De Etymologie van Nevenzel


Voorwoord:


De complexiteit van dit onderwerp en mijn te geringe kennis op het gebied van de etymologie heeft mij doen besluiten hulp te vragen van de ter zake kundige Jan ter Laak. Het hierna volgende, zeer uitputtende, exposé inzake een inleiding in de historische taalkunde en de etymologie van Nevenzel is geheel van zijn hand.
Jan, mede namens alle geïnteresseerden, onze hartelijke dank voor de uitleg over de herkomst van de naam Nevenze(e)l.
21 dec 2000 - Gerrit Nevenzel
.
Helaas moet ik nu, dd. 13 feb 2006, melden dat Jan ter Laak op 55-jarige leeftijd is overleden. Een waar gemis!


De Etymologie van Nevenzel

door

Jan ter Laak

Inleiding

Waar komt de naam Nevenzel vandaan, wat was de oorspronkelijke vorm van die naam en wat betekende hij oorspronkelijk?
Het beantwoorden van die vragen noemt men in de taalkunde het opstellen van een etymologie, en dat is wat we hier zullen proberen voor de naam Nevenzel.

Namen zijn taalconstructies, en de geschiedenis van namen kan niet los worden gezien van de geschiedenis van de taal: de processen die een rol spelen bij de vorming en ontwikkeling van namen vallen grotendeels samen met de ontwikkelingsprocessen van de taal in het algemeen. Daarom zullen we hierna eerst een beknopte introductie geven in de wetenschap die zich met die geschiedenis bezig houdt: de historische taalkunde. Omdat het uiteindelijke doel hier is te komen tot een etymologie van een familienaam afgeleid van een plaatsnaam (ook wel toponiem) zal daarbij speciale aandacht gegeven worden aan de naamkunde (Eng. onomastics, Du. Namenkunde), meer speciaal de plaatsnaamkunde of toponymie.

Daarna zullen we, gewapend met deze kennis, de naam Nevenzel analyseren.



historische taalkunde

eigennamen (propria) en soortnamen (appellativa )

Eigennamen (in de vaktaal (nomina) propria), vaak kortweg namen genoemd, staan in de taalkunde tegenover soortnamen (in de vaktaal (nomina) appellativa; eng. appellatives, du. Gattungsnamen).
Terwijl een appellatief dient ter aanduiding van een klasse van entiteiten (het appellatief tafel bijvoorbeeld duidt een klasse van voorwerpen aan die bepaalde eigenschappen bezitten) dient een naam ter aanduiding van een unieke/eenmalige entiteit (persoon, zaak, voorwerp, gebeurtenis etc.).

Alle taalconstructies, en dus ook namen, dragen ten tijde van hun vorming de kenmerken van de taal (woordenschat, structuurkenmerken etc.) en de leefwereld (wat werd ‘(be)noemenswaard’ gevonden) van hun bedenkers. Is een constructie eenmaal vast onderdeel van de taal geworden, dan gaat hij deelnemen aan de ontwikkelingsgang van die taal en cultuur, zal dan onvermijdelijk naar vorm en betekenis gaan veranderen, en zal tenslotte ook na korte of lange tijd weer uit de taal verdwijnen.

Voor de reconstructie van de ontwikkelingsgang van een specifiek woord is dus kennis nodig van de ontwikkelingsgang van de taal, maar ook van de cultuur, het landschap, de politiek enzovoort waar dat woord zich in ‘bevindt’ en daarnaast kennis van de specifieke geschiedenis van het woord in kwestie. Het zal duidelijk zijn dat daarbij aan de oudste vermeldingen van het woord speciaal belang wordt toegekend.

Een kenmerk van eigennamen tegenover soortnamen is, dat ze zich na hun vorming, die geschiedt met de woordenschat en de constructiemogelijkheden van de dan levende taal, voor een deel kunnen onttrekken aan de latere ontwikkelingsgang van die taal. Taalelementen die uit de levende taal al lang zijn verdwenen kunnen zich namelijk in eigennamen vaak goed handhaven omdat dat ze de functie van die naam, zijnde het verwijzen naar een unieke entiteit, niet in de weg staan. Eigennamen kunnen dus als het ware fossiliseren.

Voorbeeld:
Er zijn diverse plaatsnamen geheten Loon. Dit Loon is ooit ontstaan als dativus meervoudsvorm van lo, een woord dat niet meer tot de appellativische woordenschat van onze taal behoort, maar waarmee ooit een bepaald type bos werd aangeduid. De dativus meervoud in dit woord betekende zoiets als ‘bij’ of ‘in’. Hier zien we dat zowel het appellatief als de constructiemethode (de naamvalsuitgang) inmiddels uit onze taal zijn verdwenen, maar in de plaatsnaam behouden zijn gebleven omdat begrip van de oorspronkelijke betekenis van de taalconstructie loon niet nodig is voor de functie die de eigennaam Loon heeft, te weten het verwijzen naar een specifieke geografische locatie. Als dan later toch nog verwarring zou kunnen ontstaan (zoals in dit geval, omdat er meerdere plaatsnamen Loon zijn), dan zal men toch eerder een nadere specificatie aan de naam toevoegen (zoals in dit voorbeeld Loon op Zand), dan een geheel nieuwe naam verzinnen.
Een gevolg van dit fossiliseren is, dat namen, en vooral geografische namen, vaak taalelementen bevatten die uit de levende taal zijn verdwenen. Onze oudste taalbronnen blijken in geografische namen verborgen te liggen.


taalverandering

Taal verandert onophoudelijk. Voor het construeren van etymologieën moet de weg die dat veranderingsproces is gegaan terug in de tijd worden afgelegd. Dit geldt ook voor namen, want al hebben ze soms gefossiliseerde oude elementen bewaard, ze hebben wel degelijk deel aan de ontwikkeling van de taal. Kennis van dat taalveranderingsproces is dus vereist. Hieronder zullen de belangrijkste aspecten van dat proces behandeld worden.


sociale dimensie, tijdsdimensie, ruimtedimensie

Het verschijnsel taal speelt zich af tussen mensen, en in tijd en ruimte. Aan de verandering van taal zit dus een sociale dimensie, een tijddimensie en een ruimtedimensie. Woorden, uitdrukkingen, zinswendingen, constructiewijzen etc. worden gecreëerd danwel ontleend aan andere talen, andere verdwijnen, uitspraak- en klemtoonvarianten raken in zwang en verdringen oudere varianten: elke taalverandering heeft een ‘sociale reikwijdte’ , d.w.z. is werkzaam binnen een bepaalde sociale groep, en is verder werkzaam gedurende een bepaalde tijdsspanne en binnen een bepaald gebied. Ze is in wezen onomkeerbaar. Zo zijn de taalvarianten in de loop der tijd uiteengewaaierd tot de duizenden talen die heden ten dage op de aarde worden gesproken. Maar behalve een proces van uiteenwaaiering is er ook een proces van ‘dwarsbeinvloeding’: alle talen, ook onderling niet of niet traceerbaar verwante, kunnen elkaar beïnvloeden (hierin wijkt de taalstamboom af van de evolutionaire soortenstamboom uit de biologie). Met kennis van heden en verleden van die taalvarianten kan de taalgeschiedenis tot op zekere hoogte worden gereconstrueerd. De dwarsbeïnvloeding kan daarbij die reconstructie bemoeilijken (zij vormt ‘ruis’ vanuit het oogpunt van de wetmatigheden van de taalontwikkeling), maar soms ook vergemakkelijken (soms zijn oude vormen bewaard in leenwoorden). Deze kenmerken van het taalontwikkelingsproces hebben voor de plaatsnaamkunde ondermeer tot gevolg, dat bepaalde typen namen hun oorsprong hebben in bepaalde tijdsperiodes en in bepaalde gebieden. De klassifikatie van namen naar hun taalkenmerken en hun geografische spreiding vergroot zodoende het inzicht in die namen (datering, structuuranalyse). De koppeling van een bepaald naamselement aan een ontstaansperiode of aan een bevolkingsgroep is echter lang niet altijd zo duidelijk te leggen als men in het verleden wel gedacht heeft. Eenzelfde woord kan namelijk in de loop van zijn geschiedenis meerdere produktieve fases hebben als plaatsnaamelement, maar zal, vanwege de veranderlijkheid van de taal, in elk van die fases vrijwel nooit verwijzen naar precies hetzelfde begrip.
Zo betekent het woord wijk in een Middeleeuws toponiem Veldwijk niet helemaal hetzelfde als in een twintigste-eeuwse stadswijk Vogelwijk.

vorm- en betekenisaspect

Taalkundig gezien kunnen de veranderingsprocessen worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen, namelijk vormverandering (verandering van klanken, van klemtoonpatronen, van structuurkenmerken; veranderingen in de woordenschat, etc.) , en betekenisverandering (in de vaktaal: semantische verandering; dit is verandering van datgene waarnaar de taaluiting verwijst).


vormveranderingen

In de vormontwikkeling die een taal doormaakt blijkt een zekere structuur waarneembaar.
De klankveranderingen met name blijken vrijwel altijd onder duidelijk te omschrijven taalomstandigheden plaats te hebben, waardoor ze op een geformaliseerde manier kunnen worden beschreven in zogeheten klankwetten. Dit zijn geen wetten in de natuurkundige zin van het woord maar taalveranderingen, en dus, zoals we eerder constateerden, gedurende een bepaalde periode en in een bepaald gebied werkzame processen. Keren we terug naar het voorbeeldtoponiem Loon. In het gebied waarin de diverse plaatsen Loon liggen heeft de taal ooit een klankontwikkeling doorgemaakt waarbij de tweeklank [au] veranderde in een lange o, dus [o:], en een andere ontwikkeling die leidde tot het verdwijnen van de -h- in een aantal posities. Verder had algemene verzwakking van klinkers in onbeklemtoonde lettergrepen plaats. Deze en andere fonologische ontwikkelingen hebben ertoe geleid, dat een oorspronkelijke taalconstructie *Lauhum zich in de loop van de tijd ontwikkeld heeft tot de vorm Loon. (opm.: het is gebruikelijk om gereconstrueerde vormen vooraf te laten gaan door een sterretje; de vorm Lauhum kan dus via kennis van de taalgeschiedenis gereconstrueerd worden maar is als zodanig niet uit de bronnen bekend)

vormverandering onder invloed van associatie; volksetymologie

Vormverandering kan ook optreden als gevolg van associaties. Een bekend voorbeeld daarvan is de analogische verandering. Meestal worden 'bijzondere gevallen' veranderd naar analogie van gewonere gevallen. Zo kan in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd (mv.) van het werkwoord wassen veranderen van wiesen naar wasten, naar analogie van de vervoeging van de onvoltooid verleden tijd van zwakke werkwoorden, of kan het Latijnse werkwoord esse ('zijn') veranderen in het Italiaanse essere, met de veel gebruikelijkere werkwoordsuitgang -ere. Ook is de mens geneigd om delen van woorden waarvan hem de achtergrond niet duidelijk is maar die lijken op woorden die hij kent, te vervangen door die bekende woorden, zelfs als er geen enkel semantisch verband te leggen is tussen die bekende woorden en het begrip dat door het oorspronkelijke woord wordt aangeduid. De reden daarvoor is waarschijnlijk, dat die bekende woorden geheugensteun bieden. Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term volksetymologie (Eng. folk etymology, Du. Volksetymologie). Een paar appellativische voorbeelden uit het Nederlands om een indruk te geven van de grilligheid van het proces:
kattebelletje (ouder nederlands: cartabel(le) ‘klein geschrift, boekje, verzameling losse aantekeningen’, ontleend aan het Italiaanse scartabello of cartabello ‘schrijfboek, bundel papieren’; overigens is dit woord ook aanleiding geweest tot de volksetymologische verbastering koortabel(le), waarmee in de RK kerk een jaarboekje werd aangeduid, waarin de verschillende kerkelijke feesten en gedenkdagen met de daarop te houden diensten enz. opgetekend stonden);
hangmat (hier is het proces in twee stappen gegaan: hamaca, een woord uit een Caraïbische indianentaal, werd eerst, door associatie met hangen, hangmak, en vervolgens, door associatie met mat in de betekenis ‘slaapplaats voor matrozen, kooi’, hangmat);
hondsdraf (plantennaam die niets te maken heeft met hond noch met draf maar een vervorming is van een oudere vorm gond(e)rave, waarvan het deel -rave een oud woord voor ‘rank’ was, en het eerste deel naar herkomst niet geheel duidelijk is, misschien afkomstig van een oud woord gond, gund ‘ontsteking, etter’, verwijzend naar de geneeskrachtige werking van het kruid op wonden).
Plaatsnamen ondervinden regelmatig invloed van volksetymologie omdat hun achtergrond vaak niet meer begrepen wordt. De verklaring van plaatsnamen is als gevolg daarvan een onderzoeksterrein vol valkuilen.

betekenisveranderingen

Het andere belangrijke type taalontwikkeling, de betekenisontwikkeling, is grilliger van aard dan de vormontwikkeling. Deze verandering heeft betrekking op datgene waarnaar verwezen wordt door het woord (in de vaktaal: het denotatum), op het betekenisspectrum.

Voorbeelden:


mate van continuïteit van de diverse veranderingsprocessen

Vormveranderingsprocessen (afgezien van volksetymologie, waar associatie een rol speelt) kennen een zekere continuïteit vanwege de beperkingen die eraan worden opgelegd door zaken als de fysiologie van de spraakorganen en morfologie van de taal in kwestie (de morfologie is de vormleer; sommige klankcombinaties zijn taalgebonden: zo heeft het Japans het woord schrijver aan het Nederlands ontleend, maar bij die ontlening werd dat woord aangepast aan de morfologie van het Japans, wat leidde tot de vorm sekiribera).

Voor het semantische ontwikkelingsproces geldt die continuïteit minder, hoewel betekenisveranderingen in principe een semantisch logische keten vormen. De moeilijkheid is hier dat het aantal mogelijke veranderingsrichtingen (zogezegd de ‘vrijheidsgraden’) bij de semantische verandering veel groter is dan bij de klassieke vormveranderingsprocessen.

Het meest grillige veranderingsproces is de volksetymologie omdat de associatie die eraan ten grondslag ligt ‘semantisch discontinu’ kan zijn, met andere woorden de verandering hoeft niet noodzakelijk een semantisch logische stap te zijn. De gevolgen van de volksetymologie kunnen daarom de constructie van een etymologie aanzienlijk bemoeilijken.


interpretatie van bronnen

De stroom van betekenisdragende klanken die de belangrijkste verschijningsvorm is van de menselijke taal vormt een representatie van een achterliggend, grotendeels onbewust en aangeboren model van de wereld (Een andere wijze van representeren van datzelfde model is bijvoorbeeld de gebarentaal).
Schriftelijke vastlegging van taal is vervolgens weer een representatie van die betekenisdragende klanken (c.q. gebaren), gebaseerd op een model van de taal. Zo zijn, op grond van verschillende modellen van de taal, ontstaan: karakterschrift, lettergreepschrift, alfabetisch schrift, fonetisch schrift etc.

Bij het reconstrueren van de geschiedenis van de taal zijn we grotendeels aangewezen op die schriftelijke representatie van de taal. Alleen als die representatie gebaseerd is op een poging om de ‘akoestische werkelijkheid’, de klanken dus, weer te geven en als we de correspondentie tussen klank en teken min of meer kennen, onthullen die schriftelijke bronnen iets over de toestand van de taal ten tijde van het ontstaan van de bronnen. Maar ook in dat geval kan de interpretatie nog aanzienlijke problemen opleveren.

In West-Europa zijn de oude bronnen zoals bekend grotendeels opgesteld in het Latijnse schrift, een alfabetisch schrift dat is toegesneden op de Latijnse taal. Dit had tot gevolg, dat men, bij pogingen om met dit alfabet andere talen dan het Latijn weer te geven, op problemen stuitte bij klanken waarvoor in dit schrift geen tekens bestonden.

Dit probleem kon men te lijf gaan door voor die klanken zelf tekens te verzinnen (zoals ondermeer is gebeurd in het vroeg-middeleeuwse Engeland) dan wel gebruik te maken van diakritische tekens (b.v. accent-circonflex, umlautteken of tilde) of door die klanken te representeren door een combinatie van tekens (b.v. de lettercombinatie th in de huidige Engelse spelling of de lettercombinatie eu in de Franse en Nederlandse spelling), of door gewoon voor die klanken een bestaand teken te kiezen waarvan de corresponderende klank min of meer in de buurt lag van de weer te geven klank (b.v. door t te schrijven voor de klank die in het Engels nu met th wordt geschreven).

Omdat voor die weergavepogingen vroeger geen officiële normen bestonden komt het regelmatig voor dat eenzelfde klank door dezelfde schrijver in hetzelfde stuk op verschillende manieren gespeld wordt. Voeg bij de interpretatieproblemen die dit voor de huidige lezer oplevert nog de gevolgen van verschijnselen als misinterpretatie en kopiëerfouten van de kant van de schrijver, en, speciaal op het vlak van namen, onbekendheid van de schrijver met het dialect en de namen van het gebied waarover in het stuk sprake is, en men zal zich realiseren dat de interpretatie van deze bronnen geen sinecure is.


tot slot

Bij het construeren van een etymologie is het noodzakelijk rekening te houden met de zaken die in het hiervoorgaande aan de orde zijn gekomen. Etymologieën die geheel of gedeeltelijk strijdig zijn met de aard van de hiervoor behandelde processen en verschijnselen dienen te worden gewantrouwd.

Zie vervolg


Inhoudsopgave