, wel een bewijs van de vooraanstaande plaats, die den Ham inneemt.
Het is ook wel nodig, dat het met de rechtspraak in goede banen komt, want er zijn altijd onwilligen, die tot de orde geroepen moeten worden. Iemand, die een sloot te breed maakt, wordt gedreigd, dat men de grachten wederom 'insmijten' zal, en hij moet zowel aan de Markenrichter als aan de armen tijn (tien) gulden betalen.
Dan moet er weer vermaand worden, dat ergens een weg zo breed behoort te zijn, dat "de voerman neffens den wagen vrij kan gaan".En dan die rekeningen! Meijster Derck Smitt heeft "Iserwerck" geleverd, de Uijrwercker vraagt 2 guldens en 2 stuivers voor verrichte arbeid en er is ook nog Meijster Wolter Smitt, die smidswerk gedaan heeft voor kerck en pastorie, dat is samen voor ongeveer 46 gulden. De Stratenmaker moet betaald worden, want er waren klachten over een stuk van de weg in de omgeving van de pastorie. Om de rekeningen te voldoen, moet dan maar weer "een hoecke lands" verkocht worden. Maar de heren van de marke begrijpen wel, dat het een kwade zaak is, om altijd maar weer markegrond in particuliere handen te doen overgaan en zo besluit men, dat de "huijsluijden een plaetsjen sullen mogen uijtsien en aenwijzen, dat die marke het minst schadelijk is, om 't selve tot dien einde te vercopen".
Een hoek achter de Bossinkkamp komt in deze tijd onder de hamer.Kerk en pastorie hebben veel zorg nodig. Ds. Venator vraagt in 1636 om "twee beddesteden in de Weeme". Diezelfde vraag word in 1640 weer gesteld. En dan komt in 1643 weer iets aangaande de bewoners van de Weeme in het markeboek te staan, maar dat is van geheel andere aard. We nemen het in de oude spelling geheel over: "Alsoo het onze Heere Godt beliefft heeft onzen zal. Predicant Theodorus Venatorum in zijn eeuwigen rijcke te haelen, naelaetende eene bedroeffde weduwe met tijn levendige kinderen, waervan het jongste nu eerst begint te gaan, en de weduwe sig met hare kinderen niet geerne in Stadt sulde begeven, dewijle Steden veele vereijssen, en men sig al minder op het Landt als in de Steden in kost en klederen kan behelpen, en deselve weduwe qualijck middelen heeft om alhier een huijs te koopen, dewijle hier geen huijrhuijsen sint, Soo ist dat Jr. Geerlig van Besten als Markenrichter van den Ham neffens andere ingezeten Erffgen. van den Ham, op approbatie der buijten geseten Erffgen. als oock de Weled. Peeter van Voorst Markenrichter toe Beerse, wesende Hammer en Beerser ten deele een onverscheijden Marckte neffens andere in den Ham wonende uijt commisseratie geconsenteert hebben, aan de Weduwe van zal. Theodoms Venator, gewesen Pastoor in de Ham een seekere plaetse gelegen t'enden den Vicarien camp om deselve met een huijs te mogen betimmeren en de plaetse voor haer en haeren Erffgen. Erffelijck te mogen beholden, edog sonder eenige gerechtigheid van de marckte. In Oirconde der waerheijt hebben wij dezen met eigener handen onderteeckent".
Het stuk eindigt met de handtekeningen van Geerlig van Besten, Peter van Voorst en enkele anderen.
De datum is 6 mei 1643.De Hammer "Erffgenamen" hebben hun belofte gehouden. want in september van hetzelfde jaar wordt een rekening gepresenteerd van "timmeringe aan de weeme, als de weduwe zal. Venator daaruit trok".
En dan zijn daar meteen de onkosten "int aennemen van onsen Nijen Predicant uijt Reijssen, wagenvrachte en verteringen, Jr. de Besten met enigen Olderlinge van de Ham alsoock Swolse Predicanten 41 gulden en 19 stuivers".
Zo is ds. Rudolphus Focking in het najaar zijn overleden voorganger opgevolgd. De predikantsweduwe heeft dus weiland gekregen, maar wie het bouwen van een huis betaald heeft, wordt niet vermeld.
Misschien lag dit op de weg van de Kerkeraad. De Dordtse Kerkenordening, 24 jaar tevoren op de bekende Synode vastgesteld, bevat de bepaling, dat de Weduwen en Wezen van Dienaren eerlijk in hun nooddruft verzorgd moeten worden.
Uit een andere bron weten we, dat daarvoor nog al eens kerkelijke goederen werden aangesproken, die men bij de overgang tot de Reformatie behouden had. Zo zal men zich hier ook wel met deernis van de taak gekweten hebben om de weduwe en haar tien kinderen een beetje levensvreugde te verschaffen.De heren van de marke hebben inmiddels al weer hun aandacht te bepalen bij een volgende zaak. In Noordmeer kort bij de grens met het Kerspel Ommen zijn boerderijen met bezittingen soms zo gesitueerd, dat de grens door het grondgebied loopt. Men is dan gewoon, de plaats van het huis als beslissend te nemen voor de vraag, in welk Kerspel het gehele bedrijf ligt.
Dit heeft iets te maken met een oude belasting. Nu gaat Arent Cost, één der eerste burgemeesters van den Ham, daar ergens een huis bouwen en willen "die van Eerde", dat de belastinggelden via hun kas worden geind, hetgeen vroeger via den Ham ging.
Dit geeft aanleiding tot het zenden van een verzoekschrift aan "Gedeputeerde Staten van Averijssel". Het antwoord, dat daarop ontvangen wordt, geeft duidelijk aan, hoe de zaak in elkaar zit. Het gaat om het huis en Erve Evers, dat altijd via den Ham de belasting betaald heeft voor een stuk land in Ommen gelegen, genaamd de Hengeler. Die van Eerde zullen bij een verandering in de wijze van innen zelf geen voordeel hebben en daarom zal alles blijven zoals het is.Een andere beslissing zou maar grote "Co(n)fusie" veroorzaken, ook zouden de konsekwenties ten aanzien van andere grondeigenaren veel moeite veroorzaken. De beslissing van Gedeputeere Staten is dan ook, dat de zaak zal worden "gecontinueerd als van oldes".
Het stuk draagt de plaatsnaam Campen, de datum is 7 februari 1644 en is getekend door R. van Haershollt en een secretaris.Burgemeester Arent Cost heeft, zoals we een vorige keer gezien hebben, belang bij gronden in Noordmeer, waar hij het Hengelder al in bezit gekregen heeft. Hij koopt in die buurt ook een "huijsstede" met de grond tussen "het Schaepschot en heus t'Neversel", waarvan het erf met jonge eiken is bepoot. Dit huis dient als woning voor de Meijer.
Arent Cost heeft kennelijk veel belangstelling voor die omgeving, waar het misschien in die tijd veel bosrijker geweest is dan nu. De "penningen" betaalt hij op tijd, hij wordt voor de goede betaling bedankt en 't is, alsof de marke-heren zich beijveren om toch geen onjuist licht op dat grond-verkopen te laten vallen, want er wordt nauwkeurig bij vermeld, dat met die penningen steen en andere materialen voor de Weeme zijn gekocht.
Als daarna Seijne Wijtte en Hendrikgen zijn huisvrouw het huis van de overleden "Claes in de mars" met nog wat grond kopen, is de toevoeging al weer, dat de kooppeningen voor de Weeme gebruikt zijn.
Misschien is de algemene opvatting wel, dat een huis, waar zo'n groot gezin verblijf gehad heeft, wel een beetje uitgewoond zal zijn. Zo kan iedereen begrijpen, dat daar veel reparatiewerkzaamheden te verrichten zijn.In het volgend jaar 1645 wordt op 3 juni "holtspraecke" gehouden. De besluiten zijn ditmaal overzichtelijk opgeschreven. Men begint met diverse afrekeningen. De Markenrichter beweert, dat hem nog 56 guldens en 2 stuivers toekomen en Arent Jansen heeft verteringen voorgeschoten en moet hiervoor en voor bodeloon nog 12 guldens en 3 stuivers ontvangen. Dan komen de gewone zaken:
Allereerst het onbehoorlijk turf graven; de overtreders zullen voor de Markenrichter verschijnen en van degenen, die dat niet doen, zullen de namen aan de Drost in Zwolle bekend gemaakt worden.
Dan is er iets in Linde te doen. Wessel te Daleford (later Wessel Dalvoorde genoemd) is daar Meijer van de "Heren van Swoll" en heeft op last van die Heren land "aengevreeden", maar zijn opdrachtgevers zullen aan de Erfgenamen van de marke een recognitie geven, een vergoeding tot voordeel van de marke.
Maar nu heeft een ander daartegen geprotesteerd en wel Jan Claessen Hackvoort als Rentmeester van de Heer Maarschalck Boijmer, Heer tot Rijnborg en Robbingen.
Deze rentmeester heeft verklaard, dat hij, hoewel hij daartoe geen directe opdracht van zijn heer heeft, als diens gevolmachtigde op eigen initiatief zal handelen en de zaak door zijn Meijer zal laten dichtsmijten. Die Maarschalk Boijmer komt nu en dan op de proppen, evenals later zijn erfgenamen. Men zal vermoedelijk kunnen denken aan de bewoners van de Havezathe "Egede", waar nu nog de naam "Beumer" voorkomt.Met een kwestie tussen hoge heren heeft de marke het wel moeilijk, dus is het geen wonder, dat de zaak tot nader order uitgesteld wordt en zo op de lange baan geschoven. Dan zijn er wel dingen, die beter op te lossen zijn.
Op de Olde Mollesteed begint het zand erg te stuiven, evenals op de Linderhaar. Aan de Markenrichter wordt opgedragen, passende maatregelen te nemen.
Toestemming wordt gegeven tot aanleg van een waterleiding door het Lindervlier. Deze is er heden ten dage nog, het water wordt nu door een duiker onder de weg naar Daarle geleid, maar volgens oude kaarten moet er eertijds een "spikke" in de weg gelegen hebben, een dam van rijshout, met zand aangevuld die natuurlijk na enige tijd dichtslibde en dan weer vernieuwd moest worden.
Men besluit verder, de Hammer beek tot op een zekere maat te zullen verbreden. Uit het vervolg van het markeboek blijkt, dat men de naam "Linder Beek" door "Hammer beek" vervangt, althans in de buurt van Dalvoorde. Het is mogelijk, dat men daar die beek, als stromend naar den Ham, deze naam geeft.
Er is ook iets aan de orde aangaande het houden van schapen. Wie deze dieren, die op de heide thuishoren, in het groenland jaagt, doet een verboden ding. Zijn schapen vervallen aan de Markenrichter en aan de Gezworenen. Hebben de boeren vetgemeste schapen, zgn. vettekers, dan mogen zij er vijf houden; als men er meer heeft, zullen de Gezworenen die ook wel ophalen.
Ganzen mag men bij zijn huis houden tot Hammer Kermis, daarna zal elke gewaarde niet meer mogen hebben dan vier ganzen en een gent. Men moet daarbij zorgen, dat zij de vliermaat niet voorbij komen. Dat zal dan wel betekend hebben, dat de "wichter" geregeld op de uitkijk gezet werden, om de gedragingen van de gevleugelde waterbewoners te bespieden. Kotters en ongewaarden mogen geen ganzen houden.Er valt heel wat te bedisselen op een "holtspraecke". Meestal houdt men die in de open lucht, vaak onder een geschikte grote linde. Tijdens deze vergadering komt iemand op een goed idee: de Markenrichter moet alle twee of drie jaar holtsprake houden en dan "in een seeckere huijs alwaer de Meijeren voor haer Landtheren de kost mogen verschaffen en de Markenrichter daarbij verschaffen bier en wijn". Uit de mededeling verderop in het boek valt af te leiden, dat een dergelijke vergadering later wel te Linde plaats gehad heeft. Daar waren immers de boerderijen van Landheren, voor wie de Meijers optraden!
Dan wordt besloten, dat in de kerk "het boenn zal worden gestreecken en geboent". Vooral in het oosten van ons land wordt een gaanderij vaak een "beun" of "bönne" genoemd, ook wel een "klunderbeun", maar het woord kan ook betekenen een losse planken vloer, en dan zullen we ons moeten voorstellen, dat deze voorin de kerk lag om de koude van de stenen vloer enigszins op te vangen. Een echte gaanderij zal men in de tijd van de zittekisten wel niet gehad hebben.
In elk geval, men kon het gevaarte er uit nemen en buiten schrobben.
Aan de Markenrichter wordt opgedragen, daarvoor te zorgen, dwz. een ander dit werk te laten uitvoeren.Nu komt er nog een rekening voor de dag, en wel voor Ruiters en Soldaten. Het Kerspel heeft hiervoor 41 guldens en 19 stuivers voorgeschoten. Dat moet de marke nu nog betalen. In die tijd is de Vrede van Munster wel heel dichtbij, maar het is nog steeds oorlog en kan er dus doortrekkend krijgsvolk verwacht worden. Men zal in dit geval allicht niet aan vijanden, maar aan vrienden moeten denken. Deze kosten ook geld, maar zullen zeker een prettig gevoel van veiligheid gegeven hebben.
Er komt nu een kwestie van kopen en verkopen aan de orde, die aanleiding geeft tot het naspeuren van oude papieren.
Overleden is Jan Lamberts, gewezen eigenaar van de woning, weleer genaamd Caphorst, gelegen achter de hoge horst, grenzende aan de westzijde aan het Hemster Sumpel, noordwaarts aan de Mars.
Dit laatste woord zal zeker de Ganzenmars aanduiden. Er is maar één plek, die aan bovenstaande plaatsbepaling beantwoordt, nl. de hoek, waar nu Roggestraat en Sumpel samenkomen. Hier stond het huis, bewoond door de familie Kamphuis, van welke woning een afbeelding voorkomt in "Kent u ze nog de Hammenaren" en wel de allereerste.
In de beschrijving leest u, dat daar in de vorige eeuw een familie Steen gewoond heeft. Als u de naam "Caphorst" vergelijkt met het nu nog gebruikte woord "Kappien", dan is men wel geneigd de gissing als juist te erkennen.
De hoge horst is niet zo opvallend, maar die kan in de loop der tijden zijn afgegraven. Voor dat in die omgeving straten verhard waren, kon men een duidelijke afhelling naar de Ganzenmars waarnemen.
En nu de zaak waar het om gaat. De kinderen van Jan Lamberts hebben de erfenis verdeeld, dwz. de landerijen: voor de zoon met zijn vrouw is de ene helft, voor de dochter met haar man de andere. Het huis is niet verdeeld, maar ze beweren, dat er vroeger twee huizen geweest zijn, en, wat voor hen het belangrijkste is, elk met een "waertall".
Het markeboek besluit deze zin met de mededeling, "hetwelck contrarie uijt de olde brieve is bevonden". Dat betekent derhalve, dat de veronderstelling aangaande de twee drijfwaren onjuist is. Er wordt dus verwezen naar brieven en het blijkt, dat men de zaak grondig uitgezocht heeft. Er zijn oude stukken overgeschreven, ongeveer 80 jaar oud, waarin Zijne Koninklijke Majesteit van Hispaniën nog als Heer van het land wordt genoemd. Het jaartal van de ene brief is duizend vijf honderd twee en zestig (1562) en de andere duizend vijfhonderd vijf en zestig (1565). In het oudste stuk komt een volledige beschrijving voor van "den huijse en hoffstede genoemt de Caphorst, soo als dat gelegen is met alle sijne olde en Nije, Hooge en leege toebehoor, Soo als dat gelegen is in de Gerigte van Ommen onder de Klocke van den Ham met een halve drijffwaer in derselver merck to holte to heijde to weijde to torffen to twijge met aller Slagter". De opsomming in de laatste zin geeft aan, welke voorrechten men als deelgenoot in de marke had, waaronder het woord "slagter" of "slagen" ter aanduiding van lange stroken grond, geschikt voor wisselbouw.Maar we gaan verder met het stuk uit 1562: Voor de schout Ever van Tongeren, in Ommen, zijn verschenen "Wemer to Laer mit Alijdt zijn egte huijsvrouw (dwz echtgenote). Zij hebben verklaard de Caphorst te willen verkopen aan Berent Willemsen en Merrij (Marie), diens echtgenote. Ter bevestiging van de koop heeft de Schout zijn zegel aan de brief gehangen. Zo'n zegel was aan een touwtje bevestigd en dan was daaraan een schijf lak met een stempel op aangebracht.
Gewone mensen bezaten zo'n stempel niet, dus Wemer to Laer, de verkoper, ook niet, maar er bleek een zeker Johan te Nijenhuis te zijn en die heeft zijn zegel er aan gehangen. Zo luidt ook de laatste zin van het stuk: "met twee uijthangende Segels in groene was bevestigd". Deze koopakte dient dus als bewijs, dat er bij het huis een halve drijfwaar behoorde.
Maar nu is er nog een koopbrief en deze is ongeveer 3 jaar later (in 1565) gedateerd. Het gaat weer over de Caphorst, maar het is toch niet hetzelfde huis, hoewel het er vlak bij gestaan moet hebben. De situatie is iets anders, het heeft het Sumpel niet alleen aan de westkant, maar ook aan de zuidzijde, terwijl het land aan de oostzijde grenst aan dat van Berent Willemsen, de koper uit 1562. Nu begrijpen we, dat hier sprake is van het tweede huis, waarop de familie Lamberts al zinspeelde: het wordt verkocht door Johan Leefferdinck en zijn vrouw Anna aan Mense Hendrix en zijn echtgenote Griete. Ook dit huis heeft een halve drijfwaar.
Het zal iets westelijker gestaan hebben dan het eerste en moet in de tijd tussen 1565 eb 1647 verdwenen zijn. Maar de halve drijfwaar is aan de familie Lamberts toegevallen, misschien door een latere koop. Ook deze oude "breve" is gezegeld, waartoe de Eerbare Johan te Nijenhuis weer te hulp heeft moeten komen en dus heeft deze brief ook "twee uijthangende Segels beide in groene was bevestigd".Zo is het dus gebleken, dat de huizen tezamen één drijfwaar hebben, hetgeen al is medegedeeld. De "Erffgeneamen" van de marke geven meteen een goede raad: de zoon moet met zijn vrouw het huis van de vader gaan bewonen en een halve ware gebruiken en de "dogterman" moet vanuit eigen huis gebruik maken van de geerfde landerijen en ook een halve drijfwaar in bezit nemen.
Er kan nog worden opgemerkt, dat het in 1562 nog met de naam "Caphorst" werd aangeduid, maar in 1647 is daar het weer "weleer" aan toegevoegd. Er is dus niet alleen een huis verdwenen, maar ook is van het overgebleven huis de naam blijkbaar in onbruik geraakt.
Als we de twee oude bewijsstukken vergelijken, blijkt uit de omschrijving van het eerste huis met al zijn toebehoren veel uitvoeriger te zijn dan die van het tweede, maar het laatste huis heeft weer nadrukkelijk de vermelding, dat er een "gaerden" bij behoort. We zijn dan ook dicht in de buurt van de straat, die nu de naam "Kempersgoren" draagt. Het zal daar zeker geschikte grond zijn geweest voor tuinen. Misschien lag de Caphorst-gaerden juist daar en is de naam door vele verschrijvingen heen tot Kempers vervormd. De Markeschrijvers waren niet bijzonder bedreven in het recht gebruik van de taal.
Hoe kon het ook anders in een tijd, waarin de Koning van Hispaniën nog maar net uit het zicht was geraakt en krijgsvolk uit allerlei landen hier had rondgezworven! Er is bijna geen bladzijde van het markeboek zonder rekeningen en ditmaal betreft het wel een moeilijke zaak, omdat de rekeningen van buitenaf komen. De Schout van Ommen, Jonkheer van Heerdt, heeft op last van de Drost "wolffspanden" laten maken, dat zijn netten om wolven te vangen. De kosten zijn ongeveer 100 gulden, waarvan den Ham 28 carolus-guldens moet betalen (1 Car.gld. is 28 stuivers).
Het vangen van wolven is uiteraard voor den Ham ook een goede zaak, dus is het logisch, dat er aan betaling meegewerkt wordt. Maar er komt nog een rekening van de Schout, die, alweer op verzoek van de Drost, drie schuiten met Bentheimer steen naar "den Hagenvoorde" gestuurd heeft. De kosten, die aan de schippers betaald moeten worden, bedragen ongeveer 290 gulden. De drie kerspelen Hardenberg, Ommen en Dalfsen moeten daaraan bijdragen, verder Hardenberg en Ommen elk nog een bedrag als stad en dan krijgt den Ham een rekening gepresenteerd van 28 Carolus-guldens. Nu ligt Hagenvoorde bij Schuilenburg, maar wat moet men daar met stenen, die voor verschillende plaatsen bestemd zijn? Mankeert er iets aan de mededeling en is bij Hagenvoorde alleen het aandeel voor den Ham gelost of is er een andere plek van dezelfde naam?Wel is de Regge bevaarbaar en kan men dus via Regge en Vecht daar komen. Voor ons is het een duistere zaak, maar misschien is het voor de "Erffgenamen" van de Hammer marke nog duisterder om het benodigde geld te vinden. Ze besluiten toch, het verzoek tot betaling in te willigen, hoewel er bij vermeld wordt, dat "vergangen Jaer voor de huesman een quaet Jaer geweest is en de luijden onvermogent Sinnen om te betalen".
Natuurlijk volgt hierop de toestemming om ergens een hoekje land te verkopen ter waarde van ongeveer 100 daalders. Behalve de Markenrichter Geerlig van Besten ondertekenen nog enkele andere personen dit besluit, waaronder "Wolterus Burchard als volmachtiger van mijn vrouw und weduwe van Reede tot Landerinck" en Jan Klaesen Hackvoort als volmachtiger van de "Baron de Boijmer". De laatste kennen we al, maar op de ondertekening van Burchard moeten we even letten: "mijn vrouw" betekent "mevrouw" en dan is alles duidelijk. Alleen weten we niet, wat een mevrouw van Reede tot Landerinck hier te maken heeft, maar er zijn nog altijd "Heren van Swoll" en dergelijke, of hun nakomelingen, die ook in deze omgeving een vinger in de pap hebben, wanneer het de eigendom van boerderijen betreft. Hetgeen op deze bladzijden van het markeboek staat, is opgetekend in de jaren rondom 1648, toen de Vrede van Munster gesloten werd.Het heeft blijkbaar jaren geduurd, eer alles geregeld was in verband met de overgang tot de Reformatie, maar er zijn hier en daar personen geweest, die hun fianciële betrekkingen tot vroegere kloosters hebben doen erkennen en deze komen vaak als eigenaar van boerderijen voor, met inbegrip van hun aandeel in de marke. Zo is er een holtsproake op 26 juni 1648 en wordt de opsomming der behandelde stukken o.a. opgetekend door Catarina G.V. Splinter, weduwe, frivrou van Boijmer, waaruit blijkt, dat de baron, die enkele jaren tevoren nog stukken ondertekende, inmiddels is overleden. Deze Vrijvrouwe, plaatst zelf haar handtekening en is dus aanwezig.
Weer is er de naam Burchhard bij als vertegenwoordiger en verder teekent Geerlig van Besten als Markenrichter. De rij wordt gesloten door de Markenschrijver Meijnardus Theodori.Op deze holtspraeke en die van volgende jaren is weer het vereffenen van rekeningen een voornaam punt. De bedragen worden àl hoger. De welvaart van de Gouden eeuw is blijkbaar niet tot het oosten des lands doorgedrongen. In het constateren van overtredingen ook in het voorkòmen daarvan blijft men actief.
Als een ongewaarde een stukje grond heeft gekocht en daarop heeft mogen "timmeren", mag hij "geen peerden, beesten offte ander haeve holden om de Marcke daarmede te bedrijven, alsook geen torff steecken".De gewoonte om aan ongewaarden uitdrift toe te staan tegen betaling van 10 stuivers per paard en 8 stuivers per koe wordt enigszins gewijzigd, dit zal nu eens per jaar "bij openbaren opslag verpagt worden" en wel in tegenwoordigheid van Jonkheer Schaep, ook wel genoemd: Schaep ten Dam, hetgeen aantoont, dat hij uit Hellendoorn afkomstig is. Hij blijkt bepaalde rechten van de marke-Beerse te verdedigen.
Dit is niet zo vreemd, want de vroegere Markenrichter Herman van Voorst was getrouwd met een dochter van de familie Schaep. Deze Jonkheer zal aan zijn familie te Beerse wel graag een dienst hebben willen bewijzen.Misschien heeft hij zich daarbij wat te bemoeiachtig getoond. Met de zaken van de marke den Ham heeft hij beslist wat te maken, want op de holtspraeke van 1657 wordt er een aanmerking op gemaakt, dat hij "niet present" is, hetgeen hem kennelijk kwalijk genomen wordt. Hij blijkt ook "het Mullers Mersjen" te hebben ingeworpen en aan de Markenschrijver wordt opgedragen, hem "een serieuse brief te schrijven over het onordentelijk schapen-drijven van die van Beerse".
Met grote Heren en Vrouwen blijkt het ook nu weer kwaad kersen-eten te zijn, want er moet ook een vermaning naar "de jofferen Boijmers", die een bedrag van f 40,00 niet willen betalen.
Hier kan even een toelichting gegeven worden over de familie Boijmer, waarvan enkele bijzonderheden pas aan het licht gekomen zijn. De baron de Boijmer was indertijd een trouw aanhanger van Fillips II, de koning van Spanje. Hij woonde op de Hof te Geesteren en bezat als leengoed de Erve Liefferdinck in Magele, waardoor hij gerechtigde in de marke was.
Naderhand bleven er uit deze familie dames over, waarvan Maria wel eens een handtekening in het markeboek geplaatst heeft. Het geschil dat ze hebben, gaat over een stuk land in Magele, maar gelukkig voor de marke staat er bij aangetekend, dat de jufferen op 6 augustus 1661 (dus vier jaar later) beloofd hebben de schuld door hun Meijer te laten betalen, van welke plicht deze zich op 23 november van datzelfde jaar gekweten heeft.Intussen moet toch maar rekening gehouden worden met de wensen van de hoge Heren. Men neemt het besluit om de Ham Beecke aan beide zijden op te ruimen, zodat deze van de Hammer kant af eerst 12 voeten wijd wordt tot aan Wechlers Steege en vandaar tot aan Dalvoorder Steege 8 voeten. Hierbij zijn ook weer allerlei vreemde heren aanwezig. Deze moeten ook toezien op de onkosten aangaande de beroeping van een predikant. Dat daaraan weer een opknapbeurt van de Weeme vastzit, is alleszins te begrijpen!
Van 1607-1656 vinden we de naam Esgien Lamberinck onder degenen, die de markestukken tekenen, d.w.z. hij plaatst een huisteken, met de bijvoeging door een ander, dat dit teken van hem is. In de laatste jaren tekenen predikanten op zijn verzoek, hij wordt o.a. geassisteerd door ds. Venator en ds. Focking. Zeker zal hij wel oud geworden zijn en in de halve eeuw, waarin hij een rol speelde, een persoon van gewicht geworden zijn, maar nu komt er een tijd, waarin zijn naam niet meer in het markeboek gevonden wordt.
Er is nog meer wisseling van personen. In plaats van markenrichter Jonkheer Geerlig van Besten, die zijn functie 32 jaren vervuld heeft, komt nu Burgemeester Greve van Zwolle die dit ambt te den Ham als nevenfunctie bekleden zal. Hij woont in Zwolle, maar reist voortdurend hierheen om orde op zaken te stellen. Het is dan ook niet vreemd, dat hij onder zijn uitgaven die "bij het Veer te Dalfsen" vermeldt.In zijn tijd is het markeboek overzichtelijk ingericht, wat de duidelijkheid ten goede komt. Er verschijnt ook een nieuwe predikant, zoals we al vernomen hebben: ds. Fredericus Lindenhovius. Zijn vader Gerhardus is predikant in Raalte geweest, maar als de zoon, ongeveer 26 jaar oud in 1656 naar den Ham komt, is de vader niet meer in leven. Later zal de kleinzoon een tijd lang Markenschrijver wezen.
De familie zal ter plaatse altijd bekend bllijven tot op de dag van heden.
Bij het uitbrengen van het beroep zijn enige kosten gemaakt, nl. 172 guldens en 3 stuivers. En dan zal men maar meteen beslissingen nemen aangaande het restaureren van de Weeme. Maar de straat heeft ook een opknapbeurt nodig, dus wordt besloten: "elke huijsman sal een voer steen halen tot de gemene (algemene) vervallen Straete". Ook worden er "zijlen", een soort duikers, onder het wegdek aangebracht.
Stenen zoeken is niet moeilijk, de Lemelerberg o.a. heeft ze in alle soorten, zowel voor de straat als voor de vloeren van de boerenkeukens, maar de "huijsluijde" moeten ze naar den Ham vervoeren en dat zullen zware vrachten geweest zijn.
Pas in de twintiger jaren van deze 20e eeuw zijn de hobbelige keien door een andere bedekking vervangen.En nu de rekeningen voor de pastorie! Veel bladzijden in het boek staan er vol van. Het is ondoenlijk, ze alle over te nemen, maar iets daarvan moet toch doorgegeven worden. De bedragen staan genoteerd in guldens en stuivers. Zo langzamerhand worden de namen en de situaties voor ons ook wat bekender: "Schipper Egbert heeft met voeren voor en nae de Weeme van den Ham verdient f 15 - 12. Nog golden Jan laeten bijlangs gaen nae 't Markengeit, onkosten 12 st. Nog hebt de Predicant aan den Sloot bestelt op te maeken tusschen den Co(s)ters camp en Arent Roelofsens gaerden, daaraen verdient f 2 - 15.
Nog totte Predicante putte gedaen 5 plancken, elck plancke van 11 voet kost 1 gulden f 5,--. Nog een deputati Classis betaalt tot Wagenvracht f 3 - 3. Nog hebbe ick tot de ingevallen muijr in de kamer gekofft 550 stien f2 - 4 en van de Nijebruggen laeten haelen die Schipvragt f 0 - 11. Nog heeft Mr. Herman Metselaer de Schorsteen in de Weeme affgebroken en weder opgemaekt daeraen verdient dat ik hem betaalt hebbe f 13 - 14.
Nog heeft onse predicant tot Calck en Steen een vragt uijtgelegt dat ik hem wedergegeven hebbe f 10 - 11. Aen Gerrit Alberts voor gehaalde vuijeren plancken, latten en nagelen f 0 - 15.
Aen Vaendrig Egbert Alberts voor 2 dubbele vuijren Juffers tot opzetsels aen de Weeme f 2 - 8.
Aen Jan de Meijer voor geleverde roode estricken, gekoomen aen de Weeme f 8."Aan het eind van deze lange rij getallen volgt een recapitulatie: de uitgaven voor de Weeme blijken te bedragen f 285 - 13 en de overige schulden zijn f 873 - 17, dat wordt samen f 1157 - 10.
Gelukkig is er onderdehand iemand rondgegaan om de markengelden te innen. Al heeft deze man er maar 12 stuivers aan verdient, hij heeft een respectabel bedrag opgehaald, n.l. f 1022 - 12 en zo daalt de schuld dan tot f 134 - 18, terwijl het geld van de jufferen Boijmers nog moet binnenkomen.Toch kijken de Heren de toekomst donker in, want er is door sommige personen zoveel voorgeschoten en dat moet vereffend worden. De Markenrichter zelf dreigt met het "gerigte" en brengt daarna werkelijk de Schout van Ommen mee. Maar deze schulden zijn bij zijn dood in 1667 nog niet verrekend. Hij wordt in de Michaeliskerk te Zwolle begraven en daarna komen de erfgenamen van Burgemeester Greve met de "Erffgenamen" van de marke den Ham overleggen, hoe het nu verder moet.
Eén prettige ervaring heeft men bij al deze beraadslagingen, men komt telkens samen bij Jan Muller in het "kerckdorp" en krijgt daar lekker eten en drinken. Maar meteen vergroot men de schulden en heeft men nu en dan "verteringe en vereeringe" te betalen. Het laatste zijn blijkbaar de fooien. Of men nog, zoals indertijd was voorgesteld, op een boerderij vergaderd heeft, is niet geheel duidelijk, maar twee maal wordt "de Maegt van Linde", ook wel genoemd "de Meijt van Linde" vereerd en dat zou er op kunnen wijzen, dat men tenminste de weg wist naar een boerderij in Linde om zich daar te laten bedienen.
We zullen de lotgevallen van de marke-den Ham nu even laten rusten, want voor de vaak moeilijk te ontcijferen gegevens is enige bezinning nodig. Als we terugzien op het geploeter van de marke -vertegenwoordigers, zoals we het nu over een tijd van ongeveer 60 jaren gevolgd hebben, gedenken we met achting en dankbaarheid de werkers van voorheen, die hun beste krachten aan het welzijn van den Ham gewijd hebben, onder het alziend oog van Hem, die droeg ons voorgeslacht in nacht en stormgedruis!
Einde eerste deel. Het markeboek ligt weer open. Er is een tijd geweest van naspeuren en nadenken. Nu hopen we weer verder te gaan bij dezelfde bladzijde, waar we het enkele maanden geleden gesloten hebben.
Nauwelijks zijn we weer serieus aan het lezen, of daar komt de herkenning van vroegere dingen. Het woord "Weeme" valt het eerst op. Bijkbaar heeft de pastorie reparatie nodig en dat is beslist niet voor de eerste keer.
Als vanouds worden er weer mensen gesignaleerd, die op een slordige manier "torffgraven".
Een ander wil een "hoeksken land" kopen.
De "Erffgenamen" van de marke, die samen met de Markenrigter het bestuur vormen, kijken ijverig uit, welk stuk land ze kunnen verkopen om de reparatie-werken te kunnen bekostigen.Maar vorlopig is het ernstigste feit, dat de marke heel veel geld schuldig is aan de erven van de overleden Markenrigter Greve, die als Burgemeester van Zwolle de zaken van den Ham mee behartigde. Dit brengt ons allereerst tot de vraag: "Wat had die Zwolse heer toch met de markeproblemen van den Ham te maken?" Temeer, daar hij naderhand opgevolgd wordt door iemand uit de familie Grubbe, die toch al eens in het markeboek gepreciseerd, dat er, behalve die uit het dorp, ook afgevaardigden zijn uit Linde, Beerse en Noortmeer.
Het valt op, dat onder de met name genoemde personen ook "Joncker Grubbe" voorkomt. Kennelijk durft hij na de dood van zijn rivaal zich weer onder de leidende figuren te vertonen.Op de vergadering wordt gesproken over "agterstandt" in betalingen, vastgesteld wordt, dat er allerlei "disordres" zijn (d.i. wanorde), plannen worden gemaakt tot verbetering van verkeerde toestanden. Na het maken van berekeningen komt men tot de slotsom, dat de schuld aan de Zwolse eisers ruim 329 Carolus-guldens bedraagt. Het wordt zeker geacht, dat het verzoek om vereffening der schuld spoedig binnen komen zal. En dat gebeurt ook.
De volgende vergadering, die in het boek vermeld wordt, houdt men te Zwolle en hier wordt de rekening gepresenteerd. Maar nu moeten we eerst goed op de data letten. De eerste zojuist besproken vergadering heeft als datum 28 juli 1668 en de volgende, in Zwolle gehouden, is gedateerd op 30 november 1677.
Hoewel de regels heel broederijk onder elkaar staan, is er een tijdsverloop van 9 jaar tussen de beide vergaderingen. Is er dan in die tijd niets gebeurd?
Er is juist heel veel gebeurd, er is namelijk oorlog geweest.Uit onze jeugd herinneren we ons, dat er in 1672 oorlog geweest is met 4 vijanden en dat er daarom gesproken wordt van het "Rampjaar". Over de desolate toestand van ons land was er een spreuk "Het land reddeloos, de regering radeloos, het volk redeloos". (Zie m.b.t. het rampjaar 1672, het eind van dit markeboek)
Uiteindelijk leidde deze droeve toestand er toe, dat de 22-jarige Prins van Oranje weer aan het hoofd van het leger kwam te staan en de functie van Stadhouder verkreeg. Hij mocht onder Gods zegen als redder van ons land optreden.Wie dit niet meer weet, moet maar, zoals de geijkte uitdrukking zegt, "zijn schoolgeld weerom ophalen". De vier vijanden waren Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen. Terwijl de grote mogendheden aanvallen deden op de westelijke provinciën, drongen de legers van de kleine staatjes het oosten binnen. Ze stonden onder het gezag van bischoppen en wel die van Munster en Keulen, waarvan de eerste onder ons het meest bekend is geworden. Hij heette Christoph Bernhard von Galen en wordt meestal "Barend van Galen" of ook wel "Bommen Berend" genoemd.
Men vertelt van hem, dat hij in zijn jeugd door zijn moeder streng werd opgevoed, terwijl zijn vader in de gevangenis zat. Zeker door medewerking van familie of vrienden, werd hij al kanunnik, toen hij 7 jaar oud was en domcustos, toen hij 24 was. Hij was 44 jaar, toen hij als bisschop van Munster gekozen werd.Het lijkt vreemd, dat hij tot kerkelijke functies werd geroepen, terwijl hij geen geestelijke was. Hij heeft dan ook 11 jaar lang zijn rechten moeten verdedigen en slaagde er pas in, zijn zetel in de stad Munster te bezetten, toen hij er voor gevochten had.
In die oorlog heeft hij voor het eerst een nieuw soort brandbommen gebruikt, vandaar de spotnaam "Bommen Berend".In 1665 was ons land ook al in oorlog betrokken geweest. Daarvan had de bisschop gebruik gemaakt, omdat hij zo graag Borculo wilde bezetten, waarop hij rechten meende te hebben. Tegelijk wilde hij dan de bevolking weer tot het Rooms-Katholieke geloof brengen. Deze veldtocht liep voor hem nogal smadelijk af. Wel hebben tijdens deze tocht zijn soldaten Losser in brand gestoken en het kasteel te Almelo verwoest.
Kennelijk heeft hij uit zijn eigen mislukkingen wat geleerd en stelde zich voor, het in 1672 beter te doen. Hij viel weer aan in dezelfde omgeving, trok toen westwaarts in de richting Deventer en verder naar Zwolle.Volgens oude kaarten kwam hij via Hattem en Elburg tot Hardewijk en van Zwolle noordwaarts tot Meppel, Rouveen en Steenwijk. Een andere tocht ging naar het noorden, hij nam Coevorden in en sloeg het beleg voor Groningen.
Deze stad, met als verdediger de dappere Rabenhaupt, werd bevrijd op 28 augustus en Coevorden in december van dat jaar. Men noemt wel eens "de man met de biezen bruggen" als bevrijder van Coevorden. Hij heette Meindert van Thijnen. Vroeger kwam men in de schoolbiblliotheken wel eens een aardig boekje over hem tegen.Ons land was dus na een goed jaar weer van de onderdrukker af, maar hij heeft een diep spoor van plunderingen achtergelaten. Wij zouden geneigd zijn te denken, dat hij juist in deze omgeving niet veel kwaads gedaan zal hebben, maar op het bovengenoemde kaartje wijzen enige korte pijlen juist in onze richting en dat zal wel betekenen, dat naar die buurten soldaten gestuurd zijn.
Deze losse troepen hadden de vrije hand om te roven en te plunderen, waarvoor ze vaak hun vrouwen meenamen. Zo vormden ze een ware plaag voor de verspreid wondende bevolking.Het "Rampjaar" bleek later niet gauw vergeten te zijn. Spotversjes zijn nog tot onze tijd bekend gebleven:
"Beernken von Galen stak Losser in braand,
Jaag den schelm naar 't Munsterlaand".In die tijd was het slaan van herinneringspenningen in de mode gekomen. Op één ervan staat:
"Doe Bommen Berend las voor Groningen de mis,
Sloeg men daarbinnen penningen tot zijn gedachtenis".Wat de spotprenten betreft, deze beelden meestal de dubbelrol van Barend als bisschop en als soldaat uit. Hij staat dan op een tekening, de ene helft in priesterkleren met de mijter en tabaard, de andere helft met helm en kuras.
Was Berend van Galen werkelijk zo'n bruut, als men uit spotverzen en tekeningen zou kunnen opmaken? Er zijn historici, die dit in twijfel trekken en wijzen op enkele goede karaktereigenschappen. Hij zou liever de mis bedienen in een kleine dorpskerk dan in een kathedraal, liever de parochie rondgaan om tot bekering op te roepen dan zich met oorlogvoeren op te houden.
Maar dan toch altijd met de grondgedachte, dat hij het volk tot de Rooms-Katholieke kerk wilde terugbrengen.
Heeft hij er door deze doelstelling aan meegewerkt, dat er in Twente en omgeving nogal veel niet- Protestantse adel was en is? Tot in den Ham toe heeft men met deze kerkelijke verschillen te maken gehad, hetgeen uit het vervolg van het markeboek zal blijken.De kennismaking met Barend van Galen en zijn krijgsverrichtingen rond het rampjaar 1672 is nodig geweest om het vervolg van het markeboek beter te begrijpen. Immers in 1677 wordt de bespreking voortgezet van de zaak, die in 1668 de gemoederen bezig hield. Of we nu die pauze van liefst 9 jaar alleen aan de oorlogshandelingen moeten toeschrijven, laten we in het midden. Vanzelf komen we aan de verwikkelingen binnen de marke toe.
Men had in 1668 vastgesteld, dat er een schuld was aan de erven van Burgemeester Greve, groot 329 Carolusguldens. Op 30 november zijn de verantwoordelijke personen uit den Ham aanwezig te Zwolle in het "Hart van den Wijngaert". In duidelijke bewoordingen staat puntsgewijze aangegeven, wat verhandeld is geworden.
Ten slotte de volgende regels, die we in oude spelling overnemen:
- Dr. Albert Greve, een zoon van de overleden Burgemeester, verzoekt nomine matris, d.i. uit naam van zijn moeder, betaling van de gelden, die wijlen zijn vader heeft voorgeschoten. Hierop antwoordt de deputatie uit den Ham, dat men zal trachten "een fons uijt te vinden", waaruit deze schuld betaald kan worden. Ze zullen thuis aan de overige gerechtigden in de marke rapport uitbrengen.
- Een voorstel om het gemeenschappelijke veen tussen den Ham, Linde en Beerse te verdelen, zal men verder niet behandelen, maar eerst dat veen nog eens "in ogenschijn" nemen.
- De rekening van wijlen Burgemeester Greve wordt mede door de afgevaardigden uit den Ham nagezien.
- Met de meeste zuinigheid! moet de Weeme gerepareerd worden, waartoe men een "overslag van kosten" zal maken en tevens zal regelen, hoe de kosten "promptelijck betaelt kunnen worden".
- Er moet een brug komen in de Hazelhorster Steege, waarover men dient te gaan confereren met het kerspel-Ommen, om te zijner tijd samen een subsidie van "Ridderschap en Steden" aan te vragen.
- Aan de schout zal verzocht worden om te willen overleggen, hoe men de gelden zal betalen, die de laatste oorlog gekost hebben.
- Betreffende een zekere Asjes van den Mariënberg wordt geopperd, dat men inzake een geschil over een omstreden veen zal moeten trachten, tot een minnelijke schikking te komen.
- Aangaande het maken van eendekooien, welke de heer Grubbe begonnen is te graven, wordt goedgevonden, dat men de situatie "ten bequaemer tijt" opnieuw in ogenschijn zal nemen.
- Of er nog enige contributie "ten agteren" is, zal men opnieuw te berde brengen.
"Tot Gecommitteerden zijn gestelt: Een Heer uijt de Geestelijckheijt der Stadt Zwolle, de Heer Secretaris Vriezen, d'oude Monsr. Berent van Delden. Een uijt het kerckdarp, neffens de Heer Marckenrigter".
Op een vergadering, die bijna twee jaar later in den Ham gehouden wordt, zijn de heren uit Zwolle en de benoemde personen uit den Ham aanwezig. Nu wordt alles van de vorige vergadering nog eens grondig bekeken. In de eerste plaats natuurlijk de vraag, wanneer mevrouw de Wedudwe Greve eindelijk eens haar geld zal krijgen, maar ook alle overige punten, waarbij het opvalt, dat de Weeme nu spoedig een beurt zal krijgen, met de vermelding, dat de uiterste zuinigheid betracht zal worden. Maar ook, dat het herstel "bequaemelijck" zal geschieden, d. w .z. op kundige wijze.
Er wordt nog een punt aan het agendum toegevoegd over het houden van ganzen.
Een andere zaak is het repareren van de "kercktuijnen" (afrasteringen). Deze moeten binnen de tijd van een maand behoorlijk opgeknapt zijn, anders krijgt men een boete van twee goudguldens. Misschien zal men hierbij moeten denken aan de ruimte voor in de kerk, die in verschillende plaatsen nu nog wel de tuin wordt genoemd. Meestal zegt men nu, doophek. Het doet wel vreemd aan, dat een dergelijke ruimte niet vanwege de kerk wordt onderhouden, maar dat men een plicht oplegt aan de kerkbezoekers.
Maar we hebben al eens gezien, dat de banken ook werden aangebacht door de kerkgangers, dus zou dit in dezelfde lijn liggen. Om bij deze aanduiding aan een tuin buiten te denken, is onwaarschijnlijk, daar men in dat geval altijd van een "gaerden" spreekt.Het is nodig, nog even de aandacht te bepalen bij hetgeen in de laatste vergaderingen aan de orde is geweest. We letten er dan op, dat er sprake is geweest van oorlog. Dit zou dan een aanwijzing zijn, dat ook onze omgeving van krijgsverrichtingen te lijden heeft gehad.
Het is wel een open vraag, of er geld besteed is ter tegemoetkoming aan wensen van vijanden, dan wel tot onderhoud van eigen krijgsvolk. De laatsten kunnen ook wel veeleisend geweest zijn!Een brug in de Hazelhorster Steege blijkt een belangrijke zaak te zijn. Men wil immers overleg plegen met de marke Ommen en zich gezamenlijk tot een hogere instantie wenden. Mogelijk betreft het de voorloper van de Groene-Jagers-brug, want het gaat in elk geval over een goede verbinding met Ommen. Vermoedelijk is er voorheen in de Hammer Bevert alleen maar een doorwaadbare plaats geweest, waarop het woord "Steege" zou kunnen wijzen.
Het maken van eendekooien blijkt een zaak te zijn, die meer en meer onder de aandacht komt. Het zal bekend zijn, dat men hiervoor smalle grachten moet graven, die overdekt worden met gaas en waarin lokeenden zwemmen. Wilde eenden, aangelokt door het gesnater van hun tamme soortgenoten, strijken aan het begin van de gracht neer en zwemmen al verder, tot ze niet bemerken, dat ze allang gevangen zijn, want behalve de bedekking van boven zijn er hier en daar schuiven, die worden neergelaten door personen, die achter een schutting opgesteld zijn. Men kan in het Eerder Achterbroek nog eens plassen aanwijzen, die nog overblijfselen zijn van een verwilderde eendekooi.
Personen van adel begonnen soms met een dergelijk werk, deels om de bevolking een nieuwe broodwinning te verschaffen, deels ook tot vulling van de eigen geldbuidel.
We hebben gemerkt, dat de heer Grubbe met een dergelijk werk zou begonnen zijn en het lijkt erop, dat hij het niet heeft beëindigd. Als jaar van zijn overlijden wordt 1680 genoemd en de laatste vergadering, die we vermeld hebben, had als datum 2 october 1679. Mogelijk is hij toen al ziek geweest.
Dit brengt ons nogmaals op de gedachte, dat we van de familie Grubbe eigenlijk iets meer moeten weten, omdat hun aanwezigheid en hun ongewenstheid zeker voor de bevolking van belang geweest kunnen zijn. Dit moeten we aanhouden tot een volgende keer D.V.Inmiddels haasten we ons niet, dat deden onze voorvaderen blijkbaar ook niet. Na de vergadering van november 1677 wachtte men ruim twee jaar, hoewel de familie Greve te Zwolle toch geld moest hebben. Het ging alles wel wat op zijn "elf-en-dertigst", waarvan trouwens meer hoge colleges in die tijd verstand hadden.
Anderzijds verbaast het ons, dat men zulke grote afstanden aflegde. Eén der vergaderingen is toch te Zwolle gehouden en binnenkort komt er een vergadering te Dalfsen. Ook zonder moderne sleeën wist met toch wel afstanden te overbruggen. Zelfs vóór er een brug in de Hazelhorster Steege lag!Het wordt nu beslist tijd om eens kennis te maken met de familie Grubbe. Dit zal tot beter begrip dienen van de zaken in den Ham. Deze adelijke familie woonde op het landhuis Herinckhave bij Tubbergen. Eén der zoons, Herman Goossen Grubbe, trouwde met Sophia van Besten. Dat is geen onbekende naam, zij was dan ook een zuster van de Markenrigter Geerlig van Besten, die Mennigshave bewoonde en er de eigenaar van was.
Nu gaat het in het verhaal over den Ham niet om dit echtpaar, maar de naamgenoot, die we al eens in het markeboek vermeld vonden, was hun zoon Herman Jan.Toch moeten we ons eerst even bezig houden met de ouders, die het Huis Herinckhave bewoonden. In 1651 vinden we Sophia in een proces gewikkeld met haar man. Zij beklaagt zich, dat Herman Goossen zijn huwelijksbeloften niet is nagekomen en de kinderen "in de Paepsche religie zoekt te educeren". Nu begrijpen we iets van de aversie in den Ham tegen de familie Grubbe, want deze was Rooms-Katholiek.
Maar er is nog meer. Herman Goossen Grubbe was Generaal in dienst van Barend van Galen en dus in staatkundig opzicht een vijand.
Er wordt nog iets eigenaardigs bij verteld: bisschop Barend zou een dam in de Vecht gelegd hebben in de buurt van den Ham, maar velen van zijn volgelingen zouden wegens een doorbraak zijn omgekomen en ook Generaal Grubbe zou in levensgevaar geweest zijn.
Het vreemde van het verhaal is, dat de Vecht nu niet bepaald vlak bij den Ham stroomt, maar men kan de dichtsbijzijnde plek bedoelen.De familie Grubbe was door de verwantschap met de van Besten's sterk bij den Ham betrokken en Herman Goossen beschouwde zich als erfgenaam van de Havezathe, zodat hij zich te eniger tijd "Heer van Herinckhave en Mennigeshave" liet noemen, hoewel hij zelf niet op het huis gewoond heeft.
Er is nog iets bekend: Sophia is naderhand overleden en haar man hertrouwde met Margaretha Lhoen uit Enschede, een afstammelinge van een verarmd adelijk geslacht. Over haar gaat het volgende verhaal: Zij bracht een zilveren beker naar de Bank van Lening, meestal de "lommerd" genoemd.
Wij moeten wel diep in onze herinnering duiken, eer we ons de functie van een lommerd voor de geest kunnen halen, maar het is toch zeker wel bekend, dat men daar vaak kostbare voorwerpen bracht, waarvoor men enig geld beurde, waarna men in later tijden zijn bezittingen tegen betaling weer terug kon krijgen.Tijdens de oorlog van 1665 werd Enschede bezet en de bank geplunderd, waardoor de kostbare beker verdween. Toen de vijand was afgetrokken, kon de beheerder, iemand van Joodse afkomst, de beker niet meer teruggeven. Margaretha vroeg toen om de geldswaarde, die volgens haar heel hoog was, terugbetaald te krijgen, maar dit meende de man niet te kunnen doen, omdat de werkelijke waarde volgens hem lager was. Margaretha deed hem toen een proces aan, maar over de afloop daarvan is niets bekend. Het verhaal werpt overigens wel een duidelijk licht op de toestanden onder de adel in verwarde tijden.
Blijkens het markeboek weet men daar in den Ham ook wel het een en ander van, zodat men de familie Grubbe in het beheer van gelden ook al niet vertrouwt, hetgeen binnenkort blijken zal.
Intussen doet de familie pogingen om althans iemand van de hunnen op het Huis Mennigeshave gevestigd te krijgen. De zoon van Herman Jan is blijkbaar door zijn moeder Sophia Protestants opgevoed.
In 1660 wordt hij geadmitteerd ten Landdage van Overijssel. Dat betekent, dat hij tussen de adel wordt toegelaten als bezitter van een Havezathe, in dit geval van Mennigshave.Een Rooms-Katholiek edelman kwam daarvoor niet in aanmerking, ook zijn vader op Herinckhave niet. De edelen uit Twenthe, voorzover niet-Protestant, waren geen leden van de Ridderschap Overijssel.
Met de toelating van Herman Jan is het dus in orde gekomen, evenwel blijft het Huis tot 1667, het sterfjaar van de Zwolse burgemeester, onbewoond.Nu zijn felste tegenstander er niet meer is, durft Herman Jan zijn gang te gaan. Of en hoe hij zichzelf als Markenrichter heeft aangediend, blijkt niet, immers volgt al gauw de periode, waarin het markeboek gesloten blijft. Op de latere vergaderingen, die in het boek beschreven zijn, is hij niet aanwezig, misschien wegens ziekte, en in 1680 is hij gestorven.
Hij is vermoedelijk niet oud geworden. Hoewel telkens wel over de Markenrigter gerept wordt, is in het boek de naam er nooit bijgevoegd.
Hij zal ook in zijn laatste levensjaren niet bemind zijn geweest, evenals zijn vrouw Elisabeth van Laer. Voortaan zal zij onder de naam "Vrouw Grubbe" wel in het markeboek voorkomen, want ook na 1680 is men van de familie nog niet af.Intussen naderde de Markenschrijver een "mijlpaal": het boek raakt vol. Voor hij een nieuw exemplaar in gebruik neemt, vindt hij nog net gelegenheid om de voornaamste punten te noteren in het oude boek.
Op 2 september 1680 zijn de markegenoten bijeen in de Hammer kerk en verkiezen met eenparigheid van stemmen een nieuwe Markenrigter: luitenant-Stadhouder Jacobus Vriese. Deze moet op het "Sliekhuus" gewoond hebben, het bekende huis, nu meestal aangeduid met de naam "Slieks". We herinneren ons, dat dit huis ook wel genoemd is in verband met de plaats, waar het kasteel Azoelen gelegen heeft.
Het blijkt nu, dat het Sliekhuus in 1680 nog wel enige betekenis heeft. Het kan dus uit de resten van Azoelen opgebouwd zijn.De laatste ruimte in het eerste boek wordt nog gauw gewijd aan (hoe kan het anders?) de Weeme. En doorspekt met veel vreemde woorden wordt verder neergeschreven:
"Is goetgevonden dat de reecke van de adminstratie van wijlen de heer Grubbe als Markenrigter in twee distincte en gesepareerde reecke zal geschieden, waervan de eerste van den accijs in drie weecken en die ander van zijn geheele administratie in drie maanden nae expiratie van de Ses truijrweken sal moeten gedaan worden".
In hedendaags Nederlands overgebracht:
Men zal zo spoedig mogelijk met Vrouwe de Weduwe Grubbe gaan onderhandelen, maar daarvoor eerst zes treurweken in acht nemen.
Merkwaardig genoeg weet men nu ineens heel goed, dat Jonker Grubbe Markenrigter geweest is, maar hij heeft ook in die functie geld geïnd, dat de marke terug moet hebben. Het was net andersom als met de Zwolse Burgemeester, die geld had voorgeschoten, deze Markenrigter had geld gebeurd, dat nog niet was afgerekend.Nu volgen nog een aantal namen van hen die op 2 september 1680 aanwezig waren in de Hammer kerk, en als enkele personen met name genoemd zijn, wordt er aan toegevoegd: "alle offde meeste ingezetenen van den Ham".
Het boek wordt gesloten, maar blijft naderhand gelukkig niet onder stof der eeuwen bedolven en het tweede Markeboek wordt met het schrijven van prachtige krulletters begonnen. Het nieuwe boek is geopend en ligt klaar om door markenschrijver Holt gebruikt te worden.
De eerste vergadering is niet gedateerd, maar zal in 1680 gehouden zijn. Enige personen uit het Hammer kerkdorp zijn aanwezig. Men begint met vast te stellen, dat de Heer Herman Jan Grubbe, gewezen markerigter, is overleden. Het bericht geeft dus een herhaling van hetgeen onderaan in het eerste boek gemeld werd.
Ook de benoeming van Mr. Jacob Vrieze wordt herhaald. Hij is deze keer zelf nog geen voorzitter, dit baantje wordt waargenomen door zijn schoonzoon Everhard Marienburg, die hem later ook zal opvolgen.
Personen, die in de vergaderingen moeten assisteren, worden genoemd, c.a. afgevaardigden van de Geestelijkheid in de stad Zwolle. Als nieuwe gecommiteerde wordt er aan toegevoegd Berent van Delden, wegens de weduwe ds. Moerkerken, zijn schoonmoeder. Een Hammer predikant van die naam wordt nergens genoemd; hetgeen in de laatste tijd door ons besproken wordt, valt binnen de ambtsperiode van ds. Lindenhovius, die hier 38 jaar gestaan heeft.
Mogelijk is de familie Moerkerken op een andere wijze bij de marke betrokken.Van hetgeen op de vergadering genotuleerd is, geven we een gedeelte weer in oude spelling:
"Aen de Markenrigter gerecommandeert die continuatie van de reparatie van de Weeme, en dat hij daertoe bij provisie sal imploijeren die openstaande restanten van wijnen, brandewijn en toeback, waerop hij versogt word, alsook andere verpagtede accijsen exactelijk te informeren ende specialijk, of er van de veele van de verpagtede accijsen sowel van tapbieren, uijtslag van wijnen, brandewijn en toeback aen wijlen de Heer Grubbe mag wezen betaelt, om door deszelfs weduwe te doen verreekenen".Dit is nu een staaltje van de manier, waarop in die dagen officiële stukken opgesteld worden. Al meer komt het Frans in de mode en uit die taal in het Nederlands ingedrongen woorden. Het geheel is een teken van opdringend verval. Als men het oog op Frankrijk gericht houdt, betekent dat niet alleen vriendschap in politieke verhoudingen, maar zeker ook belangstelling voor wufte Franse zeden, zoals onze oude geschiedenisboekjes dat al met het voorbeeld van de handel in dure tulpenbollen illustreerden.
En nu de betekenis van het stuk: continueren is "voortzetten" en imploijeren is "gebruiken". Men leest er dus uit, dat de reparatie van de Weeme zal voortgezet worden en dat men geld zoekt te halen bij Vrouw Grubben, die nog wel heel wat in huis zal hebben, dat aan haar man door dezen en genen is betaald.
Men neemt kennelijk wel, zoals eerder vermeld is, de zes treurweken in acht, maar men heeft toch haast om de zaak te doen voortgaan.
Dit spreekt niet van vertrouwen in de jonge weduwe. Bovendien zijn er van andere zijde dan van het markeboek gegevens, die inhouden, dat zij en haar man, mogelijk ook haar familieleden, in geldzaken vrij onbetrouwbaar genoemd kunnen worden. De wijze mannen uit de marke rekenen er in de eerste plaats op, dat er accijnzen en dergelijke gelden bij de overleden markerigter betaald zijn en verder mogelijk ook nog de opbrengst van verkochte hoekjes land. De zes treurweken zijn misschien juist voorbij, als men verlangt, dat de weduwe nauwkeurige opgave van alle geldzaken binnen drie maanden doet. Daar kan Seine Elisabeth Grubbe-van Laer het mee doen. En het zal niet het enige zijn, waarover zij het hoofd moet breken. Haar naam komt ook in andere stukken voor, daar ze soms in processen is gewikkeld. Wel wordt ze dan nauwkeuring "Welgeboren Vrouwe" genoemd, en bezigt men het Franse woord Douarière voor "wedudwe (van adellijke afkomst)", maar dat doet er niets van af, dat ze in netelige geldkwesties is gewikkeld, waarin soms ook haar familie betrokken is.
Haar broer woont op Huis "Hoenlo" in de omgeving van Olst. Of dit het ouderlijk huis van de familie Van Laer is, blijkt niet.In een vroeger artikel hebben we al eens het vuurstedenregister van 1683 genoemd. Daaruit blijkt, dat de weduwe Grubbe op het Huis "Mennigeshave" vijf schoorstenen heeft aangegeven, maar er is bij geschreven, dat er in een bakkamertje eigenlijk nog één had moeten zijn, doch men kon geen stookplaats vinden. Wel stond ergens een kist, waarvan gezegd werd, dat deze niet opzij gezet kon worden. Voor een "Welgeboren Vrouwe" zijn het geen hoogstaande middelen, om door het wegmoffelen van een schoorsteen f 1,00 "belastingaftrek" te krijgen.
In de markevergadering blijft men in afwachting van de gelden en verkoopt inmiddels een perceel groenland bij het "Neversel" aan de reeds genoemde Berent van Delden. Aan de Markenrigter worden enkele opdrachten gegeven. Hij zal toezicht houden op het onderhoud der beken, ook op het onbehoorlijk, "ganse weijden". Hij moet de schapen tellen en zorgen, dat deze buiten de groenlanden blijven, dus niet van de hei afdwalen.
Een volle gewaarde mag 96 schapen op de hei laten grazen, een halve gewaarde 48 en een kwart gewaarde 24.Men mag verwachten, dat er nu gauw weer een vergadering komt, maar het duurt wel langer dan een jaar, eer er weer een bijeemkomst vermeld wordt. Van dit getreuzel begrijpt men eigenlijk niets. Er is toch haast bij om de geldzaken op orde te krijgen?
Wel is het nu een korte vergadering ter regeling van een holtsprake. Deze wordt dan ook op 20 mei 1682 gehouden in de kerk van den Ham. Niet alleen de hoge heren, maar ook de ingezetenen van den Ham zijn op deze bijeenkomst aanwezig.
Men begint met het "vertoonen van de grootheijd van 's Carspels schulden, so wel uijt den hoofde van de generale reekeninge van 19 december 1680 als van reparatie van de Weeme en andere". Er valt meteen een besluit om de geldzaken wat rooskleuriger te krijgen. Het enige middel is: "eenige percelen uijt de Marke daer toe uijt te baeken en te verkoopen".
Vervolgens staat er te lezen: "Ende is varder de Markenrigter gerecommandeert en gelastet die Vrouwe Weduwe Grubbe door gebruijkelijke middelen van regte tot het doen overleveren van haar Zaliger mans bewint van ontfang en uijtgave te holden". Ze zijn dus met de Vrouwe op Mennigeshave nog niet klaar.Na enige uitweidingen over schapen en koeien komen de geldzaken opnieuw ter tafel. Misschien hebben de vele aanwezigen opmerkingen gemaakt en nu volgt er dan ook: "De Heeren Erffgenamen vinden nootsakelijk en recomanderen die Markenrigter ernstelijck dat hij so veel doenlijk sal informeren en bevragen wat landen geduirende het Markenrigterschap van wijlen de Heer Hannen Jan Grubbe uijt die gemeene marke zijn verkoft, aangegraven, voor wat prijs, en ofdeselve betaelt zijn en aan wien".
Men proeft hieruit de neerslag van hetgeen geopperd wordt in het onderling verkeer en van wat men bij het knappend of rokend haardvuur in de lange winteravonden verhandeld heeft. En men zal zeker nog voor tien winters stof tot praten hebben!Na de holtsprake van 20 mei 1682 komt er werk aan de winkel. Aan de Markenrichter en zijn naaste medewerkers is opgedragen, op verschillende dingen goed toezicht te houden. Ook is er sprake van verkopingen en verpachtingen, die moeten meehelpen om de lege kas weer enigermate bij te vullen. Het pleit voor de leiding in de marke, dat men eerst heel zorgvuldig de voorwaarden voor verkoping van de landerijen vaststelt. Het is een dorre opsomming van plichten en rechten, maar alles zit goed in elkaar.
Het stuk begint met vast te stellen, dat men de geldswaarde zal uitdrukken in goudguldens, elk 28 stuivers waard. Allerlei kleinigheden zijn verder omschreven, waaruit we één bijzonderheid oppikken: Het armengeld moet binnen 8 dagen aan de Elemosiniers van den Ham betaald worden.
Deze benaming, waarmee allicht de diakenen aangeduid worden, lijkt wel op de nu nog gebruikelijke titel "aalmoezenier".De verkopingen hebben kennelijk in de zomer plaats. Men moet de helft van de kooppenningen op "naastkomstig Martini" storten, dit is op 11 november van hetzelfde jaar en de andere helft in de daaraan volgende meimaand, maar van dit tweede deel moet "interesse" (rente) betaald worden. Wie dadelijk alles in november wil betalen, heeft een buitenkansje: hij "sal sig van 't halve jaar interesse ontlasten". Dat spreekt anders nogal vanzelf!
En dan vangen meteen de verkopingen aan. De lange lijst van ontvangen bedragen en te betalen rekeningen zullen we niet op de voet volgen. Wel is te vermelden, dat er aan het eind staat:
"Summa totalis der verfkofte landerijen F 799 - 5 - 6".
Dus heeft men toch nog bijna 800 gulden inkomsten. Zo nu en dan wordt wel eens een "ware" verlegd op een ander perceel. Dat zal zeker in verband staan met verhuizingen van en naar het kerkdorp. Ook wordt enkele malen een "waschwaere"overgedragen.
We herinneren ons uit oude boekjes wel de schrijfwijze "wasch" met "sch" maar deze gold niet voor woorden als "bijenwas". In een 100 jaar oud woordenboek staat al bijenwas. Maar men heeft vroeger toch dit woord kennelijk ook met "sch" geschreven en dan zullen de bij de overdracht betrokken personen dus iemkers geweest zijn. Ook bijen maken gebruik van de gemeenschappelijke grond, vooral wanneer de korven 's zomers naar de hei gebracht worden. Op 4 september 1682 wordt er zo'n waschwaere gelegd op het "Jan Egbert Bakkershuis" en één van de toezicht houdende keurnoten is ds. F. Lindenhovius.
Vermeldenswaard is in dit verband, dat bijenwas als betaalmiddel gebruikt werd. Nog in het begin van onze eeuw is het voorgekomen, dat men bij een verbouwing op een zolder kluiten bijenwas vond. Deze werden indertijd aanvaard, vooral door winkeliers, die er kaarsen van lieten maken of misschien zelf maakten. Betaling in natura kwam immers destijds veel voor. Moeders, die in de winkel niets "aan de latte" wilden laten opschrijven, lieten hun kinderen opletten, of er soms een kip kakelde, waarna het kind met een warm ei naar de winkel werd gestuurd om suiker of zout te halen.We gaan verder met het markeboek. Nu komen we iets nieuws tegen:
Voorwaarden voor verpachtingen van Veenakkers in de Hammer en Linder Marke. Ook daarvoor gelden wijdlopige bepalingen, vooral met betrekking tot de tochtsloten. Elke akker moet ruim 25 voeten breed zijn en hoogstens 200 roeden lang.
Er wordt een groot werk opgezet, bestaande uit graven van sloten, turf uithakken en daarna de dalgrond bezaaien. Een gezworen landmeter komt er aan te pas. Men rekent er op, dit plan in 8 jaar uit te voeren en wel van mei 1683 tot Martini 1690. Als we nu een kaart van den Ham bekijken, zien we nog de vele rechte, evenwijdig lopende sloten, die in die tijd moeten zijn ontstaan, evenals de daarlangs lopende wegen. Dit is dus een heel andere manier van werken dan voordien, toen men maar stukken veen uitgroef, zoals het uitkwam en er voortdurend toezicht nodig was op het "onbehoorlijk turffgraven".
We moeten er ook op letten, dat er geen grond verkocht werd, maar dat er sprake is van verpachtingen. Na de bedoelde 8 jaren is de grond weer onderdeel van de gemeenschappelijke marke.We kunnen ons enigszins verbazen over de grootscheepse plannen, maar dan moeten we bedenken, dat er in de andere oostelijke provinciën ook iets plaats heeft op het gebied van de turfgraverij. Het spreekt vanzelf, dat veengrond te eniger tijd uitgegraven is en men andere terreinen zoekt.
De stad Groningen is in dezen actief. Men heeft het oog gericht op de grote onontgonnen gebieden, waar nu plaatsen als Veendam en Wildervank liggen. Ook wordt vanuit de stad Groningen in zuid-oostelijke richting het Stadskanaal gegraven.
Maar nu zijn de Drenten op hun hoede. De Groningers worden weggejaagd en hun turfhopen in brand gestoken. Een lang vers begint met de volgende regels:Als wij zestienhonderd schreven,
Vier en vijftig daar beneven,
In augustus twintig een,
Isser groot gevegt verschenen.Wij zijn nu in het markeboek bezig met de tijd kort na 1654 en merken op, dat het Drents-Gronings "gevegt" in die tijd heeft plaats gehad. De Groningers gingen door met hun plannen en zorgden voor de aanleg van vele kanalen en ze zijn de andere provinciën voorgegaan in het ontginnen van de veenstreken.
Het gedicht heeft uiteindelijk een gelukkig slot:Wilt nu wederzijds verblijden,
Dat hier in dit heftig strijden
Naar dien men zo heeft gedreigd,
Niemand is in slaap geweigd,
En van 't helse lood geschonden
En naa 't duister graf gezonden.Zo'n grote ruzie om een paar turven! Het lijkt ons nu vreemd toe. Maar vergeten we niet, dat in die tijd een Hollandse turf een plaats kreeg in een museum te Bazel. Zo zeldzaam vond men in andere landen dit Nederlands product!
De marke den Ham, toch altijd om geld verlegen, zal zich heus wel op de hoogte gesteld hebben van de gang van zaken in het veenkoloniale gebied. In deze tijd wordt dan ook de grondslag gelegd van het nu zo welvarende Vroomshoop, al zal men pas na anderhalve eeuw over een gevestigd dorp kunnen spreken.
De Markenrichter heeft het ook druk met deze nieuwe plannen. Maar hij komt er niet met lege handen af. Het volgende besluit valt:
"Ende aan den markenrigter voor sijn groote moeiten ent registreren van deese verpagtingen, van jeder acker twee schepel goede boekweijte, het eene schepel voor of op Martini 1683 en het ander voor of op Martini 1684, in 't kerkdorp van den Ham te leveren daar hij sulx ordonneeren sal".
Men verwacht dus wel spoedig opbrengst van het ingezaaide land!Het is nogal eens nodig geweest, aan te dringen op een veelvuldiger samenroepen van holtspraken, zo mogelijk eens per twee jaar. Ditmaal is het bijzonder gauw, dat men weer bijeen komt sinds de holtspraken van mei 1682. Op 15 december van hetzelfde jaar houdt men een dergelijke vergadering in de kerk te Dalfsen.
Het is ons niet recht duidelijk, waarom men een tijd geleden in Zwolle en nu weer in Dalfsen vergadert. Het is toch echt wel een holt-sprake van de marke den Ham.
Markenrichter Vrieze "rapporteert omstandiglijk die grootheijd van 's Carspels schulden". Dat heeft hij al vaker gedaan, maar ditmaal kan hij er aan toevoegen, dat men waarschijnlijk wel enige plannen kan uitwerken om "tot verligtinge desselve in korte tijd te geraken".Men begint nu allereerst te spreken over de buurtschap Meer, die niet tot de marke den Ham, maar tot de Dammarke van Hellendoom behoort. Er zijn voordien ook wel gelegenheden geweest, waarbij men zich die buurtschap herinnerde, als er een partner in het betalen gezocht werd.
Hebben ze indertijd niet aan de nieuwe preekstoel meebetaald, omdat ze kerkelijk wel tot den Ham behoren? Nu komt de leiding van de marke met een plan op de proppen, waarin ze ook van Meer een aandeel verwacht.Het grote nieuws is echter het plan van de veenlanden. Van nu aan wordt het woord "veenslagen" gebruikt. Het zijn lange, evenwijdig lopende akkers, zoals men die ook in het westen van de marke vindt, waar de benamingen "slagen" en "lange slagen" voorkomen.
Het wordt nog eens goed uiteengezet, hoe het acht-jarig plan er uitziet. Het moet ieder duidelijk zijn, dat het een verpachting betreft. Men kan als pachter de turf uitgraven, het land bezaaien en profiteren van de eerste oogsten, onder andere van boekweit, maar na afloop van de gestelde termijn zullen "die sekere Veenslagen wederom eijgen ende ten besten van de gemeene marke zijn en blijven". Er wordt nog aan toegevoegd, dat de buurtschap Beerze met deze plannen sympathiseert. Dus besluit men, de buren naar verhouding van hun rechten in het veen tot de ontginning toe te laten.
Nu komt er een belangrijk punt. Het blijkt, dat de Drost van Salland een wijze raad gegeven heeft in een moeilijke zaak. Hij acht het namelijk goed, aan te sturen op een minnelijke schikking tussen marke den Ham en de Vrouwe Weduwe Grubbe tot Mennigeshave. De Markenschrijver brengt al zijn verfranste woorden bij elkaar om uit te leggen, wat er besproken wordt. Het gaat natuurlijk over de afrekeningen van de gelden uit "haar Zaliger Mans bewint".
Het blijkt, dat meer hoge heren zich voor deze zaak interesseren. Op het Huis Archem woont de Rechter Thomas van Muijden en deze heeft een familielid Dr. Jan van Muijden. De Rechter is tevens schout in het Schoutambt Ommen en den Ham. Hij heeft dus iets met de zaak te maken. De ander fungeert als bemiddelaar en heeft vernomen, dat de Vrouwe Weduwe Grubbe geen moeilijkheden in de weg zal leggen. Daarom komt men tot het voorstel om een onpartijdige commissie in te stellen. Men verzoekt meteen de aanwezige afgevaardigden van de Stad Zwolle aan hun opdrachtgevers door te geven, dat de Drost van Salland zelf bezig is zich met de zaak te bemoeien. Men is daar zeker een beetje trots op en de Markenschrijver besluit dan ook zijn mooie zinnen met het volgende:
"is naer deliberation goet-gevonden, die oblatie van die saeke te compromitteren, vooralsnog af te seggen, maar indien de Heer Landdrost van Zalland zijn persoon en mediatie ten fine van accomodement beliefde te interponeren, dat sulx die Erffgenamen van den Ham aengenaem soude wezen, ende opdat sulx te commoderen met minder embarras en kosten mach geschieden, dat de Heer Landdrost van Zalland soude kunnen worden versogt, daer toe tijd en plaetse den Markenrigter neffens gecommiteerden en die Vrouwe Weduwe Grubbe te willen praefixeren".
Met of zonder woordenboek kan men wel enigszins uit de betekenis van deze woorden komen. De marke mag dankbaar zijn, dat hooggeplaatste personen zich het lot van de jonge weduwe en ook van de marke zelf aantrekken. En de Vrouwe van Meniggeshave heeft tenminste enkele beschermers.Het zal evenwel nog een poosje aanhouden, eer de zaak geheel opgelost is. Op 30 mei 1684 wordt er weer vergadert. Hier wordt het overlijden van Markenrichter Mr. Jacob Vriese vermeld en in diens plaats gekozen zijn schoonzoon Capitein Everhardt Mariënburgh. Van de kwestie met de Weduwe Grubbe wordt aangetekend, dat de nieuwe Markenrichter in de commissie de plaats van de vorige zal innemen. Er wordt ook een mededeling gedaan over de "agterstand" in de jaren 1675 -1681 en voorgeschreven, dat ieder zijn pachtpenningen zal hebben te betalen of zijn kwitantie moet tonen.
Dit zal wel iets te maken hebben met het werk der commissie, die bezig is de financiën van wijlen de heer Grubbe te onderzoeken. Er moeten nog 1059 guldens en 10 stuivers binnenkomen. Men gaat er dus van uit, dat de grote schulden ontstaan zijn door achterstallige betalingen en dan zou van dit geld niets in de zak van de heer Grubbe zijn terechtgekomen en zou men hem dus alleen grote slordigheid kunnen verwijten. Hiervan zou de gezondheidstoestand ook nog de oorzaak kunnen zijn geweest.Dan is er nog de bepaling, dat "het geene mag komen te kort te schieten over het gemeene sal worden uijtgezett", wat dus betekent, dat de markegenoten met elkaar het ontbrekende zullen bijbetalen, waardoor het nooit publiek zal worden, wie eigenlijk in gebreke gebleven is. Er wordt nog aan toegevoegd "en sal den Executeur Gerrit Voogt uijt deze te bevorderen accijs worden voldaan ad. 45 Carolus guldens en 13 stuiver ingevalle het accoord met die Vrouw Weduwe Grubbe hier boven vermeld wordt getroffen". Uit dit laatste zinnetje blijkt, dat de commissie onder leiding van de Landrost vordert in pogingen om een uitweg uit de moeilijkheden te vinden.
In afwachting daarvan werpen de "Erffgenamen" zich met moed op het volgende agendapunt: het onderhoud van Larinks Stege, als mede den dijk so voor Willem Harms huijs heengaat, als ook Hartgers Steeg," welk onderhoud door de Gemeente "sonder prejudicie van jemant" zal gebeuren.
De Markenschrijver vindt nog een hoekje in de marge van de laatste bladzijde en schrijft daarop: "de markerigter moet present wesen bij de Reekienge van de karkmeesters. Elk sal sijn waer an de Markerigter brengen".
Het aantal taalfouten heeft hiermee wel een hoogtepunt bereikt. Of is het zinnetje later door een ander bijgeschreven?In oude archieven kan men soms aardige dingen tegenkomen, die de kennis van de marke den Ham verdiepen. Als voorbeeld diene het volgende:
In 1676, dat was dus 4 jaar voor het overlijden van Markenrichter Grubbe, is een register van Havezathe opgesteld. Van het Huis Mennigeshave staat vermeld: "Het huisgezin van den Markenrigter Grubbe bestaat uit de HoogEdelgeb. Heer Grubbe, zijn Edelgeb. huisvrouw, drie kinderen onder de zestig jaren, twee dienstbo- den boven de zestig jaren en drie dienstboden onder de zestig jaren".
Dit zal wel het gezin met het inwonend personeel zijn.Uit doopboeken die vanaf 1700 te raadplegen zijn, verneemt men, dat er op de bouwhuizen ook nog gehuwd personeel woonde, want zo nu en dan wordt een kind gedoopt, waarvan de ouders een bouwhuis van de havezathe bewonen.
Uit een andere bron vernemen we iets naders over de samenstelling van het gezin. Er was een zoon Herman Geerlig Grubbe, een dochter Judith Elisabeth Grubbe en een dochter Margarita Arnolds Grubbe.
Van de zoon staat vermeld, dat hij "Vaandrig in het Velt" was. In die tijd voerde Nederland samen met Engeland de Negenjarig oorlog tegen Frankrijk. Deze strijd werd uigevochten zo ongeveer in het tegenwoordige België en heeft tenslotte wel medegewerkt dat Frankrijk in de internationale politiek een toontje lager moest zingen. Maar er werd gevochten met wisselend succes.
De stad Namen werd door de Fransen ingenomen en later, mede dank zij de bekwaamheid van de Nederlandse vestingbouwkundige Menno van Coehoorn, weer heroverd. In één der gevechten is de jonge vaandrig Grubbe gesneuveld. Dit was in 1695.
Van de dochters is Judith in 1734 op de leeftijd van 64 jaar overleden. De jongste Margarita was nog maar 5 jaar, toen haar vader stierf, en is zelf heel oud geworden. Ze is getrouwd met een zekere Tullius en in 1769 op de leeftijd van 94 jaar overleden.
De moeder zelf heeft geleefd tot 1704 en is dus 24 jaar weduwe geweest. En wat heeft ze in die tijd beleefd! Het geschil over geld van de marke is dan wel opgelost, maar hoeveel zorgen bleven er over.Hiervan volgt een voorbeeld: We herinneren ons moeder Sophia Grubbe van Besten, die al eens een geschil met haar man had over de opvoeding van de kinderen in het Protestantse geloof. Deze Sophia heeft een boedelscheiding tot stand laten brengen ten behoeve van haar kinderen.
Eén der zoons, Geerlig Daniël, had namelijk geen normale geestvermogens en dus werd er een stuk opgesteld, mede door de andere kinderen ondertekend, waarin werd vastgelegd, dat Geerlig Daniël de inkomsten zou krijgen van de Erve Wijfferding te Raalte. De Hammer Markenrichter was één van de andere kinderen en na diens overlijden moest de Vrouwe van Mennigshave voor de afwerking van de financiële verplichtingen ten aanzien van haar zwager zorgen.
Maar uit een ander stuk blijkt, dat er aan die zorg nogal het een en ander ontbrak. De Schout Thomas van Muijden uit Ommen heeft daarin verklaard, dat zij haar verplichtingen met betrekking tot de "innocente" zwager moest nakomen.
Dit stuk dateert van 1688.In 1691 wordt een accoord gesloten tussen Vrouwe Grubbe en haar broer Gerhard van Laer te Hoenlo. Ze had namelijk ook moeilijkheden in de familiekring. In dit stuk wordt een schuld genoemd van 7900 Carolus-guldens, een hoog bedrag voor die tijd. Seina Elisabeth Grubbe van Laer doet dan afstand van allerlei rechten. In 1696 wordt de boedel door crediteuren "gedistraheerd"; dat wil zeggen verkocht. Ze zal in die tijd vermoedelijk wel van Mennigeshave vertrokken zijn.
Welk een leven vol moeite en verdriet, ook al bewoonde ze de voornaamste Havezathe. Het is mogelijk, dat ze aan veel zorgen zelf schuld had, maar toch mogen we wel met gevoelens van barmhartigheid denken aan deze vrouw, die tijdens een weduwschap van 24 jaren en wie weet, hoe lang daarvoor, niets dan zorgen en ellende gekend heeft.
Maar het is niet teveel gezegd, dat men wel tien winters lang stof tot praten gehad zal hebben.En nu heeft de marke dan te maken met Markenrichter Capitein Everhard Mariënburgh, die zijn schoonvader Jacob Vrieze is opgevolgd. Dit lijkt wel iets op erfopvolging, maar we kunnen het beter een intermezzo noemen. In 1698 komt op Mennigeshave weer een Markenrichter van adel te wonen.
We herinneren ons misschien het in 1683 opgestelde vuurstedenregister? Daarin vinden we in de buurtschap Meer een huis geregistreerd, bewoond door Albert Gosen, waarvan oud secretaris Vrieze eigenaar is. Verder een huis van Wendemer op Middeldorp, eigenaar de secretaris Vrieze.
In Noordmeer het bekende "Slickhuijs", bewoner Gerrit Slijckhuijs, eigenaar de secretaris Vrieze. Later vermeldt het markeboek: "1690 Capitein Mariënburgh wegens het Slickhuijs als nieuwe Erffgenaam betaalt 8 gulden voor een anker wijn". Nu komt de vraag: waren de als eigenaar vermelde personen ook werkelijk bewoners? Gewaarden waren ze wel, vandaar die 8 gulden. Vermoedelijk is dit een situatie, waarin een heer een landhuis bezit en bij tijden bewoont, terwijl daarnaast een bouwer (boer) met gezin aanwezig is, die het land bewerkt, en het vee verzorgt en de eigenaar met zijn familie bij eventueel verblijf verzorgt.
We kunnen niet beter doen, dan lezen, hetgeen de Nederlandse schrijver Justus van Effen (1684-1735) in het tijdschrift "De Hollandse Spectator" beschrijft.Deze heer nodigde drie vrienden uit om samen een vacantie door te brengen op het landhuis, dat zijn voorouders al twee eeuwen bezeten hadden. Men kwam per rijtuig aan en stapte uit. De vrienden keken heel verbaasd. Zij zagen een huis, "van voren met pannen, van agteren met riet gedekt", dus deels door de Landheer en deels door de Bouwer bewoond. De vrienden zagen toe, toen de Bouwer's familie verscheen en men elkander hartelijk omhelsde. Zij vonden eerst alles wat vreemd, maar ze kregen lekker eten, sliepen heerlijk en volgden de gewoonten van hun vriend, die overdag alleen gekleed was "in slaapjak en een grof dog schoon hemt, gelijk mijne witte onderkousen mede waren".
Ze wandelden door laantjes, die de eigenaar in zijn bos had laten uithakken en die zo smal waren, dat een dame met hoepelrok er op haar eentje door moest, maar zij konden er wel met hun drieën door. In een tafelgesprek zegt een der gasten, dat de eigenaar er toch wel wat meer van kan maken, als hij er enkele duizenden guldens aan besteed, maar dan wordt hem voorgehouden, dat met het één ook het andere komt en hij geen zin heeft om de paadjes door het bos te vervangen door brede lanen en "starrebossen". De aanleg van dergelijke lanen was in die tijd mode, we kunnen dat nu nog op het landgoed Eerde zien. De gastheer uit ons verhaaltje moest daar echter niets van hebben.De gehele vertelling geeft beslist een goede toelichting op het leven ten plattelande, met name op de verhouding tussen landheer en Bouwer, als deze tenminste goed was. Zo kan het op het Slickhuijs geweest zijn en als de vrouw van Bouwer Gerrit Slijckhuijs even goed gekookt heeft als de vrouw uit het verhaal en even schoon gewassen heeft, dan zullen de heren Vrieze en Mariënburgh met hun gezinnen het er zeker goed gehad hebben.
Vermoedelijk had de familie in de winter een ander verblijf, mogelijk te Zwolle en zal de "Capitein" zeker ook zijn verplichtingen gehad hebben tegenover het Vaderland. Op 7 oktober 1684 wordt een aantekening in het markeboek geplaatst, die we onverkort opnemen:
"Ik Everhard Mariënburg als Markenrigter hebbe met die Gedeputeerden des Marke aan Albert Horstman, Mr. timmerman in den Ham den gierhoek, welke door het qualijck uijtbaeken vant verpagtett Venne was blijven liggen uijtgedaen om te besaijen gelijk die rest van 't Venne, daervoor te solderen die nieuwe kamer in de Weeme daertoe een trappe en 2 nieuwe glasramen in die grote kamer te maken".Wij, die gewend zijn aan onze hedendaagse spelling, kijken tegen sommige woorden wat vreemd aan. Hoe zit dat met het woord "solderen"? Dan denken wij aan het werken met een soldeerbout. Maar als we de klemtoon op de eerste lettergreep leggen, begrijpen we, dat het over een zolder gaat. Er is dus al een nieuwe kamer in de pastorie, maar deze is nog niet af, er moet nog een zolder in aangebracht worden. En allicht in dezelfde kamer moeten ook twee nieuwe ramen komen. Dat laatste is iets, dat we in onze tijd ook wel meemaken, het verlangen naar grotere ramen.
In de driehonderd jaren, die sindsdien verlopen zijn, zal men ze wel aldoor groter hebben gemaakt, tot een behoorlijke storm de mensen er aan herinnerd heeft, dat het beter is alles met mate te doen.Maar dan dringt zich bij de Markenrichter de vraag naar voren: "Wie zal dat betalen?" Nu heeft hij op zijn inspectietochten iets ontdekt: bij het afbakenen van het veen is er een gierhoek blijven liggen.
Vermoedelijk is dit een scheve punt, die maar onbebouwd is gebleven. Men kan dit stuk land alsnog bezaaien en het kan aan Horstman, de timmerman, aangeboden worden ter afbetaling van zijn werk aan de pastorie. Het zal voor de nieuwe eigenaar wel moeilijk zijn, naderhand zo'n scheve hoek te ploegen. Wie weet ook, hoe ver het land van zijn huis ligt, maar hij heeft er in elk geval weer een hoekje land bij.Zo diep heeft de armoede de marke al gebracht, dat men een timmerman in natura betaalt! Op 9 december 1685 moet men een ernstige zaak onder de ogen zien. Er is tenminste "een procedure hangende voor des Heeren Landrosten gerigte". Ter vergadering zijn aanwezig "die van den Ham en Beerse", samen met iemand, die Sibculo en Albergen vertegenwoordigt.
Het gaat over de Stouwedijk, waarvoor men al eerder "ter plaets" is samengekomen. Nu wordt nog eens onderstreept, dat "die van Mariënberg" de Stouwe behoorlijk zullen maken en beloven moeten, dat te doen, anders zijn "die van den Ham en Beerse" de aangewezen personen om het werkje op te knappen.In het gebied rondom Mariënberg is zeker in die tijd ook beginnende vervening geweest, waarvan tegenwoordig de dijken en vaarten nog aanwezig zijn, maar in elk geval is het onderhoud van zo'n dijk, eventueel met bijbehorende sloot of vaart, een belangrijk geval, waarover men zo nodig enkele jaren kan ruziën.
Met behulp van de Drost is men nu zover gekomen, dat Mariënberg goed op zijn plicht is gewezen.Er zijn meteen ook enkele "waeren" over te brengen naar een ander perceel. Daaronder is een "waschwaere", die van adres verandert. Als voorwaarde wordt gesteld: "mits betalende jaarlijx als van olts een pond wasch".
Op 3 april 1688 is er in de kerk van den Ham weer holtsprake. Veel nieuwe regels en wetten worden opgesteld, die worden toegevoegd aan de reeds 100 jaar oude grondwet van de marke. Daar is bv. een bepaling met betrekking tot de paarden, die op de gemeenschappelijke grond grazen.
De gezworenen, dat zijn de schutters, die als voorlopers van de politie te beschouwen zijn, moeter er voor zorgen, dat de paarden een brandmerk krijgen. Het Hammer merk zal zijn HM.Dat voortaan ook nieuw ingekomen "Erffgenamen" 8 gulden voor een anker wijn zullen betalen, is eveneens een nieuwe bepaling. Zelfs de Markenrichter ontkomt er niet aan, gelijk we al eens gezien hebben. Hij heeft het "Slickhuijs" van zijn schoonvader geërfd en hij voldoet de aanslag. Alleen: hij betaalt pas twee jaar later, in 1690. Van hoog tot laag heeft men blijkbaar geen haast met geldzaken. Is deze slofheid eigenlijk niet de oorzaak van de financiële moeiten in de marke?
Een ander artikel luidt als volgt: "Word ook de Markenrigter geauthoriseert om den Scholtus te verzoeken van bij voorvallende doortogten des Lands militiën, aan dieselve die wagens en die quartieren te willen bezorgen".
Dat is goed bedacht, want iedereen weet, dat aan het doortrekken van krijgsvolk inkwartiering en vordering van wagens en paarden kan vastzitten. De grote moelijkheid is dan, wie wel en wie niet wordt aangewezen om mede te werken. De hoofdpersonen in de marke zijn er voor aangewezen om zulke baantjes op te knappen, maar het is wel gemakkelijk, als men zijn verantwoordelijkheid via de Markenrichter aan de Schout kan over dragen, dan zegt later niemand: "Waarom moest ik wel onderdak aan soldaten verschaffen en de buurman niet?" En de Schout durft toch niemand aan!
Er wordt naar een bekwaam man gezocht, die de contributiën in de marke zal ophalen met een beloning van vijf ten honderd. Nader wordt verklaard, dat de gulden met een stuiver zal worden bezwaard. Dit zal wel betekenen, dat ieder, die het betalen moet, er 5% heeft bij te voegen, zodat de bekwame contributie-ophaler betaald kan worden zonder bezwaar van de markekas.Er worden nog meer artikelen aan de lijst toegevoegd, van meer of minder belang. We noemen er nog enkele: "Die Markenrigter wordt versogt om een plaets van die uijtgegraven kuilen ten meesten profijte van die Marke aen te wijsen als mede den gemeijnen Brink in 't kerkdorp te doen opvaeren en de straten langs die kerke naar het Vicarijen land die wegen te verbeteren".
Ook deze regels getuigen weer van veel scherpzinnigheid. Zand afstaan voor wegverbetering, zand opvaren voor dat doel, helemaal naar de Brink, wie moet dat doen en wie is er vrij van?
Gelukkig is de Markenrichter de man, die aanwijzingen moet doen en volk moet verplichten tot deze diensten. En wat zal de Brink er hebben uitgezien in die dagen!Natuurlijk worden bij het maken verordeningen de buurdorpen niet vergeten. "Die van Eerde te verzoeken, dat de Bever tusschen Eerde en Nortmeer van beijde zijden opgemaakt en geschout mag worden". Men moet altijd bedacht zijn op waterbezwaar, zij het alleen van tijdelijke aard en dan is het gemakkelijk, dat "die van Eerde" wat meehelpen.
Nu volgen nog enkele bepalingen met behoorlijke dreigementen en dan kan men weer een jaar wachten, tot een dringende aangelegeheid de "Erffgenamen" opnieuw samen roept. De Markenrichter kan inmiddels eens gaan kijken, of de zolder in de pastorie al klaar is en hij wordt meteen geconfronteerd met een andere zolder, die niet in zo'n beste staat is, nl de zolder van de kerk. Eigenlijk heeft hij tijdens de vergadering al een balletje opgegooid, maar men wilde blijkbaar wachten, tot Horstman, de timmerman, bij het herstel van de pastorie een staaltje van zijn bekwaamheden heeft gegeven.
Na de vergadering van 3 april 1688 laten de boeren als gewoonlijk hun vee weer op de markegronden weiden en zien de gezworenen inmiddels scherp toe, of zich niet één of meer vreemde beesten in de marke bevinden, die dan haastig geschut worden.
De Markenrichter heeft zijn eigen probleem. Hij moet zich bemoeien met twee zolders. Albert Horstman de timmerman, is nu bezig met zijn opdracht, in een kamer van de pastorie een zolder aan te brengen. Nu moet eerstdaags een reparatie voorbereid worden die de zolder van de kerk zal hebben te ondergaan. De timmemrman doet blijkbaar zijn werk goed en dus kan men zijner tijd in de kerk aanvangen.
Markenrichter Mariënburgh is een kundig man. Hij bekijkt samen met de timmerman de gehavende kerkzolder en nu wordt nauwkeurig geregeld, wat er moet gebeuren. Vooreerst mag Horstman van de aanwezige planken alle exemplaren gebruiken, die nog "goet en bequaam" zijn, maar "de vermolmde, wormsteekige en spendige sullen uijtgeschooten worden".
Er zijn ook planken, die alleen aan de kanten door spint aangetast zijn, deze mogen afgeschaafd worden.
Dan vervolgt de overeenkomst: "die planken die nog aen de Solder van gewelfte tot aen de toren toe mogten komen te manqueren, sal hij, Albert, op zijn eigen kosten kopen en leveren, sullende wesen anderhalf duijm goede greine deelen onder en aen de zijden gestreeken en geschaeft, vorder die solder met goede Eijcken solders aen te drijven dat die doorgaen en geheel digt is em met soldernagels te nagelen".Men ziet, dat toen al de gewoonte bestond, zolders te drijven. Oudere lezers zullen zich zeker herinneren, hoe het vroeger met de bouw van huizen ging: als de balken boven de benedenvertrekken lagen, werden hierop planken gelegd. Deze werden provisorisch aangebracht. Wel bewoonde men het huis en werd er geschilderd, maar de zolder was nog niet klaar. Als het een tijd bewoond was en de zolderplanken door de droogte smaller geworden waren, ging men op een keer de zolder drijven. Men had een werktuigje, waarmee men de tweede plank goed op de eerste deed aanschuiven, vervolgens de derde, tot alle planken een beurt gehad hadden.
Dan was er uiteindelijk een reet ontstaan, waarin men een smalle plank plaatste, die dan bijgeschilderd werd. Meestal kon men aan deze plank zien, dat de zolder gedreven was. Er kwam ook geen stof meer naar beneden "guren".
Dit kon men in vroeger jaren doen, omdat men boven toch niet woonde. In later tijd werd het nodig, de verdieping ook af te bouwen. Toen bracht men vaak onder tegen de balken een plafond aan.Nu is het heel moeilijk, ons voor te stellen, hoe zoiets bij een kerkzolder plaats had, vooral daar de kerk naderhand veranderd is, daar deze vroeger twee-beukig was. Sommige kerken hadden gewoon een zolder op de hoogte, waar het dat begon, andere hadden deze een eind hoger op de nok aan. Ook de zin over de zolder van 't gewelfte tot de toren is voor ons duister.
Zonder ons verder het hoofd hierover te breken, begrijpen we wel, wat er aan de hand was. We lezen de overeenkomst nog even verder, want men vindt er nog meer bepalingen in, vooral heel belangrijk voor de timmerman: "dit gedaen en opgenomen sijnde, sal mr. Albert en sijn nakomelingen op sijn huijs Mollevelt gelegen, genieten een volle drift of Kotterwaere om te heijden en te weijden so veale beesten en paerden (uitgenomen schapen) als hem selfs toebehoren en in sijn eijgen huijs gestald worden; desgelijks ook te turven so veele als tot sijns nooddruft te branden noodig heeft".Timmerman Horstman doet dus opnieuw een groot werk zonder betaling in geld, maar hij krijgt daarvoor op de markegrond een "kotterwaere". Zoals bekend is, behoorde een ware eigenlijk tot een boerderij. Maar de kotters (keuterboeren) hadden soms een halve of een vierde ware.
Deze nu cadeau te krijgen voor verrichte arbeid, zal hem ongetwijfeld veel waard geweest zijn, hoewel wij niet kunnen beoordelen, of hij royaal dan wel zuinig betaald werd.Van de bovenstaande overeenkomst zijn op 21 oktober 1688 twee gelijkluidende exemplaren gemaakt en door beide partijen ondertekend.
De Markenrichter houdt zich nu één- en andermaal bezig met overdracht van waren. Het is jammer, dat we uit de namen van personen niet kunnen afleiden, waar hun huis precies was. Een vierde van een boerenware gaat over op het huis van Hendrik Willemsen (snijder), "gelegen in den Smithoek tusschen de huijsen van Arend Gosens ter eenre en Peter Gerrits ter andere zijde".
Deze ware is afkomstig van de Erve Zwijtten in Magele. Soms wordt in het markeboek ook wel de Zwijtten steeg genoemd, maar we hebben niet genoeg gegevens om de juiste plaats aan te geven.Verder wordt breedvoerig medegedeeld, dat de "solder" door Albert Horstman, Mr. Timmerman, gemaakt is en dat deze door enkele personen is "opgenomen" (bezichtigd) en goed bevonden. Het vervolg van de mededeling luidt: "En also hij, Horstman, daarop heeft verzocht Cessie en opdracht van die versprookene Waertall so volgens gemekte accoord op sijn of Meulenbelts huijs soude gelegt worden, 't welk bij mij en Markengedeputeerden hierna benoemt als van die Erffgenamen speciaal geautoriseert, in consideratie gelegt zijnde, hebbe sulx niet kunnen verweijgeren: Cedere en transportere derhalven bij desen aen Albert Horstman een volle drift of kotters Waere, die gelegt is op 't huis van Hendrik Meulenbelt in Magele tusschen die heien van Seijnen Berents Wijtte en Muller Derrix Jan dat daer voor hem, Albert Horstman, en sijn nakomelingen sal gewaert en gerekent sijn: om die Hammer Marke als een kotter waere te heijde en te weijde te gebruiken als so een gewaert huijs toebehoort".
Na vermelding van degenen, die het stuk mede ondertekend hebben, volgt nog:
"Ter waren oorkonde hebben hiervan uijtgegeven een Francinen brief bij mij ondergeschreven en met mijn uijthangenden Zegel bevestigt".Dat ziet er alles heel gewichtig uit. Waarom de ware op een ander huis gelegd wordt dan eerst vermeld was, kunnen we niet nagaan. Misschien is de timmerman nu zo'n bekend en geacht persoon geworden, dat hij ook een groter huis gaat bewonen.
Wat de oorkonde betreft, kan opgemerkt worden, dat nu nog de naan "fransijn" wordt gegeven aan een fijn soort perkament. Een uithangend zegel zijn we al eerder tegengekomen. Deze acte van cessie of overdracht is gedateerd 6 maart 1692. Men vraagt zich af: is de timmerman 3½ jaar bezig geweest of is achter de afrekening ouder gewoonte weer weinig vaart gezet?Markenricchter Mariënburgh heeft kennelijk veel goede eigenschappen: de door hem uitgedachte bepalingen ten aanzien van de marke munten uit in duidelijkheid, ook zorgt hij er voor, dat de zaken in het markeboek door de Markenschrijver goed te boek gesteld worden.
Daarbij houdt hij wel van een beetje deftigheid. Men moet eens lezen, hoe een artikel begint:
"Ik Everhard Mariënburgh Major van de Infanterije ten dienste van deese Landen, Markenrigter des Carspels van den Ham, certificere mits deesen door die Erffgenamen specialijck sijnde aengestelt en bij Successie van Zal. Mr. Jacob Vriesen in zijn leven Lieut. Stadhouder van die Leenen en Markenrigter van geseijde Marke".
Dit is dan de aanhef van een verklaring, die inhoudt dat "een Stukke lands genaemt die Leemkuijle" gelegen langs de Mageler Esch, wordt overgedragen aan Geurt Jansen en Lambert Gerrits timmerman. We willen in het bijzonder letten op de zinsnede, waarin ligt uitgedrukt, dat het Markenrichterschap door successie zou worden verkregen.
Mogelijk zit hier de gedachte achter, dat het eens zover zal komen, dat de functie in zijn familie erfelijk zal blijken te zijn.Maar hoe staat het eigenlijk met de opvolging in het Markenrichterschap? In de regel bleef dit op de hoeve of het huis rusten, met enkele sporadische uitzonderingen, bv. in Daarle, waar de functie met de persoon meeging, ook al zou deze verhuizen.
Wat den Ham betreft, is het duidelijk, dat de bedoelde functionaris op het Huis Mennigeshave behoort te resideren. Maar de Heer Grubbe is overleden, evenals zijn zoon, die in de oorlog is omgekomen.
De weduwe, die het Huis eerst nog bewoont, zal dit wegens haar financiële omstandigheden wel eens verlaten. Men leeft dus in een tijd van afwachten. Uit een aantekening, gedateerd "maert 1692" blijkt, dat de Markenrichter verzoekt, van zijn dienst ontslagen te worden, waarop de Gedeputeerden antwoorden, dat ze graag willen, dat hij nog drie jaar aanblijft.
Hangt er misschien toch een bui in de lucht, waarvoor de heer Mariënburgh liever uit de weg gaat?
Het is in dit verband leerzaam, eens te letten op mededelingen aangaande de aanwezigheid van hoge personages op de vergaderingen.De marke is op 17 maart 1692 bijeen in het Reventer te Zwolle. De "Erffgenamen" zijn aanwezig met Markenrichter Mariënburgh, verder met iemand namens de geestelijkheid, met de Heer van Raan wegens de Vrouwe van Mennigeshave, en met nog enkele anderen.
Uit deze opsomming blijkt, dat Vrouw Grubbe de Havezathe nog be-woond en ook nog meetelt onder degenen, die zeggenschap hebben in de zaken van de marke.
Op een vergadering te den Ham in 1698 zijn weer bekende personen aanwezig, maar nu lezen we: rentmeester Boom namens de Heer van Mennigeshave. En op een vergadering in hetzelfde jaar blijkt de Heer van Mennigeshave zelf aanwezig te zijn. Het is duidelijk, dat tussen 1692 en 1698 Vrouwe Grubbe uit de rij der adellijke personen verdwenen is.
In 1696 zijn immers haar bezittingen wegens de vele schulden verkocht. Wie is dan nu de nieuwe Heer van Mennigeshave? Een lid van de familie Grubbe zal het niet zijn. Nergens staat dan ook te lezen, dat de nieuwe eigenaar de bezitting geërfd heeft.
De enige mogelijkheid is, dat zich een koper heeft aangemeld en dat de Havezathe aan deze is overgegan. Het blijkt te zijn Frederik Rudolf baron van Rechteren, die, zoals gezegd meteen van zijn rechten gebruik maakt. Hij is inderdaad van 1698 tot 1720 Markenrichter van den Ham geweest.
De heer Mariënburgh raakt zijn baan dus kwijt. Heeft hij dit al voelen aankomen? Hij heeft immers al gevraagd, van zijn dienst ontslagen te mogen worden. En in hoeverre is de adel uit de buurt hierbij betrokken? De Heer van Raan vertegenwoordigde al een keer Vrouwe Grubbe. Maar hoe als vriend of als vijand?Dan is er nog de vraag: waar komt het geslacht Van Rechteren vandaan? Dragers van die naam vindt men op het statige kasteel Rechteren bij Dalfsen en ook op het kasteel Almelo. Hier noemt de bewoner zich "graaf', de anderen dragen de titel "baron".
We zullen de afkomst van de nieuwe funtionaris wel in noordelijke richting moeten zoeken. Hier en daar blijkt wel iets van verbondenheid met de stad Zwolle.We kunnen dus op een wisseling van het Markenrichterschap rekenen, maar eerst moeten we nog kennis nemen van het verhandelde op enkele vergaderingen. Men is dan, zoals hierboven gezegd is, op 17 maart 1692 te Zwolle bijeen in het Reventer, het mooie gebouw, dat nu nog het hart van Zwolle versiert.
Er is een bijzondere zaak aan de orde, waarbij de hoge Heren aanwezig moeten zijn en waarvoor de Hammer "Erffgenaamen" ten genoege van die hoge personages de reis naar Zwolle moeten maken.
Scholtus Thomas van Muijden, Schout in het Schoutambt Ommen en den Ham, is overleden. Enige tijd tevoren heeft hij zich nog beijverd om de zaak met Vrouwe Grubbe tot een goed einde te brengen. Hij is nu al opgevolgd door de heer Hannes Westenberg.
Het voornaamste werk van de nieuw Schout is allereerst de financiën van zijn overleden voorganger over te nemen. Daarvoor moeten rekeningen worden nagezien en waarborgen gegeven. Als borg heeft zich een zekere Arnold Hiddink gepresenteerd, die als zodanig wordt aangenomen.
De geldzaken worden blijkbaar tot genoegen geregeld. Dat is heel prettig voor de marke den Ham, die ook wel minder aangename dingen op dat gebied beleefd heeft.
Er komt nog een klein bericht bij: tot reparatie van de kerk zal er voor het eerst worden "uijtgeset" 3 stuiver per gulden, welke gelden door de Heer Scholtus zullen worden geïnd. Een tijd tevoren moest men al 1 stuiver per gulden betalen voor de "bequame" geldophaler, nu komen er blijkbaar nog 3 stuivers bij voor de kerkbouw. Dat zal vast niet onbesproken geweest zijn in het kerkdorp den Ham en omgeving, maar het markeboek zegt er wijselijk niets van!Er is verder nog iets te regelen: "Word wijders die Markenrigter en de Markengedeputeerden versogt om met die van Beerse een bepalinge te maken wegens het reguliere (regelmatige) schapen-weijden en dat ook geen plaggen binnen de bepalinge sullen worden gemaeijt op de boetenaer Markenregt. Word de Markenrigter geaccordeert door de Procurator van Borne, de onwilligen tot betalinge van achterstallige Veenackers door middel van regt te doen constringeren (dwin- gen)".
De Gedeputeerden oftewel "Erffgenamen" kunnen gerust zijn, ze hebben een nieuwe Schout tot bescherming van hun rechten. De Markenschrijver Frederik Lindenhovius eindigt dan ook de notulen van deze vergadering met de woorden:
"Aldus gepasseert in fidem subscripsi: dat wil zeggen naar waarheid beschreven.Er is nog wel het een en ander te doen in de marke, vóór de heer Mariënburg zijn ambt neerlegt. Men maakt kennelijk een beetje haast: er zijn geldzaken af te wikkelen en mogelijk heeft men geleerd, daar ook eens vaart achter te zetten.
Enkele dingen vallen ons op: We hebben al eerder over het betalen van rente gelezen en het blijkt nu, dat dit een vorm gaat worden om de financiën te verbeteren.
In 1695 wordt gehandeld over "opcenten" op de contributie, welke 4 stuivers per gulden zullen bedragen. Verder zal de heer Scholtus de penningen innen en daarna aan de "kerkmeisters" overdragen.
Kerk en staat zijn wel nauw aan elkaar verbonden, zoals voorheen ook de reparaties op last van de marke werden uitgevoerd, maar het nieuwe is, dat de rechterlijke macht in de persoon van de Schout meer naar voren treedt.Er is ook nog een andere nieuwigheid: de "Erffgenamen" worden herinnerd aan de inhoud van een "omgesondene weete". Er is een vergadering uitgespaard door een boodschap per brief rond te zenden. Er staat bij, dat het geschrevene bij "onderteekeninge geäccordeert" is, dus heeft ieder er zijn handtekening onder moeten zetten en is het voorstel zonder te vergaderen aangenomen.
Op 5 juni van hetzelfde jaar is er al weer sprake van een rondzendbrief. Men moet afrekenen met de weduwe van de overleden Schout Thomas Muijden. Voor Ommen en den Ham komt dit neer op gezamenlijk 273 gulden en 12 stuivers te betalen. Er wordt meteen aan toegevoegd, dat men het geld zal "uijtsetten naer het hondert" en de nieuwe Schout zal weer "inmaenen" en overtellen.
Op 15 juni 1696, dus een jaar later, is men samen voor een volledige vergadering in de kerk van den Ham. De nodige hoge Heren ontbreken niet en ook verscheidene Hammers zijn aanwezig. De heer Markenrichter presenteert zijn rekening, waarvan één zin de voornaamste blijkt te zijn:
"Staat vooraf te noteren, dat bij 't slot van de reekeninge van die Zal. Markenrigter Vriese's Erffgenaamen hebben ontfangen aen restanten van die verkofte Veenackers twaalf honderd veertig Carolus guldens en zeven stuivers".
De heer Jacob Vriese, van wiens overlijden op 30 junie 1684 mededeling is gedaan, heeft dus geld geïnd van verkochte veenakkers, landerijen, die na het afgraven van het veen voor de landbouw geschikt bleken te zijn. De erfgenamen van de overledene, onder wie de Markenrichter Mariënburgh, hebben de bedragen, die nog niet waren binnengekomen, naderhand geïncasserd. Deze worden nu afgedragen.Onder de aanwezige hoge Heren staat burgemeester Dr. Vriese van Zwolle vermeld. Hij is waarschijnlijk een familielid van de vorige zowel als de tegenwoordige Markenrichter en kan dus als afgevaardigde van de "geestelijkheijd" toezicht houden. We zullen bij deze afvaardiging wel moeten aannemen, dat de Protestantse geestelijkheid bedoeld is, die gaandeweg enkele vertegenwoodigingen heeft overgenomen.
Het spreken over veenakkers heeft kennelijk een bepaalde overtreding in de gedachten doen komen, er wordt tenminste een nieuwe bepaling gemaakt:
"Dat niemand in 't Venne of omtrent het graanland sal mogen modderen op poene van vijf goltguldens, boven die verbeuren van die turf. Edog in cas van overvloed van water sal sulx voor die Markenrigter konnen geaccordeert en aen die gewaerden toegelaten worden, maer die ongewaerden te weeren".Hier wordt dus voor het eerst in het markeboek melding gemaakt van het turfbaggeren, het werk in de "modderbak", het vervolg op het gewone afgraven van turf, waarmee de veenderij begonnen is. Tot in onze eeuw zou dit modderen nog veelvuldig beoefend worden. Wel erkent men, dat hoge waterstand een goede gelegenheid is en misschien ook wel een noodzaak om te baggeren.
De gewaerden kunnen in zo'n geval toestemming krijgen, maar de ongewaarden hebben er af te blijven. Deze vergadering eindigt niet vóórdat nog een hele rij financiële verplichtingen wordt opgesomd.
De nieuwe Schout Westenberg heeft al geld voorgeschoten, want er moest afgerekend worden met de advocaat, die de marke heeft bijgestaan in 't proces "tegens die Vrouwe Weduwe Grubbe".Verder zijn er rekeningen van kerkmeesters over reparaties aan kerk en school. De schulden zullen "naer die honderden worden uijtgesett en jeder boerschap sal neffens het kerkdorp haer contigent daertoe dragen". En dit alles onder oppertoezicht van de Schout, die de penningen moet innen en uittellen.
Frederik Lindenhovius als Markenschrijver besluit: "Dat dit bovenstaende in mijn bijwesen is gepasseerd en den inholt bij mij gecollationeert (nagegaan) verklare ik onder-geshreven", waarna hij er zijn handtekening onder zet.
In 1697 wordt op 2 mei de helft van een ware, "behorende tot Geert Roelofs huijs in Larinx rott" overgedragen aan Berent Hendrix Schaepman. Op de aanduiding "Larinx rott" moeten we even letten.
Vroeger zijn we in het markeboek al eens het woord "rot" of "rott" tegengekomen. Bijvoorbeeld in het advies, dat indertijd gegeven werd over het plaatsen van banken in de kerk; bewoners van hetzelfde rott moesten met elkaar deze zaak maar aanpakken. Ook is wel gesproken over het eerste tot en met het vierde rott. Dit waren onderdelen van het kerkdorp, niet van de buurtschappen. Misschien herinneren ouderen zich nog de verdeling van het dorp en omgeving in wijken. Daarbij was wijk A het dorp. Opvallend was daarbij, dat de omgeving Larink's hoeve ook bij het dorp behoorde.
Kennelijk was dit een voortzetting van hetgeen er vroeger geweest was en het moet ons niet verwonderen, dat één van de vier buurten zicht een eind langs de tegenwoordige Marleseweg aan beide zijden zou uitgestrekt hebben.
Er zijn wel verhalen in omloop over een groot bos achter Larink en vooral westwaarts lag hoge grond, wat nu nog te constateren valt. Als men in heel oude koopakten over "Het Laer" leest, moet dit hetzelfde geweest zijn als "Larink". Al met al is het misschien wel juist om te denken aan een grote bezitting, die met recht tot het kerkdorp gerekend zou geweest zijn. De Linderbeek zou dan als zuidelijke grens beschouwd moeten worden.
Van al deze dingen is weinig meer terug te vinden. Alleen de beide boerderijen aan de grenzen van "Larinx rott" houden nog de herinnering aan het verleden wakker.Het is al eens voorgekomen, dat bepaalde ontwikkelingen in de marke een goede toelichting vonden in andere archiefstukken. Er zijn enkele stukken uit het jaar 1697, met welk jaar we juist bezig zijn en we willen in het kort de inhoud daarvan nagaan. Nu valt zo'n korte weergave niet mee, want de originelen zijn nogal breedsprakig. Een stuk uit het rechterlijk archief moet nu eenmaal ook op ondergeschikte punten duidelijk zijn. Bovendien is de titulatuur uit die dagen wijdlopig, zoals we al eerder gezien hebben in de verhalen over de Edele Vrouwe Seijna Elisabeth van Laer, douarière van wijlen sijn welgeboren Heer Herman Joan Grubbe tot Mennigeshave.
Het gaat ditmaal nog weer over haar. Men zou dit wat vervelend kunnen vinden, maar er komen in dit stuk enkele dingen voor, met betrekking tot het dorp en de omgeving, die we niet moeten overslaan.Het opschrift van een bladzijde uit het Rechterlijk Archief Schoutambt Ommen den Ham luidt:
"Overdragt van de Nevensels maate, de Russchen weijde en de Peerde weijde aan de weduwe Bossiers te Ommen". Daaronder staat "Archem, den 13 april 1697. Rigter Joan Westenberg".
De zojuist genoemde dame is predikantsweduwe. Het blijkt, dat de Weduwe Grubbe voor de Schout Westenberg is verschenen, vergezeld van haar twee dochters, de ene meerderjarig, de andere minderjarig. Hun namen werden reeds eerder genoemd. Ze hebben een "momboir" of "momber" bij zich "Herman Lambers op 't Miskotte tot Noordmeer".
Zo'n momber diende als assistent van degenen, die voor de rechter verschenen, soms ter vervanging van dezen, maar in dit geval zijn de dames Grubbe zelf aanwezig.Er moeten stukken land overgedragen worden aan de "Ed. Suzanna Roothuis, nagelaten Weduwe van wijlen de Welgeleerde Dominus Anthonius Bossier in sijn leven Predikant tot Ommen". Zal Vrouw Grubbe nu dan eens geld innen?
Helaas niet, want het afstaan van grond hangt samen met een stuk, gedateerd 2 april 1683, waarin zij aan mevrouw Bossier de genoemde landen afstond tot betaling van schulden. Ze zou eerst de rente van de schuld betalen, maar dit is kennelijk niet gebeurd. Nu worden zowel kapitaal als rente tezamen afgelost door het afstaan van drie genoemde stukken land.De waarde van het geheel is geschat op 1600 Carolus guldens. Het betreft "het hooiland, de Nevensels maete genaemd, gelegen bij het Nevensel in de boerschap Noordmeer, het groenlant de Haverweijde of Russchenweijde, gelegen onder de Havesaate Mennigeshaave streckende van den Dijck en de Meente weijde, tot agter om den Heemster Esch" en verder nog "de Peerdenwijde agter de Haverweijde tusschen 't land van Oldensels en de Heemster Esch soo vóór dezen door Noordmerink aangekoft is en te samen onder de klocke van den Ham en des Carspels Ommen gelegen".
De omschrijvingen van de landerijen is volledig en voor die tijd zeker voldoende, maar in onze dagen is een aanduiding een beetje duister. Welke "Dijck" wordt bedoeld? Waar lag de Meente? Maar de benamingen "Nevensels"en "Oldensels" zijn wel weer duidelijk.
Het meest aannemelijk zal kunnen zijn, dat hier aan gronden moet gedacht worden aan de noordzijde van de tegenwoordige Ommerweg, in de omgeving van de Leertendijk, waar ook nu nog weidegronden zijn. Als later in 1838 de hele Havezathe verkocht wordt in percelen, blijken er een grote en een kleine Paardenweide te zijn. Nu kan men wel tegenwerpen, dat deze weiden juist in andere handen zijn overgegaan, maar we mogen gerust aannemen, dat latere bewoners van de Havezate na 1697 alle kansen hebben aangegrepen om landerijen, die eens tot de bezitting behoorden, terug te kopen.De Ommense predikantsvrouw aanvaardt de gronden ook niet, om ze zelf in gebruik te hebben, maar om ze weer van de hand te doen. Dat blijkt uit het vervolg van het stuk. Er wordt namelijk de vraag gesteld, of de landerijen juist getaxeerd zijn en de vaststelling van de juiste waarde wordt allicht pas mogelijk, als de bezittingen in de komende zomer verkocht worden. Mocht het zo zijn, dat ze meer waard zijn dan de vereiste 1600 Carolus guldens, dan zal er nog wat aan de familie Grubbe terugkomen, waarbij nauwkeurig wordt nagegaan, welk stuk dan het eerst aan de beurt is voor teruggave en zo verder.
Het blijkt, dat mevrouw Bossier ook "ten gerigte is erschenen" en verklaart, met de oplossing "gecontenteerd en vergenoegt" te wezen. Ze is met 1600 gulden volkomen tevreden en dat zou ieder ander zeker ook wel zijn, als men nog zulk een bedrag ontvangen gaat van een familie, die totaal aan het eind van zijn vermogen is.
Dit onderdeel van de rechtzitting is hier mee afgelopen, maar de dames Grubbe zijn nog niet klaar. Een soortgelijk stuk wordt opgesteld, maar nu krijgt Jannes Roelofsen in Meer een "Stuckien Saailant van ongeveer drie Schepels gesaai". Het ligt tussen het land van de Heer van Rechteren en het land van de heer E. Mariënburgh en is nog afkomstig uit de erfenis van de vroegere Markenrigter Gerard van Besten, van wie de familie Grubbe erfgenaam was. Het is wel een deftig stukje zaailand, tussen bezittingen van hoge Heren, maar Jannes Roelofsen zal het wel weten te beploegen en bezaaien, misschien wel beter dan zijn voorname buren.
We bemerken nu meteen, dat de nieuwe Heer van Mennigshave al grond in Noordmeer bezit. Hij heeft kennelijk uitbreiding van zijn nieuwe bezitting in zijn hoofd en zal later zeker de Paardenweide wel weer teruggekocht hebben.
En nog zijn de dames bij de Schout niet klaar. Er is ook een schuld aan de heer "Rotger van Haersolte Heer toe Wolfshaagen en Capitain onder guarde van sijn Koninklijke Majesteits van Groot Brittaniën, enz". De bekende Koning-Stadhouder Willem III, in die tijd Koning van Engeland en Stadhouder van onze lage landen, wordt met deze Koninklijke Majesteit bedoeld.Met die schuld aan de heer van Haersolte blijkt het een tragisch geval te zijn. De overleden jonker Grubbe, Vaandrig in 't Velt, heeft geld geleend van zijn vriend. Na zijn dood op het slagveld moet zijn moeder de schuld vereffenen. Maar er is geen geld meer. Het enige, dat iets oplevert, zijn de beide lijfrenten der dochters, welke per jaar elk f. 466,- bedragen. Het geld daarvan gaat nu allereerst naar Vrouwe ter Horst in Almelo, die ook schuldeiseres is en dan naar de heer van Haersolte, tot alles betaald is.
De beide meisjes, in 1697 repectievelijk 27 en 22 jaar oud, moeten misschien voor lange tijd hun inkomen missen, terwille van hun overleden broer, die tijdens zijn dienst "in het Velt" ook al geld geleend heeft, zoals in de familie gebruikelijk bleek te zijn.
Het geheel is een tragische geschiedenis en op de dertiende april van het jaar zullen de laatste telgen van de Hammer familie Grubbe wel arm en berooid zijn vertrokken.We keren nu weer naar het markeboek terug en zien de Markenschrijver Fredericus Lindenhovius op 3 mei van hetzelfde jaar 1697 bezig met het vermelden van de overdracht ener ware, die van Derk Schuijrmans huis is overgegaan op Arent Hendrix Schuijrman.
De Markenschrijver zelf is daarbij ook betrokken, want hij heeft deze ware voor "een summa van penningen, ten genoege voldaan, verkoft en gecedeerd". Het blijkt, dat Arent Schuijrman woont tussen Fredericus Lindenhovius en Hendrik Harmsen, glazenmaker in het derde rott. Over de Markenschrijver en zijn familie is nog meer te vermelden, dat geeft stof voor nieuw artikel.In den Ham is de naam Lindenhovius goed bekend. Zoals reeds gebleken is, kunnen we enkele eeuwen teruggaan om dragers van dezelfde naam te vinden. De uitgang "-ius" wijst er op, dat er in de familie één of meer theologen geweest zijn, want deze hadden de gewoonte, evenals andere geleerde heren, om aan hun naam een Latijns tintje te geven. De familie moet voordien Linthoff geheten hebben.
We vinden allereerst Ds. Gerhardus Lindenhovius, geboren in 1575. Hij maakte als predikant te Haaksbergen en daarna te Deventer de woelingen van de oorlogstijd mee. Hij heeft daarna nog van 1609-1644 te Raalte gestaan, waar hij is overleden. Van zijn kinderen wordt een zoon Adam vermeld, geboren in 1605, predikant in Avereest en Ommerschans van 1630-1644.
Als kinderen van Adam worden genoemd de zoons Fredericus en Gerhardus en vier dochters. We gaan dan verder met de juist genoemde Fredericus, ook weer een predikant. Hij werd geboren in 1630 en was dominee van den Ham van 1656-1703. Hij had behalve één of meer zoons ook dochters, waarvan sommige, althans aan het eind van zijn leven nog niet getrouwd waren en nog in het ouderlijk huis woonden.
Daar de predikantsvrouw in 1699 overleden was en de drie ongetrouwde meisjes hun vader tot grote steun waren, trof hij de nodige maatregelen ten gunste van zijn dochters.
In een acte van 31 januarie 1699 van het Schoutambt Ommen-den Ham staat te lezen, dat hij uit erkentelijkheid voor de goede zorgen, die Meghtelt, Maria en Wilhelmina aan zijn vrouw en hem bewezen hebben, aan deze meisjes zijn huis en hof overdraagt. Zij mogen het "in vrijen eigendom gebruicken", maar voor degene die trouwt, geldt dit niet meer. Huis en hof vervallen "op de langstlevende tot de laeste toe".De plaats van dat huis interesseert ons, temeer, daar we pas in het markeboek gelezen hebben over het huis van de jonge Fredericus Lindenhovius, de Markenschrijver, naast dat van Arent Hendrix Schuijrmans. De vader blijkt te wonen tussen zijn zoon en Arent Hendrix.
Hoe de situatie precies is geweest, kan men hieruit niet opmaken, mogelijk moet men denken aan huizen, die op verschillende afstand van de weg staan, zoals de tegenwoordige pastorie ook niet gelijk staat met de andere huizen. Maar er wordt ook vemeld dat het huis stond "aen de Straate in het kerckdorp van den Ham.
"Aen de Straete" was de werkelijke benaming voor de tegenwoordige Grote Straat, misschien toen de enige met keistenen verharde weg in het dorp. Dit gegeven ge- combineerd met de naarm Schuurman leidt onze gedachten naar de omgeving van de Grote Straat, waar nu nakomelingen van deze familie wonen of bezittingen hebben.Ds. Lindenhovius, die hier dus 47 jaar predikant geweest is, komt ook wel in het markeboek voor. Meestal tekent en zegelt hij voor personen, die dit zelf niet kunnen. Hij zal hen van te voren ook wel met raad en daad hebben bijgestaan.
Juffer Swaene Maria Grevinks is één van hen. Zij woont in een huis, dat "Geert Bossches woning" wordt genoemd en heeft door het lenen van 100 gulden aan iemand, die ook aan anderen rente schuldig is, voorrang bij het ontvangen van rente vóór Peter Leferts, zodat Juffer Grevinks geld beurt "eer dat Peter Leferts een doit daervan sal kunnen genieten". Deze uitspraak doet de Schout van Ommen in 1697.Een andere inwoner van den Ham is borg voor zijn zwager en diens vrouw, die een schuld hebben van "vier hondert zes en taghentig Carolus guldens en tijn stuivers" voor hoofdgeld over het tweede kwartaal van 1696 aan de Stad van Zwolle. De schuldbewuste echtelieden verklaren, aan de borg hun huis en bezittingen aan te bieden. Er wordt een soort hypotheek-regeling vastgesteld, want er is ook nog een schuld aan de borg persoonlijk van 350 Carolus guldens met de rente van 1686 -1696.
Het huis, dat met hypotheek bezwaard is, staat "naest de Koster ter eenere en de Straete ter andere sijde in het kerkckdorp van den Ham". Dit is dus ook een bezitting vlak bij de kerk, misschien dicht bij de Brink, als de koster tenminste ook schoolmeester is, want de plaats van de school is daar.
De betrokken personen kunnen blijkbaar zelf schrijven en hebben voor hun handtekening de oude dominee niet nodig.Maar degenen, die daarna verschijnen, hebben wel weer hulp nodig. Roelof Jansen en zijn vrouw Fennighien, woonachtig op de Bijsterije te Linde, zijn aan Gerrit Mollink te Bergentheim zestig gulden schuldig. Ze zullen rente betalen "vier van 't hondert jaarlijx". Tot een "speciaal hijpotheecq en gerigtelijck onderpant" stellen zij "haar Stucke Saailant in den Dam tusschen Dam Lamberts langs de graven in Linde sijnde Saailant groot omtrent een half mudde gesaaij". De oude dominee tekent en zegelt voor hen.
De jonge Fredericus Lindenhovius is Markenschrijver en als zodanig reeds meermalen in het markeboek genoemd. Hij is verder landbouwer en Mr. chirurgijn, dus hij fungeert als dokter in deze omgeving. Hij heeft 4 zonen, van wie zeker de latere familie zal afstammen. De Markenschrijver heeft wel eens moeilijkheden, bv. in 1690 met Henricus Vermaas over de betaling van chirurgijnsdiensten.
In 1692 heeft hij een woordenwisseling met Wijtten Evers en in 1698 met Hans Horstman.Er is ook nog iets bekend uit het jaar 1706, dat is na de dood van de predikant. Het ouderlijk huis wordt blijkbaar toch verkocht. Op 16 augustus 1706 zijn verschillende pesonen uit de familie Lindenhovius bij de Schout in Ommen. Er zijn 3 getrouwde dochters met haar echtgenoten aannwezig en van de ongetrouwden alleen Meghtelt. Eén der echtgenoten, Caspar Schutten, kleermaker te Zwolle, getrouwd met Anna Elisabeth, krijgt opdracht, het huis te verkopen aan Wolter Berents Capitain. In 1711 wordt daarvan nogmaals een acte opgesteld. De verkoop heeft dan inmiddels plaats gehad. Maar hoe het zit met de toezegging aan de ongetrouwde dochters, wordt niet vermeld. Ze zullen waarschijnlijk alle drie in de achterliggende jaren getrouwd zijn, hoewel ze mogelijk op wat ouder leeftijd gekomen zijn.
De jonge Fredericus heefs nog eens ruzie gehad. Die zaak is voorgekomen bij de Schout op 29 november 1688, maar heeft dan al 5 jaar geduurd. Op een feestje in de herberg Hendrix Kippe hebben enkele vrienden de afspraak gemaakt, dat degene, die het eerst zal trouwen een halve tonne biers extra aan Kippe zal betalen.
Jan Hendrix is inmiddels getrouwd, maar houdt zich niet aan de afspraak. Hij verschuift de verplichting naar Fredericus Lindenhovius, die na hem getrouwd is.
Voor de rechter verklaart Jan Hendrix, dat één der voorwaarden was, dat hij zelf ook van het bier mocht drinken, maar zijn moeder had hem voortijdig uit de herberg gehaald.
Uitspraak: Jan Hendrix moet de kosten der "proceduire" betalen, hij en Lindenhovius samen het bier aan herbergier Kippe. Waarmee de vrede blijkbaar hersteld is!Door de markevergaderingen zijn in de loop der jaren al heel wat beslissingen genomen. Nu komt er iets aan de orde, dat nog niet eerder genoemd is. De vraag wordt gesteld, hoe men het "hondenmaaien" het best zal voorkomen. Hiermee zal het plaggenmaaien bedoeld zijn, dat trouwens enkele eeuwen tevoren ook al bestraft werd, omdat het tot schade was van de gewaarden, die recht op deze plaggen hadden.
Het oordeel is: overtreders worden zonder verdere vorm van proces aan onmiddelijke betaling van de boete onderworpen.Rekeningen zijn op iedere vergadering van de "Erffgenamen" aanwezig. Vrouwe Grubbe heeft er een ingediend van 100 Carolus guldens "wegens verschot". In een volgende vergadering blijkt de nota "niet voorhanden" te zijn, maar men zal "nae reedelijkheid daarover concluderen, in aanschouw nemende de bijsondere gedaene diensten voor 't Carspel door wijlen de Heer Grubbe tot Mennigeshave".
Dat is wel een aparte uitspraak na zoveel jaren geharrewar.Het verwondert ons niet, dat de Pastor om een opknapbeurt voor de Weeme gevraagd blijkt te hebben. De Heer van Mennigshave zal met zijn rentmeester de woning "visiteren". Met Hans Wolters moet nog afgerekend worden over de voorschotten (samen f 28,--) betreffende "de verteeringen door de Heeren Officieren van de Lieutenant Generaal Aloua als in den Ham ingequartiert waren". Wordt met deze bevelhebber de overbekende Hertog van Alva bedoeld? Dan is het wel een oude schuld!
De Markenrigter moet ook nog geld hebben, namelijk zijn salaris over 1697 en 1698, zijnde 3 goltguldens per jaar. Aan de Markenschrijver komen ook 3 guldens per jaar toe, maar dit zijn gewone guldens, geen goudguldens. Over de jaren 1697, 1698 en 1699 ontvangt hij in totaal f9,--.
De advocaat, die Vrouwe Grubbe heeft bijgestaan, meent recht te hebben op ruim f 463,-, maar brengt dit zelf terug op f 315,-.
En zo gaat het maar door. Alles wordt nagerekend op de vergadering van 2 mei 1699, waar verschillende aanwezige Heren hun aanwezigheid door een handtekening bewijzen. De Markenschrijver tekent vlijtig voor degenen die niet schrijven kunnen.
Onder de aanwezigen bevindt zich ds. Gerhard Lindenhovius, Pastor te Ovriest. Op deze vergadering wordt de Heer van Mennigshave tot Markenrichter benoemd en de Heren Mariënburgh en Rees aangesteld tot Gecommitteerden.
Men ontkomt ook nu weer niet aan het voorschrijven van bepalingen over schapen schutten en ganzen houden.
"De Pastor van Ovriest als Eijgenaar van de Kleijne Haselhorst versoekt so veel land op de Meijnt daar hij het huis op kan zetten".
Dit punt vereist toch wel een nadere toelichting: De Predikant van Ovriest of Avereest heet Gerhard Lindenhovius. Maar op de lijst van de vorige keer staat hij niet. Dat komt doordat we toen alleen het begin vermeldden van de Hammer tak van de familie, de nakomelingen van ds. F. Lindenhovius te den Ham. Na hem hebben ongeveer 400 personen dezelfde familienaam gehad, van wie er nog een aantal in leven is. Maar zijn vader, ds. Adam Lindenhovius te Avereest, overleden in 1664, heeft nog meer kinderen gehad. De jongste Gerhard, wordt ook predikant te Avereest en Ommerschans. Hij hoort dus niet bij de Hammer tak, maar heeft hier toch wel iets, dat hem interesseert.
Op 8 september 1699 verkopen een aantal leden van de familie Dickers het Erve Klein Haselhorst aan de predikant uit Avereest. Vandaar, dat hij op de markevergadering om grond voor een huis vraagt. De Markenrichter en de Gecommitteerden zullen voor deze zaak zorgen.
Bepaalde belangen heeft de predikant hier niet, of hij mag hier na zijn emeritaat zijn gaan wonen. Wel is bekend, dat zijn zoon Daniël hem als predikant is opgevolgd, terwijl de jongste zoon Johannes dominee wordt in Zwartsluis.Wat de marke betreft, de "Erffgenamen" zijn onder leiding van de Markenrichter in 1699 nog vlijtig bezig. De Gouden eeuw zal spoedig voorbij zijn en de nieuwe eeuw is een komende. Later zal deze in de historie de naam "Eeuw van Verval" krijgen en dit is wel merkbaar, ook in de marke.
Het lijkt de eerste tijd daar alles ordelijk te gaan, maar we vragen ons wel eens af, waar de Markenrichter is. Hij blijkt dikwijls afwezig te zijn en éénmaal geeft men elkander de raad om met de beslissing te wachten tot de "te Rugge komst" van deze hoge functionaris.
Dat is in 1708, als op de holtsprake wel een flink getal hoge Heren aanwezig is, maar ook een respectabel aantal kwesties zijn op te lossen. Er komt een zaak aan de orde, die voor het "hoog Adelijk gerigt" zal komen.De naam van de Heer van Muijden en een heenwijzing naar de Stoevelaar zijn voldoende om de "Erffgenamen" te doen verlangen naar de Heer van Mennigshave, die de moeilijke karweitjes maar moet opknappen. Wel wordt voorgesteld, dat de Heer van Muijden nog maar een "amiabel accoort" (minnelijke schikking) moet maken en daarna gaat men ijlings over tot verpachting van veenakkers en dergelijke zaken.
De predikant Nijhof vraagt om enkele noodzakelijke verbeteringen aan de Weeme. Men belooft, te laten maken "het strate en de floere van de plaatse en gank voor de Deure, de Clooster Cosijns int Camertie en het hekkie van de vaalt".
Welke Markenschrijver heeft dit schoons geschreven? Of heeft iemand moeite gehad met zijn aandeel in een tonne biers?
Het is maar goed, dat enkele zaken in een klein comité uitgewerkt worden. De personen, die daarvoor aangewezen worden komen op 19 juli 1708 in de kamer van de Heer Mariënburgh in het Slijkhuis bijeen.Op 4 oktober onmoeten zij elkander op Mennigshave. Dat is meteen het bewijs, dat de Markerichter Van Rechteren weer thuis is, hetgeen ook blijkt uit de handtekening die hij plaatst. Hij mag tevreden. wezen: op 21 september 1711 zijn weer enkele Heren op Mennigshave bij elkaar en één van de besluiten, die genomen worden, luidt als volgt:
"En daar en boven aan de Heer Markrigter te betale op St. Marthen 1712 een schoon getreede Scheepel boekwijte en op St. Marthen 1713 weer een Scheepel boekwijte en op St. Marthen 1714 een derde Schepel Boekwijte ider akker".
Als iemand zijn akker op deze voorwaarden niet wenst te behouden, zal de akker "op aanstaanden sondag worden opgehangen", d.w.z. een ander kan hem huren, waarvan de afkondiging "bij Kerkensprake" zal geschieden.
Dan kan ieder een briefje schrijven, waarin opgave van een eventueel bod gedaan kan worden.In de keuken van het Huis Mennigshave kunnen de pannekoeken gebakken worden van het boekweit, maar intussen zitten de "Erfgenamen" weer te worstelen met de schuldenlasten en kunnen zij constateren, dat het begin der nieuwe eeuw voor de marke niet rooskleurig is. De maatschappij-structuur is evenwel zo aan het veranderen, dat eerlang het markewezen verdwijnt. Als het laatste hoekje land verkocht is, blijft er immers geen gemeenschappelijke grond meer over.
Het merendeel der marken wordt omstreeks 1840 opgeruimd. Vergeleken met de tijd, waarmee we nu bezig zijn, is dat nog wel 100 jaar later. Maar wat het markeboek betreft, dat is als samenhangend geheel spoedig uit. Een deel is kennelijk verloren gegaan, maar enkele losse verhalen zijn nog wel de moeite waard. Daar zullen we alsnog trachten over te vertellen.
Er is een brief bewaard, gedateerd 20 april 1764. De drie schrijvers van deze brief blijken voorname heren te zijn, te weten A. Sloet toe Nijenhuis, Drost van Salland, J. W. van Coeverden tot Rhande en S. de Schepper, Burgemeester der Stad Deventer. Hun schrijven is gericht aan "Ridderschap en Steden van Overijssel".
Ze herinneren er aan, dat zij een jaar geleden op 21 april 1763 van dit College een tweevoudigen opdracht hebben ontvangen. Ten eerste, te zorgen voor de aanstelling van een nieuwe Koster en Schoolmeester te den Ham, ten tweede, te onderzoeken, wie eigenlijk de bevoegdheid heeft om een dergelijke functionaris aan te stellen.
Ze vertellen nu van hun bevindingen: Na gedane infomlatie hebben ze aangesteld Dirk Bloemert. Deze heeft een korte tijd de functie waargenomen, maar is naderhand naar Hogeveen vertrokken, waar hij een veel geringere en minder profitabele schooldienst heeft aangenomen. Hij heeft verklaard, dat hem in den Ham enige ongaangenaamheden waren wedervaren, die hem persuadeerden om liever een soberder kostwinning elders te zoeken.De schrijvers vermelden verder aangaande het tweede deel van hun opdracht, dat ze te weten zijn gekomen, dat het recht tot een dergelijke benoeming in den Ham berust bij "Goedheren en Erffgenamen van de marke". Meteen hebben ze daardoor ontdekt, dat de zwarigheden met de Schoolmeester zijn voortgekomen uit het feit, dat de bevolking hem niet heeft willen aanvaarden, omdat hij niet op wettige wijze gekozen was. Dit heeft nog weer geleidt tot onderlinge ruzies, waarbij de vraag aan de orde is gekomen, wie wel en wie niet "gewaard" was. Dit in verband met eventueel te houden stemmingen.
Men heeft oude markeboeken en lijsten van "waren" getoond, zodat de heren nu van alles op de hoogte gekomen zijn. Deze brief draagt de ondertekening van de drie schrijvers. Daarna vermeld een onderschrift, door "Ridderschap en Steden" aangebracht, dat na bespreking een nieuw verzoek tot dezelfde personen gericht werd om "voor ditmaal" een nieuwe Koster en Schoolmeester in den Ham aan te stellen.Deze zaak heeft natuurlijk in den Ham veel beroering verwekt. Alles zou heel anders verlopen zijn, indien de drie hadden kunnen beginnen met eerst een onderzoek in te stellen naar het recht van benoeming en pas daarna al of niet iemand aan te stellen. Maar dat kwam niet overeen met hun instructie. Zowel de vertegenwoordigers van de Ridderschap als die van de Steden zullen zich bij het geven van de opdracht wel ver boven de agrarische bevolking verheven hebben gevoeld. De drie heren, die met hun neus op de feiten gedrukt zijn, hebben door de inhoud van hun brief bewezen, nog gevoel voor recht en orde te hebben. En dat was misschien in de "Eeuw van Verval" niet eens meer een alledaags verschijnsel.
Zowel de marke als de hoge heren zullen er overigens van overtuigd geweest zijn, hoe broodnodig een goed Schoolmeester is. Zelfs de wijze bestuurders van de marke konden nog niet alle schrijven. Ze tekenden met een kruis en een ander zette er hun naam bij. Maar de heren van adel waren vaak niet beter onderricht. Eén uit hen schrijft ergens over "de Riporaessie van Kerk en Toren en de Weem" en steekt maar weinig uit boven de analfabeten in de marke.Van de school naar de Kerk is maar één stap. Uit het kerkelijk leven is ook een stuk bewaard gebleven. Ds. E. Kunst is in 1727 in den Ham beroepen en heeft in 1766 zijn beroepingsbrief gecopiëerd, die we hieronder overnemen:
"Alsoo door het overlijden van de Eerw. Godz. Welgeb. Heer Bernhardus Nijhof de Kerkendiensten in den Ham komen te vaceren, en deswege de Kerke aldaar nootwendig weeder met een bekwaam Leraar moet voorzien worden: So is 't dat de Heren Erffgenamen des Carspels van den Ham, en de Ledematen der gemelde Kerke des zelven Carspels, gehoort hebbende verscheiden Predikanten en Proponenten, en van der zelver bekwaamheid en stigtelike wandel berigt zijnde, na gedane Kerkenspraeke door de Hoogwelgeboren Heer Baron van Rechteren te Mennigshave op den sesten July dezes jaars, daarop op den 16 dito in de Kerke van den Ham vergadert zijnde, ten overstaan van de Deputaten des E. Classis van Zwolle, na aanroepinge van Gods naam met meerderheit van stemmen in de vreeze des Heeren tot haren ordinairen Herder en Leraar hebben verkozen den Eerw. Godz. Welgeb. Ds. Everhardus Kunst, Theol.Candidatus om Gods H. Woort suiverlik te prediken, de Sacramenten te bedienen, de Kerkentucht getrouw te oeffenen, en voorts alles wat tot de H. Kerkendienst behoort, waar te nemen, en dat op sodanig een tractement als Ds.Nijhof Zal. genoten heeft.
Verzoeken derhalven dat gemelde Ds. Kunst deze beroepingen gelieve aan te nemen, Sijn Hoog Welgeboren Gestrengheit den Heere Land-Drost van Zalland, gelijk ook het E. Classis van Zwolle deselve te approberen, en order te stellen, dat gemelde Ds. Kunst, in den H. Dienst bevestigt worde, biddende den HEERE des oogsts, dat hij sijnen dienst wil vrugtbaar maken, tot eere van zijn naam, en veler zielen zaligheit. Dus gedaen in de Kerke van den Ham Den 16 july 1727".Daaronder staat de verklaring van Ds.Kunst, dat dit afschrift getrouw is en heeft hij het gedateerd 22 maart 1766.
(Onderstont) Fr. R. Rechteren.
(Lager stont) N. van de Wijck,
en verder de volgende namen,Jan Derks als Diaken.
Voor Linde Egbert Dalvoorde,
voor Magele Hendrik Engberts,
voor Noortmeer Hendrik Slijkhuis,
Jan Lomes voor Meer.
Het bovenstaande is den Ham ten voeten uit met zijn Markenrichter en de vertegenwoordigers van kerkdorp en buurtschappen. Het is ook den Ham op zijn best om de zorg, die men er besteedt aan het kerkelijk leven om dit in goede banen te houden.Op één der klokken in de Hammer toren staat (vrij vertaald):
"de levenden roep ik,
de doden beween ik".
Het is een zegen voor den Ham geweest, dat gedurende verscheiden eeuwen de klokken zondag op zondag mochten oproepen om te komen tot de verkondiging van het Woord.
Zo werden de hoorders gesterkt tot hun vaak moeizame arbeid van alle dag. Zo konden ze ook getroost hun doden begraven, die in of rondom de kerk of op andere kerkhoven wachten op het geluid van de laatste bazuin. "U zij de Glorie, opgestane Heer!".
Einde. M.R.
Burgerij lynchte gebroeders De Witt
Door onze wetenschapsredactie van de NRC.
ROTTERDAM, 29 nov. 2008 NRC p. 1.De menigte die op 20 augustus 1672 de gebroeders Johan en Cornelis de Witt lynchte, bestond uit gegoede burgers, leden van de Haagse schutterij. De moord was niet het werk van 'redeloos gepeupel', maar een bewuste politieke afrekening.
Dat staat in het proefschrift Printed Pandemonium, waarop historicus Michel Reinders deze week promoveerde aan de Erasmus Universiteit.
De stedelingen die in het Rampjaar 1672 te hoop liepen tegen de regenten waren volgens hem geen marionetten van Willem III, prins van Oranje, maar hadden een eigen agenda.Historici waren lang van mening dat Willem III zich van zijn politieke tegenstanders ontdeed door de volkswoede te bespelen. Uit Reinders' dissertatie blijkt dat de burgers van Holland, gezien de militaire dreiging, Willem als bevelhebber wilden, maar verder hun eigen politieke spel speelden.
Reinders las 1600 pamfletten die in 1672 zijn gedrukt. Deels was dit propaganda van zittende regenten en de prins, maar het merendeelhestond uit gedrukte rekesten met de eisen van een autonome burgerbeweging.
Deze burgers waren niet 'redeloos', zoals generaties schoolmeesters beweerden, maar hadden een politiek programma: goed en gecontroleerd bestuur en vervanging van onbekwame regenten.
betreffende termen in de markeboeken.
accommodatie - schikking accijns - belasting admitteren - toelaten aengefreeden - aangegraven (om eigen grondgebied te vergroten iedere keer een stukje verder graven) aengeholden - er op aangedrongen aengestemden - afgesproken alinge - geheel Aloua - fra. naam met betekenis 'leeuwerik'; kan fonetisch Alva zijn geweest alse - als van alsodaene - die, genoemde alsoodaene - al dat amiabel accoord - minnelijke schikking amotie - verwijdering Anno et die ut sup(ra) - in het jaar en op de dag als boven annotatie..enz. - verklarende aantekening dat alles vereffend is en niemand hierop kan terugkomen arbitratie - scheidsrechter(lijke) beslissing assesor - wethouder assignieren - schriftelijk opdragen (te betalen) attestatie - getuigschrift attestot ut sup - getuige als boven aver - over/voorbij/naast B baster-dochterman - man van bastaarddochter (van bijvrouw) beenges - (weg) smaller gemaakt believet - toegestaan (2-maal hetzelfde zeggen met andere woorden komt veelvuldig voor) beroemen - gewag maken van bescheijde - afspraak n.l. deze, dat men van de schuren geen woning mag maken en geen aandeel zal hebben in de Marke of't recht van "drift", het vee weiden in de Markeweiden bescheijt - geschreven bewijsstuk besorgen - verschaffen bestadet - opgedragen, aanbesteed (besteden aan) bestellen - verzorgen bevir - Bevert ? bewilligt - toegestaan bij verlos - op verlies van bijsteren - heeft gebreken breef(de) - bewijsstuk van waertall; aandeelhebber en mede-eigenaar der gemeenschappelijke grond der Marke breve - schriftelijk bewijs Brinckgien - brinkje, met gras begroeid stuk grond om het huis; graslandje met bomen. brincksitters - ambachtslieden die graag aan de brink zitten (wonen) dat was het centrum broeken - graslanden C Carolus gulden - 28 stuivers certificatie unde bewijssing - schriftelijke verklaring! abewijs competerende - toekomende compos mentis - meester van zijn verstand/toerekenbaar consessie - toestemming consumieren - consumeren, opvreten constringeren - dwingen continueren - voortzetten. continuerer - voorzitter cum suis - en de zijnen D dergestalte - zodanig dert, een dert - een derde deel? deser jetsiger - dubbele uitdrukking voor; deze disordres - wanorde domine - vocativus van dominus 'heer'; in het boek vaak fout gebruikt. dor verloop - in de loop douariere - (fr.) weduwe drift - het vee drijven in de Markeweiden drijffwaere - aandeel in het recht om 't vee in de Markeweiden te drijven E effectieren - ten uitvoer leggen eijnen penninck - een bedrag elemosiniers - diakenen / aalmoezeniers environs - omstreken eodem anno et die - in 't zelfde jaar en op dezelfde dag eodem die - op dezelfde dag Erffcoop - koop van onroerend goed erffgenamen - gezamenlijke bezitters van de Marke, die een eigen bezit in de Marke hadden, daarin "gewaert" waren erntfeste - een titel die door "eerzame" kan vertaald worden F floeren - van vloeren voorzien fransijn - fijn soort perkament fromme - dappere, standvastige G g.e. - geëerde (Freule) geaccordeert enz. - overeengekomen geadmitteerd - tussen de adel worden toegelaten als bezitter van een havezate gaerden - tuin geapprobeert - goedgekeurd n.l. de breef, bewijsstuk van waertall; aandeel-hebber en mede-eigenaar der gemeenschappelijke grond in de Marke geavoueerd - toestemmend gecollationeert - nagegaan geconsenteert - toegestaan gedelijck waer - naar ieders aandeel geemien odder - gemeten of ... geholden - verplicht gelaest - toegelaten geloven enz. - een spreuk die ongeveer betekent, hiermee is de zaak beklonken gemeente van de Merck - de gemeenschap van de Marke gemeente - Markegrond gequiteerd - ontheven van, achterstallige, schuld gequiteert enz. - ontheven van schuld, die hij achterstallig was geremidijert - verholpen geresolviert - besloten gerichte - rechtszitting gestalt - aangesteld gestellet - aangesteld gewaert - mede-gerechtigd; mede-eigenaar in de Markegronden gheauthoriseert - gemachtigd gierhoek - puntig stuk land goetheeren - bezitters, erfgenamen gouden schilt - Frans geldstuk; ongeveer zelfde waarde als een gouden tientje H half mudde geseijs - zoveel land om een half mudde koren te zaaien Hartgers - (oorspr. zoon van Hertger) heijt meijen - heide maaien hem gelave - hem beloofd Hertger - voornaam, later ook achternaam hoetmaeckers - naam en beroep aanduidend holtgericht - rechtspraak(vergadering) holtsproake - vergadering van gewaarden, opkomstplicht huexken over zijn huijs - hoekje boven 'aan de voorkant' van zijn huis; vgl. bovendeur = voordeur huijden - heden huijsluijden - boeren huttemannen - mensen die een hutje (huisje) op de hei gebouwd hebben, clandestien maar wel vaak wel gedoogd. I ignorantie - onwetendheid, onbekendheid implooijieren - aanwenden, gebruik maken van, in dienst nemen (fra. employeren) impost - accijns in aller gestalt - in elk opzicht in fidem subscripsi - naar waarheid beschreven in Oirconde der waerheijt - naar waarheid in Oirconde - ten bewijze van. Een getuigenis of verklaring in voegen - zodanig inkwireeren - een onderzoek instellen interdictie - nadrukkelijk verbod interesse - rente J jetsiger - de tegenwoordige jetzunder - tegenwoordig juffers - rondhouten palen K kamp - door een sloot omgeven stuk land (zowel bouw- als weiland) katersteden - huizen van keuters kempe - meervoud van kamp kerkenspraeke - afkondiging voor of na de kerkdienst, ook van wereldlijke zaken kerkensproake - afkondiging in de kerk ook, ook algemene zaken keuters/katers - mensen die kwamen wonen zonder rechten te hebben koopcedule - koopacte kottens - onlangs kotters - keuterboeren L laaksteen - grenssteen laanter - landheer latte, aan de latte - laten "opschrijven" in de winkel door een kerfje in een lat (stok) te maken laeten ... wetten - doen weten leer Lambert woninge - de lege woning van Lambert ? leisten - bewijzen lemijten - grenzen lieffelijck verdrag - minnelijke schikking loofwaerdige - geloofwaardige M markecedule - Marke reglement markesedeke - gewoonte în de Marke Martini - 11 november mede bewaert - tevens gewaert zijn. dwz. eigendomsrecht in de Marke meijerluden - pachters meijers - zij die het pachtgeld ophalen voor de grondheer mercke en waertall - eigendomsaandeel in de Marke merckelijcke achterdeel - tot nadeel misvaelte - mesthoop, mestvaalt mit unde - alsmede mits deesen - hiermede, hierbij monomanie - waanzin morgen - zoveel grond als men in een morgen kon ploegen N nae ummeganck .. - na verloop van een maand, wel binnen zes weken naest gelandet - naast gelegen negerkoop - moet zijn Neher- (Naher)koop of Nakoop d.i. het recht van de erfgenamen (of anderen) om voor de zelfde prijs te kopen waarvoor een ander het kopen wil nomine matris - uit naam van zijn moeder O obtempereeren - gehoorzamen onverscheiden - onverdeelde oort 1 - een vierde stuiver opgemaakt - in orde gemaakt (kanten, oevers) optie - toezicht overkommen - overeengekomen Ovriest - Avereest Paepsche religie - Roomse leer pauper - arme (vrijgesteld van belasting) Petri in de Vaste - 22 februari plenaire - volledig, geheel possessie - bezit praesumptie - vermoeden pretenderen - voorwenden, voorgeven proceduiret(kosten) - rechtsspraak(kosten) Q quooten - evenredig aandeel R reventer - refter, refectorium, eetzaal; in Zwolle dwarsdeel van klooster Bethlehem. recognitie - vergoeding remonstrieren - aantonen Rosen Nobel - oude Engelse munt rott - groep S schillinge - geschil schotten/schutten - op stal zetten (als strafmaatregel) schuijr(stede) - schuur(plaats) schulten - schout solderen - voorzien van een zolder solempne - plechtige sonderling - in het bijzonder soo - zowel spikke - een dam van rijshout (om toch water door te laten) st Jakob - 25 juli; begin van de roggeoogst stee - eigennaam (waarsch.) steege - doorwaadbare plaats in rievier(tje) stuxen moet zijn Luxen - zeer waarsch. "uit Luik afkomstig" sunder argelist - te goeder trouw suspensie - schorsing T te wagten unde te waeren - te behoeden en te bewaren teeringe - vertering ten weersijden - door beide partijen zal worden nagekomen thoe wijncoop - de tractatie van 't wijnhuis, door koper te betalen tonne - 150 liter tooken - volgend treckgelt - het "opbod-geld"; beloning voor de Slag truebelen - onlusten turbel - troebele, woelige uijtdrift - recht van vee laten weiden op Markegronden uijtgemarckt ... - aangewezen en met palen (of stenen) aangegeven ungelde - fooien upsage - aanspraak (een moeten) vame - maat voor bier of wijn (met afb. ruiter met vaantje) vanden vurs - door genoemde Vasten/Steden - beteken hetzefde, evenals eeuwelijck en immermeer veele wech - veel (een flinke?) weg bij de kamp en de tuin aan te graven vercofft unde vercoopen - verkocht verdrijsten - verstouten vermits deze - bij deze, hierbij verponning, -ponding - belasting verscheijden - verschillende verwissen - verwittigen, op de hoogte stellen vettekers - vet gemeste schapen Vicarij - pastorie vocatij - presentiegeld voors(ijde) - genoemde vredongen - afpalingen, afrasteringen vrijsitters - vrijgestelden vuerts - eveneens, deze zaak is afgedaan vul unde - volledig, geheel vulle drijffwaere - 't volle (hele) bezitsrecht en recht om 't vee te laten drijven op de gemeenschappelijke grond vullist - tegemoetkoming? vuurstede - stookplaats/schoorsteen vuijeren plancken - vuren planken W waarmede de keerse hem - tijdens de verkoop bij opbod werd een kaars brandende gehouden en gelegenheid gegeven de slag gegeven heeft tot hoger bod; ging de kaars uit en werd de slag met de hamer gegeven, dan was de laatste bieder de koper waervan hij genieten zal - bij inzet, en verhoging, van de prijs genoot met een ware - eigendomsrecht in de Marke waschwaere - bijenwas-waere; stuk grond om bijen op te houden wedeme huis - pastorie weme - pastorie wes - om die reden weshalve - om die reden wetten - doen weten wolffspanden - netten om wolven te vangen wijll en cunsent - wil en toestemming wijll - toen wijnkoop - de koper moest tracteren,nl. van elke gulden een stuiver. zal. - zaliger, wijlen provisie - zekere mondvoorraad zittekist - kist om op te zitten; plaatste men ook in de kerk