Azoelen Een 18e-eeuwse mystificatie
door A.J. Mensema
in Overijsselse Historische Bijdragen verslagen en mededelingen VORG 103e stuk 1988.
Het reisgezelschap, bestaande uit de Amsterdamse lakenkoopman Andries Schoemaker, zijn dienstmaagd Geesje Arends en de tekenaars Comelis Pronk en Abraham de Haen, bezocht op 6 juli 1732 het dorp Den Ham en omgeving, toentertijd deel uitmakende van het schoutambt Ommen en den Ham. Dit reisgezelschap, dat in de maanden juni en juli door Gelderland, Overijssel, Drenthe en Friesland trok, had net een overnachting te Ommen achter de rug en was op weg naar Almelo. Schoemaker poogde onderweg zaken te doen en was van plan in Almelo zijn familie te bezoeken. De beide kunstenaars, met wie Schoemaker een vriendschappelijke band had, maakten onderweg schetsen van allerlei bezienswaardigheden om daarvan later ten behoeve van liefhebbers fraaie geaquarelleerde tekeningen te vervaardigen 1). Die zondag de zesde juli 1732 hadden de reisgenoten reeds de havezate Eerde. het dorp Den Ham en de havezate Mennigjeshave bezocht en hadden de beide tekenaars dit alles met de tekenstift vereeuwigd. Nadat zij Mennigjeshave hadden verlaten, stak het reisgezelschap het riviertje de Linde over om op pad te gaan naar de in de buurschap Egede gelegen gelijknamige havezate in het schoutambt Hellendoorn.
Daarbij passeerden zij, direct over de brug van de Linderbeek, aan de rechterzijde van de weg - waar deze iets naar het zuiden afbuigt - een merkwaardig stuk grond, dat door hen met Azoelen werd aangeduid. Als Schoemaker rond 1735 zijn 'Korte Beschryving van Overissel' samenstelt, deelt hij over deze plek het volgende mee:
‘Azoelen. De ruïne van Azoelen vind men in de provintie van Overissel, in het drostampt van Zalland, bij het heerenhuys Mennekeshave. Het is tegenwoordig maar een hooge heuvel met ruygte bewassen en met boomen geplant en een ruyge, toegegroeyde graft, gelijk boven werd aangetoont, na 't leven getekent door den konstbeminnaar Abraham de Haan de jonge’ 2).
Op zijn eigen, wat primitieve manier tekent Schoemaker bij deze tekst de tekening van De Haen na, die deze bij die gelegenheid had gemaakt. Bovendien geeft Schoemaker ook nog een tekening van de 'Ruïne van 't oude adelyk huys Azoelen’.
De tekening van De Haen toont ons de 'ruygte', terwijl zijn reisgenoten, Schoemaker, Pronk en Geesje Arends, er wandelen om er de merkwaardige plek in ogenschouw te nemen. De tweede tekening, die van de ruïne, tekent Schoemaker na van een anonieme kunstenaar. Vermoedelijk is dat Jacobus Stellingwerf geweest. Ook deze was bevriend met Schoemaker, die vele tekeningen van hem bezat. Stellingwerfs tekeningen van Overijssel zijn echter geheel onbetrouwbaar, omdat hij niet 'na ‘t leven', naar de werkelijkheid dus, tekende 3); bovendien is niet van hem bekend, dat hij ooit Overijssel bezocht.
Merkwaardig aan het geheel is, dat er van een huis Azoelen nergens in de schriftelijke bronnen van die tijd en eerder enig gewag wordt gemaakt. Maar waar haalden Schoemaker en zijn reisgenoten dan de wetenschap vandaan, dat zij de voormalige huisplaats van het 'oude adelyk huys Azoelen' bezochten?
In hetzelfde jaar 1732 - in het voorjaar - verscheen het boek 'Het kerkelyk en wereltlyk Deventer' van Gerhard Dumbar. Dumbar (1680-1744) had gestudeerd te Franeker en Leiden. In deze laatste stad was hij gepromoveerd tot doctor in de beide rechten en wijsbegeerte, In 1709 was hij aangesteld tot secretaris van de stad Deventer, welke belangrijke functie hij tot zijn dood vervulde4). Dumbar maakte evenwel vooral naam als geschiedkundige.
Als stadssecretaris had hij toegang tot de oude archieven van de stad Deventer, maar ook tot de z.g. landskist, de kist met de oude archieven van de Overijsselse Staten, die bewaard werd op het Landshuis, gelegen naast het Deventer Stadhuis. En dat in een tijd, toen archieven allerminst openbaar waren. Bovendien bezat Dumbar zelf een aantal oude handschriften5). Een aantal van die handschriften gaf hij uit in zijn 'Analecta seu Vetera aliquot scripta inedita', dat in drie delen verscheen in de periode 1719-1722. Dit waarschijnlijk in navolging van het werk van Antonius Matthaeus 'Analecta Veteris Aevi’ 6), waarvan Dumbar natuurlijk een exemplaar bezat vanwege de daarin met betrekking tot Overijssel gepubliceerde gedenkstukken. Zowel in zijn eigen'Analecta' als in zijn hoofdwerk 'Het kerkelyk en wereltlyk Deventer' citeerde Dumbar daaruit.De naam Azoelen duikt dan ook in dit laatstgenoemde werk van Dumbar plotseling op7). Dumbar verhaalt er van de strijd in 1380 tussen de landsheer, Floris van Wevelinchoven, bisschop van Utrecht, en Evert van Essen met zijn aanhangers, die resulteerde in de verwoesting van het huis van Van Essen, het kasteel Eerde bij Ommen. Dumbar vervolgt:
Van daer trok men voor het slot Azoelen niet verre van Menningeshave gelegen, dat, door de bezettelingen zonder den storm aftewagten overgegeven, het zelve nootlot moest ondergaen als het huis Eerde. Toen verdeelde de Bisschop zijn leger in drie deelen, belegerde, overmeesterde en verbrandde bynaer op eenen tijt de zo genoemde roofnesten, Laer, Ter Moolen (naderhant Schulenburg geheten) en Gerner; en maekte dus een einde aan dezen krijg'.Al eerder, in zijn publicatie van een 'Overysselsche Chronycke' in zijn 'Analecta' 8), had Dumbar summier gewag gemaakt van de strijd van 1380 9). Nu breidde hij zijn gegevens uit met aantekeningen, die hij ontleende aan het werk van de geleerde Willem Nagge, van 1638-1685 predikant in het Gelderse Twello, niet ver van Deventer, Van Nagge's 'Historie van Overijssel' bezat Dumbar een afschrift en hij betreurde het, dat diens werk niet was uitgegeven10). Het moet dan ook in dit afschrift zijn - het origineel had Nagge aan de Staten van Overijssel aangeboden -,dat Dumbar in plaats van de huisnaam Ter Molen op een bepaald moment Azoelen moet hebben gelezen. Immers, de passage die Nagge wijdde aan de bestorming van het huis Ter Molen, doet erg veel denken aan Dumbars verhaal over Azoelen11).
De ruïne van het oude Azoelen in 1732. Tekening door Andries Schoemaker van de ‘overtuin' van de havezate Mennigjeshave, naar een schets door Abraham de Haen.
‘Ruïne van 't oude adelijk huis Azoelen’. Tekening door Andries Schoenmaker van het fictieve Azoelen, waarschijnlijk naar Jacobus Stellingwerf.
Merkwaardig is wel, dat Dumbar zich laat gaan door dit huis zo duidelijk bij Mennigjeshave te situeren. In 1380 immers was dit laatstgenoemde goed nog slechts een boerenerf, weliswaar in het bezit van Hadewich van Hulsen, de vrouw van Zweder van den Schulenburg, die ook Ter Molen bezat. Het boerenerf kwam toen nog voor onder de naam 'Merinxhave' en werd nog in 1422 genoemd 'Menninxhof, alias Meyerinck of Meringshoef’ 12).
Dumbars verhaal over Azoelen begon aldus een eigen leven te leiden. Schoemaker en zijn reisgezelschap, die het hoofdwerk van Dumbar kenden - in zijn 'Korte Beschryving' verwijst Schoemaker er herhaaldelijk naar -, 'ontdekten' zodoende de ruïnes, eigenlijk de zogenaamde huisplaats, want bouwvallen waren niet te zien.
Ook latere schrijvers hebben naar dit Azoelen verwezen, waardoor het grotere bekendheid kreeg, zo bijvoorbeeld Jacobus Kok in zijn Woordenboek 13) en natuurlijk Dumbars kleinzoon, eveneens Gerhard Dumbar geheten, in zijn onovertroffen werk 'De Tegenwoordige Staat’ 14). Ook Van der Aa getuigt nog van dit legendarische huis in zijn Aardrijkskundig Woordenboek uit 1839 15). Tenslotte duikt Azoelen ook nog regelmatig op in publicaties over de plaatselijke geschiedenis van Ommen en Den Ham16). En sommigen in Den Ham dromen er van nog eens de juiste plaats van dit Azoelen te vinden.
Maar welke plek bezochten Schoemaker en zijn tochtgenoten dan op die bewuste zondag in 1732? En wat was het, dat De Haen tekende? Het antwoord is wellicht te vinden in een door Abraham de Haen bijgehouden Memoriaal, waarin hij aantekening hield van de door hem en zijn vriend Comelis Pronk gemaakte tekeningen17). Onder Azoelen vermeldde De Haen 'Azoelen, een groen begroeide en nu fraei beplante puinhoop in de plantadiën van 't huis Mennigeshave gelegen. Door mij in den jaere 1732 uitgetekend'.
Muurresten en ruïnes hebben Schoemaker en zijn reisgezelschap dus niet aangetroffen. Hoewel Schoemaker het heeft over een 'ruygte', bericht de Haen ons over een aangelegde tuin. Misschien dat de werkelijkheid in het midden ligt. Maar in ieder geval maakte het deel uit van het complex van tuinen, dat ressorteerde onder de havezate Mennigjeshave, de z.g. 'plantadiën'. Een omstreeks 1783 vervaardigde kaart door luitenant-ingenieur M.A. Snoeck18) geeft nadere informatie. Direct ten zuiden van de brug over de Linderbeek, in de onmiddellijke nabijheid van Mennigjeshave, tekent Snoeck een vierkant omgracht terrein, omzoomd door bomen. In het midden is nog weer een ovaal te herkennen, dat eveneens omzoomd schijnt te zijn door bomen. Het geheel maakt duidelijk deel uit van de tuinen van Mennigjeshave.
De havezate Mennigjeshave was in 1696 door Frederik Rudolf van Rechteren gekocht uit de failliete boedel van de erfgenamen Grubbe. Van Rechteren huwde in 1706 met Philippina Eleonora gravin van Castell-Rüdenhausen. Kort daarna zal hij het oude Mennigjeshave hebben doen afbreken en een nieuw huis laten zetten, zoals we dit kennen van de tekening van Cornelis Pronk19).
Naar alle waarschijnlijkheid werd het ontwerp voor dit huis geleverd door Lubbertus Hagen. Hagen werkte veel voor de broer van Van Rechteren, Adolf Hendrik van Rechteren, heer van Almelo. Bovendien leverde Hagen in 1700 ontwerptekeningen voor de nieuwbouw van het Statencollege te Zwolle aan de Praubstraat. In de begeleidende brief20) aan de drost van Salland schrijft Hagen, dat hij bezig was met de bouw van de Stoevelaar en, onder de beroemde architect Jacob Roman, ook meewerkte aan het huis Voorst bij Zutphen21). Eén van de ontwerptekeningen voor het nieuwe Statencollege vertoont zo'n frappante overeenkomst met zowel de havezate Stoevelaar als met Mennigjeshave dat een conclusie voor de hand ligt.Ongetwijfeld zal de tuinaanleg tegelijk met de bouw van het nieuwe huis hebben plaats gevonden. Omdat Hagen zich bij zijn bouwkundige ontwerpen liet inspireren door Roman, zou het voor de hand kunnen liggen, dat de tuinen wellicht - maar dan op bescheidener schaal - in de trant van Daniël Marot zijn aangelegd. Deze laatste was de architect van de tuinen bij de Voorst.
De bedoelde plek Azoelen, zoals door Schoemaker en De Haen aangeduid, zou de plaats kunnen zijn geweest waar het puin van het afgebroken oude huis Mennigjeshave was gestort. Er is echter op die plaats22), die ook nu nog duidelijk in het veld herkenbaar is, nimmer puin gevonden.
Niet ondenkbaar is dat, in navolging van wat de architect Marot ook elders wel eens aanbracht in zijn tuinontwerpen, het de plaats zou zijn geweest van een ‘grotto’, die wellicht in 1732 enigszins vervallen was en door Schoemaker en zijn reisgenoten daarom werd gehouden voor de oude ruïne van het fictieve Azoelen.
Noten
- A.J. Gevers en A.J. Mensema. Over de hobbelde bobbelde heyde. Andries Schoemaker, Cornelis Pronk en Abraham de Haen op reis door Overijssel, Drente en Friesland in 1732. Alphen aan den Rijn 1985. 38 e.v.
- Rijksarchief in Overijssel. E.D. Eijken. Inventaris van de verzameling handschriften, toebehorende aan de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis. Zwolle 1967. inv.nr.862.fol.36: vgl. Gevers-Mensema. Over de hobbelde bobbelde heyde. 147.
- Stellingwerf tekende ook veelvuldig gebouwen van kaarten en plattegronden na.
- C. W. van der Pot. ‘De twee Dumbar’s’. in: Overijsselse portretten. Zwolle 1958. 113 e.v.
- Bibliotheca Dumbariana. Deventer [1746] (Auctiecatalogus). 230 e.v.
- Veteris aevi analecta seu vetera monumenta hactenus nondum visa werd in vijf delen uitgegeven in de periode 1698-1710. Een tweede druk verscheen te 's-Gravenhage in 1783.
- G. Dumbar. Het kerkelyk en wereltlyk Deventer. I. Deventer 1732. 559.
- G Dumbar. Analecta seu Vetera aliquot scripta inedita. II. Deventer 1721. 315.
- Zie voor de strijd van 1380: J. de Beke. Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant (H. Bruch ed.). ‘s-Gravenhage 1982 (Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Grote Serie 180). 231. 232.
- W Nagge. Historie van Overijssel (J. Nanninga Uitterdijk ed.). I. Zwolle 1915. v.
- Nagge. Historie van Overijssel. I. 178.
- A.J. Gevers en A.J. Mensema. De havezaten in Salland en hun bewoners. Alphen aan den Rijn 1983, 285.
- J Kok. Vaderlandsch Woordenboek. 2e druk. IV. Amsterdam 1786, 1409.
- [G. Dumbar]. Hedendaagsche historie of tegenwoordige staat van alle volkeren; belezende de beschryving der Vereenigde Nederlanden, en wel in ‘t byzonder van Overyssel. I. Amsterdam etc. 1781. 105; IV (1803). 94.
- A.J. van der Aa. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. I. Gorinchem 1839. 405.
- Vgl. H. Konijnenberg. Ontsloten verleden van den Ham. [Den Ham 1979]. 228 e.v.
- Dit 'Memoriaal’, bevattende aantekeningen betreffende de door De Haen en Pronk getekende adellijke huizen in Overijssel en Drenthe, berust in de Stads- of Athenaeumbibliolheek te Deventer. hs. II nr. 35 (oude signatuur 100F21).
- Algemeen Rijksarchief. Oorlog-Situatie-Kaarten (OSK). inv.nr. YII: Topographische kaart van de linie van de Yssel vanaf Arnhem tot de Zuiderzee, van het land tussen Arnhem en Nijmegen en van de Wedde en West-Wolderingerland, door ing. Wollant, Kapt.-ing. [J.H.] Hottinger, Van Hooff, lt.-ing. M.A. Snoeck. H.J. van der Wyck en J.A. van Kestere, kaart 'K'.
- De schetstekening van het huis berust in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle, prentenkabinet. inv.nr. 1325. De daarnaar vervaardigde atelierversie berust in het Gemeentemuseum te Arnhem. inv.nr. 1244.
- RAO. Statenarchief (Inv. Ter Kuile), inv.nr. 738. Brief dd. 15/26juli 1700.
- Vgl. J. Harenberg. De Voorst. Alphen aan den Rijn 1981.
- Deze plaats werd omstreeks 1825 op de kadastrale minuutplan aangeduid als: Gemeente den Ham. sectie E. nr. 548: weiland; eigenaar: jhr. Frederik Hendrik van Rechteren tot Mennigjeshave.
Inhoudsopgave.